Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 26
(2003)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
And now for someone completely different
| |
[pagina 92]
| |
over hij door drie voorname Amptenaren, daar tegenwoordig, ernstig werdt doorgehaald, wordende hem tevens geraden te denken, dat hij niet bij Pietje Boddaert, onder een glaasje zuur bier, maar te Zurich in de Herberg zat.’ De passage lijkt te suggereren dat Boddaert dezelfde politieke gezindheid bezat als de orangistische Haagse courantier Gosse;Ga naar eind2. en natuurlijk ook dat Boddaert reeds vroeg de reputatie bezat een proefondervindelijke studie te verrichten naar het eerste deel van het rabelaisiaanse leerstelsel van Wein, Weiber und Gesang.
3 Voor de literatuurgeschiedschrijving is niet onbelangrijk de manier waarop de steeds moralistischer wordende Algemeene vaderlandsche letter-oefeningen reageren op de in 1805 te Amsterdam bij H. Moolenijzer verschenen De nagelatene poëtische en prosaïsche portefeuille van Mr. Pieter Boddaert.Ga naar eind3. Die Portefeuille werd al op 19 maart in de Amsterdamsche courant geadverteerd.Ga naar eind4. Dat is iets meer dan tien dagen na Boddaerts dood; de opwekking in te tekenen is zelfs gedateerd: 11 maart. De Letter-oefeningen schrijven vervolgens in 1805 in hun nummer 14:Ga naar eind5. 't Is eene bedroevende waarneeming, dat scherpe Recensien, door het opwekken der algemeene nieuwsgierigheid, dikwijls eene tegengestelde werking doen, en het afgekeurde Boek te sterker doen leezen. Inzonderheid, misschien, mag die waarneeming gelden, wanneer het eenig voor de Zedelijkheid gevaarlijk Werk betreft, waardoor jeugdige hartstogt ontijdig aangeprikkeld, en nog sluimerende driften eensklaps op het gevaarlijkst ontvlamd worden. Konden wij denken, dat dit het heilloos gevolg zou zijn van onze ernstige en welmeenende waarschuwing tegen deeze schandelijke vrugt van een bedorven hart en bezoedelde verbceldingskragt, met huivering zouden wij de al te vaardige pen nederleggen en het Werk aan zijn lot overlaaten. Doch nu eene helaas! te wel geslaagde Inteekening hetzelve toch reeds in veeler handen heeft gebragt, zien wij te minder gevaars in deszelfs aankondiging; en hebben wij, ondanks de zedenverbastering, welke ook tot onze Bataafsche Jeugd is doorgedrongen, over 't geheel nog te goede gedagten van het grootste gedeelte onzer Jongelingschap (want onze Vaderlandsche Meisjes te waarschuwen voor een Boek, 't welk op elke bladzijde zelfs het minst kiesche vrouwelijk gevoel op de aanstootelijkste wijze beleedigt en haar van edele schaamte en verontwaardiging moet doen bloozen, ware in de daad de grootste onkieschheid en de beleedigendste satyre tevens!) dan dat wij zulk eene averechtsche handelwijze van hun zouden mogen veronderstellen. Neen, braave Jongeling! die onnadenkend, door Uwe inschrijving, het verderfelijk eigenbelang van uw Uitgeever en Drukker hielp bevorderen, acht u gelukkig, dat gij daarvoor nog door een weggeworpen stuk gelds kunt boeten, en waag uwe Zedelijkheid niet aan eene Lectuur, die uwen smaak tot schande zou verstrekken, en, wat meer is, uwe verbeelding verontreinigen, uw hart bezoedelen! - Is iemand onzer onze Leezers, na het gezegde, nog begeerig, iet naders van den inhoud te weeten, hij vergenoege zich met dit weinige: Eene Voor- en Na-rede, en eenige dichtregels ter Nagedachtenis. Voorts: De Lof der Vrije Metzelaarij; welker steller de uitgeevers zelve schijnen te twijfelen of wel nuchteren was. De Phaëton volgens opgave eene navolging van het Hoogd, van Zacharia; een stukje dat men leezen kan, echter niet zonderling schoon of belangrijk in ons oog. De zwervende Fransche Tooneelspelers; mede een vertaaling: dit stukje is smaakloos en morsig. Eindelijk: Losse Dichtstukken; Bordeeltaal! - erger nog! Foei, den Jongeling, die ze met welgevallen leezen, wee den Mensch, die zoo dichten kan! Gij Jongelingen! die deez' bladeren doorziet.
Beklaagt zijn ongeluk, maar volgt zijn voorbeeld niet.
Leert, uit zijn vroege dood, uw beste levensjaaren
Tot oeffning van 't verstand, tot deugd en kunstmin spaaren;
De geest wordt uitgebluscht, als 't lighaam wordt verdrukt.
En, door den wenk er weelde, op 't pad des doods gerukt.
Genoeg!.... Schenkt vrij een traan aan hem, wiens korte leven
| |
[pagina 93]
| |
Met droevig zelfbedrog en onheil was doorweeven.
Gelukkig, die verstand aan geest en kunde paart.
O Jeugd! Waar Weelde uw wenkt, herinner U Boddaert.
In vroeger jaren waren de Letter-oefeningen wel wat beter te spreken over Boddaert. Naar aanleiding van zijn vertaling (1791) van Popes Rape of the Lock, schreven zij namelijk: ‘Over 't geheel genomen, is de Heer Boddaert, in de naarvolging van dit boertig Heldendicht redelijk wel geslaagd; echter heeft het in 't Neêrduitsch eene zekers styfheid gekreegen, welke het oorspronglyk niet bezit.’Ga naar eind6. Dat nam echter niet weg dat Boddaerts vertaling de Nijmeegse schrijver E.J.B. Schonck inspireerde tot het maken van een eigen Nederlandse, zelfs op specifiek Nijmeegse omstandigheden geënte mock-epic, te weten De bonheurs uit de mode. Heldendicht. In drie zangen (1792). ‘De lezing van het beroemd Engelsch Dichtstukje the rape of the Lock, onlangs door Mr. P. Boddaert, by den Drukker deezes [...] uitgegeeven, heeft mij tot de opstelling van dit stukje aangevuurd’, zegt hij in zijn Voorbericht.
4 Aan het beeld van Boddaert in de negentiende eeuw mag straks niet ontbreken de opvatting van de soms wat hypocriete Multatuli. Deze vraagt op 28 januari 1876 aan zijn uitgever Funke hem de Galante dichtluimen van Bilderdijk, editie Van Vloten, te sturen. Multatuli zegt: ‘Ik gis namelyk dat het iets is in den geest (?) van den vuilen P. Boddaert.’ En op 30 januari schrijft hij aan A.C. Loffelt, dat hij ‘zekeren P. Boddaert voor 'n smeerig individu houd[t], zonder iets van hem te kennen dan z'n drekpoëzie!’Ga naar eind7. Op 13 januari 1879 meent onze kenner van erotische poëzie: ‘De flauwe vuiligheden van Pietje Boddaert zelfs zyn niet origineel.’Ga naar eind8. Wellicht dacht de heer B.C.J. Mosselmans, die in het Haarlemse dichtkundige en kolderieke gezelschap Democriet in 1860 de bijnaam ‘Boddaert’ kreeg, daar geheel anders over.Ga naar eind9. |
|