Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 27
(2004)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
‘Lezen om verstandiger te leren denken en doen’
| |
[pagina 82]
| |
Het Leesmuseum schafte direct na de oprichting vooral nieuw verschenen werken aan, waaronder een voor een ‘damesbibliotheek’ opvallende hoeveelheid realistische en naturalistische romans, zoals bijvoorbeeld Een liefde van Van Deyssel, Kreutzersonate van Tolstoj, De stille kracht van Couperus en natuurlijk verschillende titels van Zola.Ga naar eindnoot5 Om een kleine literatuurhistorische basisboekerij op te bouwen, kocht men in de eerste jaren ook een aantal op dat moment gecanoniseerde, oudere auteurs, in verschillende talen: Shakespeare en Dickens, Corneille, Molière, Racine en Rousseau, Goethe en Schiller, Hildebrand, Potgieter, Busken Huet, Da Costa én Wolff en Deken. Ook na de beginperiode zijn er in de loop der jaren diverse titels van en over Wolff en Deken aan de bibliotheek toegevoegd. Hoe sloot het werk van Wolff en Deken aan bij de literatuuropvattingen van het Damesleesmuseum? En hadden de leden wel belangstelling voor dergelijke oudere letterkundige werken? | |
Aangeschafte titelsDe catalogus van 1900, die de titels beschrijft van de boeken die tussen 1897-1900 zijn gekocht, vermeldt onder nummer A336 de Historie van den heer Willem Leevend in de editie van de Gebroeders van Cleef van 1886, en onder nummer A389 de Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart in een editie uit 1898 voor ‘de hoogste klasse der middelbare meisjesscholen en kweekscholen’ van mejuffrouw A.C. Viervant met een voorwoord van prof dr. J. te Winkel, ook uitgegeven bij de Gebroeders van Cleef.Ga naar eindnoot6 Ook na 1900 werden er nog boeken van en over Wolff en Deken aan de collectie toegevoegd. Het Leesmuseum verwierf de Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken (A692), met aantekeningen door dr. Johannes Dyserinck, en het door Johannes van Vloten samengestelde Het leven en de uitgelezen verzen van Elisabeth Wolff-Bekker (A1671).Ga naar eindnoot7 Het Damesleesmuseum kocht ook secundaire literatuur. Niet alle van deze in de kaartcatalogus vermelde studies zijn echter nog in de bibliotheek aanwezig. De catalogusnummers A1744 van Johanna W.A. Naber en A2022 van A. de Vletter en het proefschrift van Hermine Moquette (Z82) blijken verdwenen.Ga naar eindnoot8 Nog wel aanwezig is de dissertatie uit 1919 van Hendrika Ghijsen, Betje Wolff in verband met het geestelijk leven van haar tijd. Jeugd en huwelijksjaren (A2492). In het Wolff-en-Dekenherdenkingsjaar 1954 komen er diverse Wolff-en-Dekentitels bij. Wellicht heeft dat te maken met het gegeven dat het Damesleesmuseum-bestuurslid Elisabeth ten Bruggen Cate lid was van het ‘Nationaal Comité ter herdenking van Betje Wolff en Aagje Deken’. Men voegde het Boeket voor Betje en Aagje aan de collectie toe (A7096), de door Jan Mens samengestelde bloemlezing uit het werk van Betje Wolff, Letterlust op Kipperust (A7076) en de biografie Dapper vrouwenleven van Hendrika Ghijsen (A7065).Ga naar eindnoot9 Bovendien was er in dat jaar een lezing onder de titel ‘het werk | |
[pagina 83]
| |
van Wolff en Deken herdacht’.Ga naar eindnoot10 Tegen de gewoonte in lijkt het Boeket voor Betje en Aagje niet gekeurd, er is althans geen beoordeling van dit boek overgeleverd. | |
