Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 25
(2002)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Raimondo de Sangro's Lettera Apologetica
| |
[pagina 2]
| |
over een reeks toendertijd nogal gevoelige onderwerpen, zoals de relatie tussen bijbelse en profane chronologie, de autoriteit van Mozes en de ouderdom van de wereld. Het is vooral in dit eerste deel, maar ook in de lange onderbrekingen tijdens de analyse van het quipu-systeem, dat de Sangro blijk geeft het gedachtegoed van de radicale Verlichting niet alleen te kennen maar er ook een zeker genoegen in schept dit in bredere kring bekend te maken. Dit verklaart waarom de Lettera Apologetica vrijwel direct na verschijnen scherp werd aangevallen door exponenten van de clerus, vooral door de jezuïeten, en na niet al te lange tijd de aandacht trok van de Congregatie van de Index in Rome, die na een door één van haar medewerkers opgestelde censuur dit geschrift onvoorwaardelijk verbood.Ga naar eind6. Om de betekenis van de door de Sangro geventileerde radicale ideeën in een nog goeddeels door traditioneel denken beheerste samenleving adequaat in te schatten is het daarom nuttig tevens aandacht te schenken aan het contemporaine intellectuele klimaat en aan de reacties die zijn werk opriep. | |
Raimondo de Sangro en zijn tijdRaimondo de Sangro, prins van Sansevero, was reeds tijdens zijn leven een legendarische figuur en is dit in Napels vandaag de dag eigenlijk nog steeds.Ga naar eind7. Hij onderscheidde zich in de veldslag van Velletri tegen Oostenrijk (1744) en zijn verhandeling over militaire tactiek trok ook buiten de landsgrenzen de aandacht.Ga naar eind8. Voorts was hij Grootmeester van de eerste vrijmetselaarsloge in Napels, wat zijn sporen heeft achtergelaten in de thematiek van een aantal kunstwerken die hij bij de verbouwing en herinrichting van de familiekapel door beeldhouwers uit zowel Napels als Noord-Italië liet realiseren, beeldhouwwerken waarvan een aantal, waaronder de gesluierde Christus, van een bijzondere virtuositeit getuigt.Ga naar eind9. Bovendien hield de Sangro zich tot aan zijn dood intensief bezig met anatomische en alchemistische experimenten, wat hem bij brede lagen van de plaatselijke bevolking een sterk tot de verbeelding sprekende faam heeft bezorgd. De bronnen over de Sangro's intellectuele vorming zijn echter schaars en bevestigen slechts zeer ten dele de vaardigheden en kennis die hem veelal worden toegeschreven. De prins van Sansevero volgde, zoals het merendeel van de jonge adel in zijn dagen, een algemene, academische opleiding aan een religieus seminarie, in zijn geval het Collegio Romano van de jezuïeten, waar het gebruikelijke lesprogramma werd aangeboden (grammatica, retorica, dialectiek, natuurfilosofie, logica, exegese, wiskunde, fysica en Grieks). Waarschijnlijk verdiepte hij zich al tijdens zijn Romeinse periode in wiskunde en oosterse talen (de Lettera Apologetica geeft inderdaad blijk van een in ieder geval elementaire kennis van het Hebreeuws).Ga naar eind10. Sommigen suggereren dat hij al in Rome vertrouwd raakte met de kabbala.Ga naar eind11. Anderen achten een latere datering waarschijnlijker, te weten de periode na 1740 toen het joden door de kroon van Napels weer toegestaan was zich in de steden te vestigen.Ga naar eind12. Eenmaal terug in Napels legde de Sangro contact met leidende figuren uit de beweging van culturele en wetenschappelijke vernieuwing, waaronder Celestino Galiani, hofkapelaan en oprichter van de Accademia delle Scienze in 1732, en Antonio Genovesi.Ga naar eind13. Dit verklaart zijn affiniteit met de nieuwe wetenschap, die onder andere blijkt uit een aantal verwijzingen naar de Engelse volgelingen van Newton in de Lettera Apologetica.Ga naar eind14. De inventaris van de Sangro's bibliotheekGa naar eind15. biedt een eerste indicatie van zijn intellectuele bagage. De Sangro bezat klassieke teksten (Homerus, Caesar, Sextus Empiricus, Longinus, Plutarchus), werken over antieke geschiedenis, contemporaine woordenboeken, verschillende grammatica's (waaronder een Duitse), literatuur over kunst en een groot aantal werken over militaire tactiek en vestingwerk. Verder kan de aanwezigheid van encyclopedi- | |