Lezen om verstandiger te leren denken en doenHet werk van Wolff en Deken past in de traditie van de Nederlandse Verlichting, waarin kennis en gelukzaligheid ‘het voorname doeleinde [zijn], waaröm de Eeuwige wijsheid Menschelijke zielen vormde’.Ga naar eindnoot11 In hun voorrede tot Sara Burgerhart richten zij zich tot de ‘Nederlandsche juffers’. Veel meisjes lezen niet louter uit tijdverdrijf, maar om ‘verstandiger te leren denken en doen’.Ga naar eindnoot12 Voor een dergelijk publiek is Sara Burgerhart geschreven. De oprichtsters van het Damesleesmuseum hadden een zelfde didactische opvatting over de functie van literatuur. Het Leesmuseum werd opgericht tijdens de eerste feministische golf als reactie op het feit dat de meeste bestaande leesgezelschappen voor vrouwen gesloten waren. In het Leesmuseum hadden ze de mogelijkheid om die lectuur aan te schaffen, waar zij tot dan toe verre van werden gehouden, zoals de hiervoor al genoemde realistische en naturalistische literatuur. De oprichtsters van het Damesleesmuseum zagen lezen als een mogelijkheid tot zelfontplooiing en scholing. Deze visie - die ook heden ten dage nog geldt - vormt mijns inziens een voortzetting van de verlichte beschavende en opvoedende idealen, waarvan ook Wolff en Deken aanhangers waren. | |
Sara Burgerhart voor MMS en kweekschoolOmdat lezen werd gezien als een middel tot zelfeducatie is het typerend voor de scholingsidealen van de Damesleesmuseum-oprichtsters dat men Sara Burgerhart in een editie voor de mms en kweekschool heeft aangeschaft.Ga naar eindnoot13 Toch is er met deze editie iets merkwaardigs aan de hand, wat doet vermoeden dat het bestuur deze versie van het boek niet (opnieuw) heeft gelezen, en alleen is afgegaan op het feit dat het een recente schooleditie betrof. In haar ‘Voorwoord’ verklaart A.C. Viervant, lerares aan de Bijzondere Middelbare Meisjesschool te Amsterdam dat ‘onze jonge meisjes (...) niet meer met gretige hand naar een werk [grijpen], hoe beroemd ook, uit de vorige eeuw’. Omdat ze het jammer zou vinden als een dergelijk werk bij de jeugd in vergetelheid zou raken, heeft ze een editie voor het laatste schooljaar vervaardigd. Ze heeft het werk enigszins bekort, en ‘alleen daar waar 't hoogstnoodzakelijk was en de veranderde zeden 't vereischten, zijn euphemistische woorden ofuitdrukkingen gebezigd.’Ga naar eindnoot14 Buijnsters schrijft dat Viervant de tekst van summiere annotatie heeft voorzien en ‘soms verkort’ heeft,Ga naar eindnoot15 maar een nauwkeurige vergelijking met de uitgave uit 1782 | |
[pagina 84]
| |
laat zien, dat het de facto om ingrijpende bekortingen gaat. Tot de kleinere en didactisch te verklaren ingrepen reken ik, dat stelselmatig alle plaatsaanduidingen, aanheffen en afsluitingen van de brieven zijn weggelaten of ingekort, dat ‘Antje’ Willis al vanafhet begin met ‘Naatje’ wordt aangeduid, en dat de brieven niet genummerd zijn. Het is met het oog op het beoogde jeugdige publiek te begrijpen dat er enkele brieven waarin uitvoerige theologische kwesties worden besproken (bijvoorbeeld de brieven 128, 129 en 133) geschrapt of ingekort zijn. Op de titelpagina ontbreekt de aanduiding ‘niet vertaalt’, en het beroemde voorwoord van 1782, ‘Nederlandsche Juffers!’, is niet opgenomen. De ‘veranderde zeden’ hebben echter ook veroorzaakt, dat alle brieven waarin de heer R. aan zijn vriend G. zijn snode plannen met Sara ontvouwt, de brieven van anderen waarin aan de aanranding wordt gerefereerd, en ook Sara's eigen verslag van de gebeurtenissen op de ‘Plaats’ zijn weggelaten ofdoor de editeur zeer kort samengevat. Brief 35 waarin Cornelis aan Hendrik Edeling over verliefdheid schrijft, en brief 97 van proponent Smit aan Anna Willis waarin hij droomt dat ze samen kinderen zullen krijgen, zijn zonder nadere aanduiding van Viervant weggelaten. Het slot van de roman (de brieven 163 tot en met 174), waarin Sara en haar vriendinnen inmiddels getrouwd zijn en aan elkaar en hun echtgenoten schrijven over het huwelijk en het krijgen van kinderen, was blijkbaar eveneens ongeschikt voor de meisjes van mms en kweekschool. Hierdoor is het karakter van de roman ingrijpend aangetast, waarbij het opvallend is, dat Wolff en Deken in 1782 zoveel openhartiger schreven over het huwelijksleven en de gevaren die een meisje kon lopen, dan Viervant anno 1898 aan haar leerlingen van de mms meende te kunnen laten lezen. De verlichte Sara Burgerhart is in sexualibus naar Victoriaanse zeden gekuist. | |