[pagina 3]
| |
sche werken genoemd worden, zoals de Encyclopédie van Diderot en d'Alembert, het Dictionnaire historique et critique van Pierre Bayle, en de encyclopedieën van Trévoux en Moréri. Nauw verbonden met de compositie van de Lettera Apologetica zijn de verschillende edities van de bijbel, concordanties en historisch-erudiete werken (Bossuet, Basnage, Giannone, Muratori, Le Clerc, Buddeus). Verder bevonden zich in de bibliotheek van de Sangro werken van libertijnse pluimage (Borri, markies d'Argens), alsmede een keur aan filosofische werken, waaronder die van Voltaire, Locke, Condillac, Pascal, Hobbes, Genovesi en Vico. Opvallend is de aanwezigheid van slechts een enkel theologisch werk (Augustinus, Abbadie, Houtteville) en van maar één werk dat gerelateerd is aan zijn activiteit in de vrijmetselarij.Ga naar eind16. Van een meer specifiek wetenschappelijke interesse getuigen werken betreffende wiskunde en fysica (commentaren op Euclides en Archimedes, geschriften van Keill, Regnault en Nollet), chemie (Boerhaave), astronomie (Galileo, David Gregory), geneeskunde, anatomie, farmacologie en biologie (Borelli, Bonnet).
Raimondo de Sangro schreef de Lettera Apologetica in een intellectueel klimaat dat bepaald werd door uiteenlopende bewegingen en stromingen. De volgende factoren dienen vermeld te worden: de voor Zuid-Italië zo typische, lange doorwerking van humanisme en Renaissance, de daarbij aanhakende, erfenis van de Accademia degli Investiganti, voorts de polemieken over de experimentele methode, corpusculaire theorieën en het denken van Descartes, Leibniz en Locke, alsmede de verspreiding van Newton en van radicale ideeën (Spinoza, de Engelse deïsten, Boulainvilliers, d'Argens). Hierbij dient in overweging genomen te worden dat in de achttiende eeuw de potentialiteit van nieuwe ideeën vaak eerder gekoppeld leek aan hun mogelijk contrast met traditioneel gedachtengoed dan met hun directe originaliteit of authenticiteit. Hetgeen voornamelijk te danken was aan de specifieke culturele en sociale rol die filosofie en wetenschap hadden gekregen vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw, periode waarin de moderne kritiek op kerkelijke autoriteit en openbaringsreligie ontstond. Net als elders in Europa ontwikkelde zich in Napels tussen het eind van de zeventiende en het begin van de achttiende eeuw een conflict tussen traditionele cultuur en exponenten van verschillende vernieuwingsbewegingen. De querelle tussen ‘novatores’ en ‘veteres’ was echter ook hier geen conflict tussen twee monolitische blokken. Dit kan goed afgelezen worden aan de controverse over de cartesiaanse filosofie. De filosofische vernieuwingsbeweging in Napels, in de gang gezet rond 1670 door de Accademia degli Investiganti, liet zich leiden door zowel de traditie van het Zuid-Italiaanse naturalisme, zoals zich dit had ontwikkeld tijdens de Renaissance, als door de ideeën van Galilei en Descartes.Ga naar eind17. Na het zogenaamde atheïstenproces in de jaren negentig,Ga naar eind18. dat vooral tegen exponenten van deze wetenschappelijke academie gericht was, gingen orthodoxe cartesianen stug door met het verdedigen van hun leermeester tegenover de Inquisitie, veelal zonder zich echter te realiseren dat diens fysica al in 1687 ten grave gedragen was met de publicatie van Newtons Principia. En terwijl anti-cartesiaanse polemisten zoals Bernardo de Rojas en Giovanni Battista Benedetti beweerden dat het cartesianisme het katholieke geloof verzwakte, verdedigde Giuseppe Valletta de ‘katholieke’ Descartes tegen de ‘protestante’ Aristoteles (impliciet verwijzend naar het virulente anti-cartesianisme van Nederlandse en Duitse protestanten), terwijl hij bovendien Spinoza verwierp als een ‘mostro dell'impietà aristotelica’.Ga naar eind19. Giambattista Vico en Paolo Mattia Doria, daarentegen, namen in de loop van het eerste decennium van de achttiende eeuw afstand van Descartes, zonder echter, zoals Celestino Galiani en Bartolomeo Intieri, het | |
[pagina 4]
| |
systeem van Newton te omarmen. Al spoedig nadat de Oostenrijkers in 1707 het schiereiland waren binnengevallen en de Spanjaarden uit Napels verdreven hadden, raakten zij in conflict met Rome over de kerkelijke privileges, reden voor hun aanvankelijke tolerantie tegenover auteurs en boeken die door de Kerk verboden waren. Zo konden de Dialogo van Galilei, Baillets biografie van Descartes en de werken van de anti-curialist Sebastiano Grimaldi gepubliceerd worden. Toen het tij keerde werden auteurs als Grimaldi en Giannone echter gedwongen tot ballingschap, terwijl figuren als Vico en Doria, in een poging de invloed van auteurs als Spinoza, Le Clerc, Toland, Collins, Locke en Newton, maar ook die van de Accademia delle Scienze van Galiani, tegen te gaan, een soort wetenschappelijke contrarevolutie organiseerden in de Accademia degli Oziosi (1733). In 1743, tenslotte, zou Antonio Genovesi het bankroet verklaren van de belangrijkste stromingen in de moderne filosofie, te weten het cartesianisme, het systeem van Leibniz-Wolff, het empirisme van Locke en Newton en de meest gevreesde, die van de Engelse deïsten die het Evangelie, de onsterfelijkheid van de ziel en de wonderen ontkenden.Ga naar eind20. Wanneer men dit intellectuele klimaat in overweging neemt, valt het op dat in de (weinige) kritische studies die tot nu toe over de Lettera Apologetica zijn verschenen terecht de nadruk is gelegd op de citaten en verwijzingen naar auteurs die toendertijd als ketters of als hoogst verdacht beschouwd werden, zoals Pierre Bayle, John Toland, Anthony Collins, Shaftesbury, de markies d'Argens (auteur van Lettres juives, Lettres Cabalistiques en Philosophie du bon sens) en de auteur van het anoniem gepubliceerde tractaat Telliamed. Zonder echter iets aan het belang van deze bronnen voor het werk van de Sangro af te willen doen, dient opgemerkt te worden dat diens intellectuele bagage beduidend breder was. Dit blijkt uit de talloze citaten uit klassieke auteurs (Ovidius, Seneca, Flavius Josephus, Sextus Empiricus) en uit doxografische literatuur (Diogenes Laertius voor informatie over stoicijnen en sceptici). Frequent zijn ook de verwijzingen naar vroeg-christelijke en patristische auteurs, terwijl merkwaardig genoeg enige verwijzing naar de scholastiek en de Renaissance (de hermetische traditie incluis) praktisch ontbreekt. Veelzeggend is het gebruik van exegetische werken van vrijwel elke mogelijke doctrinaire herkomst, te weten Hebreeuws (Rashi, Nahmanide, Bar Cepha), katholiek (Cornelius de Lapide), protestant (Fagius, Burman) en libertijns-erudiet (Le Clerc, Antonie van Dale), alswel van theologisch-erudiete werken zoals die van P.-D. Huet, Saldenus en Buddeus. Vanzelfsprekend steunt de Sangro voor de historische noten op recente (veelal lokale) literatuur, zoals hij voor de informatie over de quipu put uit de zestiende- en zeventiende-eeuwse kronieken van Zuid-Amerika (Cieza de Leon, Acosta, de la Vega, Frézier). Daarnaast blijkt dat de Sangro vertrouwd is met wetenschappelijke werken uit de zeventiende (Cassini) en de achttiende eeuw (Newtons volgelingen Gregory en Keill). | |