UitleengegevensSedert de oprichting schrijven de leden de geleende boeken zelfin en uit, en houden de administratrices van het Leesmuseum per auteur (dus niet per titel!) uitleenkaarten bij. In de oudere boeken zit dikwijls ook het voor een bibliotheekboek zo typerende datumbriefje, waarop de inleverdatum van het boek kan worden ingevuld. Als dit stempelbriefje vol is, wordt er een nieuw in geplakt. Dit gebeurt echter niet allemaal even precies.Ga naar eindnoot16 De uitleengegevens vanaf 1954 van een aantal van de hierboven genoemde titels zijn overgeleverd, over de periode tot 1954 kan ik helaas niets zeggen. Uit deze onvolledige gegevens blijkt dat Sara Burgerhart het meest uitgeleende en het meest recentelijk geleende werk van Wolff en Deken is: tussen april 1954 en januari 2004 is zij zestien maal het huis uit geweest.Ga naar eindnoot17 Willem Leevend werd tussen december 1954 en | |
[pagina 85]
| |
februari 1997 twee maal geleend, de Brieven werden negen keer geleend, voor het laatst in 1971. Het Boeket werd tussen mei 1954 en januari 1967 elf maal uitgeleend. De dissertatie van Hendrika Ghijsen is uitgegaan in 1950, 1957 en laatstelijk in 1979. Van Dapper vrouwenleven zijn helaas geen uitleengegevens bekend. Letterlust op Kipperust werd tussen november 1954 en februari 1957 tien keer uitgeleend. Ook al zijn ze waarschijnlijk niet compleet: dit zijn geen indrukwekkende cijfers. In 1954 had het Damesleesmuseum ongeveer 1100 leden, in 2004 plusminus 600. Ter vergelijking: in 1956 had het Leesmuseum 1062 leden, die in dat jaar 32.646 boeken leenden; in 1995 leenden 505 leden ruim 11.000 boeken. Een Nederlandse letterkundige titel wordt in een Openbare Bibliotheek gemiddeld 3.3 keer per jaar uitgeleend. In het Damesleesmuseum ligt de uitleenfrekwentie van de meeste boeken veel hoger.Ga naar eindnoot18 | |
Ouwe en nieuwe kraamOp basis van de uitleengegevens kan geconcludeerd worden dat het Damesleesmuseum sinds de oprichting belangstelling heeft getoond voor het werk van Wolff en Deken, maar dat de vraag de laatste vijftig jaar niet overweldigend is. Daarbij moeten we wel in het achterhoofd houden, dat ook van de leden van het Leesmuseum - net zoals van de meeste lezers - de belangstelling voor meer recent aangeschafte boeken over het algemeen groter is dan voor ‘ouwe kraam’. De recent verschenen roman Ter navolging van Kees 't Hart, waarin een belangrijke rol is weggelegd voor ‘Deken en Wolff’, werd in maart 2004 gekeurd: ‘De dames Wolff en Deken zijn onderwerp van een wetenschappelijke studie. Het verslag van dit onderzoek, de tegenslagen, de persoonlijke ervaringen, de reacties van de gevestigde orde, details over het leven van de dames in Frankrijk - hierover wordt in briefvorm tussen de verschillende betrokkenen verteld - zeer toepasselijk voor de schrijvers van Sara Burgerhart. En: ‘Kees 't Hart heeft een boek geschreven met belangrijke rollen voor Betje Wolff en Aagje Deken. Een 21e-eeuwse onderzoeker vorst hun geschiedenis na, die veel eigentijdser is dan we altijd dachten. | |
[pagina 86]
| |
De uitleen startte in juni 2004, eind augustus 2004 was Ter navolging drie keer uitgeleend. Dat de benodigde literaire kennis om een dergelijk boek te kunnen waarderen bij de keursters aanwezig is en ook bij de Damesleesmuseum-leden wordt verondersteld, betekent dat Wolff en Deken hoe dan ook tot het Haags cultureel erfgoed gerekend kunnen worden. |
|