Strekking van de Lettera ApologeticaDe Lettera Apologetica is een geschrift met een bijzondere, om niet te zeggen bizarre structuur. De Sangro benut maximaal de stilistische variëteit die het literaire genre, in casu de briefvorm, hem biedt, en wisselt persoonlijke ontboezemingen gericht aan zijn gesprekspartner en de lezer af met technische analyses over militaire tactiek, lange historische en biografische noten, exegetische uiteenzettingen en discussies over de oorsprong van het universum en de mens. Door te stellen dat hij de Lettera in slechts drie weken heeft geschreven weet de Sangro bovendien de illusie te wekken dat het om een ‘echte’ spontane brief gaat, geschreven onder de invloed van onmiddellijke gebeurtenissen. De brief vervulde een belangrijke rol in de cultuur van de zeventiende en achttiende | |
[pagina 5]
| |
eeuw, niet alleen omdat juist dit literair genre een continue uitwisseling stimuleerde van erudiete informatie en nieuws over pas verschenen publicaties, maar ook als nuttig instrument om over de meest uiteenlopende onderwerpen van filosofische, religieuze, literaire, historische, wetenschappelijke en politieke aard te discussiëren. De zogenaamde filosofische brieven die in deze periode verschijnen, incarneren bij uitstek het ironische en paradoxale gebruik van de brief, want terwijl er filosofische, politieke en sociale ideeën in geformuleerd worden, vertonen zij tegelijkertijd de tendens hun fictioneel karakter te versterken. Veel van deze brieven hadden als tractaat gepubliceerd kunnen worden, maar hun auteurs verkozen de briefvorm, in de eerste plaats omdat dit genre een onderzoek in progress suggereert, maar ook omdat de brief, als voertuig van discussie, een fundamentele gelijkwaardigheid van de betrokken partijen suggereert. De auteur van een filosofische brief spreekt niet ex cathedra, maar betrekt de lezer als gesprekspartner in de discussie. Bovendien is het deze gelijkwaardigheid de brief geschikt maakt voor het toegankelijk maken van specialistische kennis.Ga naar eind21. Dit soort veronderstellingen lijken ook de auteur van de Lettera Apologetica geïnspireerd te hebben in zijn analyses en uitweidingen over filosofisch-wetenschappelijke, historische en exegetische onderwerpen. In het voorwoord wordt de Lettera Apologetica, met een probate methode van mystificatie en preventieve verdediging, gepresenteerd door de Hertogin van S****, die de lezer erop wijst dat de auteur, pas op het laatste moment van de publicatie op de hoogte gesteld, een aantal verklarende noten heeft willen toevoegen. Het eigenlijke onderwerp (de ‘verdediging’ van de quipu) is nog maar nauwelijks aangekondigd, of de auteur onderbreekt zijn betoog met een lange polemische noot over de tactiek van de Pruisische troepen, waarbij hij, zonder enig direct verband met het aangesneden onderwerp, kans ziet om te citeren uit Bayle, te zinspelen (via een verwijzing naar het artikel ‘Foe’ in Bayle) op de verboden sekte van Miguel de MolinosGa naar eind22. en te verwijzen naar Shaftesbury, Collins en Toland.Ga naar eind23. Hiermee is de toon van de Lettera Apologetica gezet: de Sangro zal dit zogenaamd terloops citeren van verboden of sterk verdachte auteurs en boeken met een bijna provocerende nonchalanche tot het einde blijven volhouden. De eigenlijke ‘verdediging’ van de autriceFelipe Guaman Poma de Ayala, Nueva coronica y buen gouierno. [1613]
van de Lettres peruviennes is gebaseerd op de centrale these dat het gebruik van letters, hiërogliefen en andere tekens net zo oud als de mens zelf is. Ogenschijnlijk niet van zins de heersende gevoeligheden betreffende de relatie tussen bijbelse en profane chronologie te ontzien verdedigt de Sangro deze stelling met een beroep op de Chinese, Babylonische en Griekse geschiedschrijving. Openlijk polemiserend met P.-D. Huet en Nieremberg,Ga naar eind24. relativeert hij de autoriteit van Mozes als eerste schrijver en verleent geloofwaardigheid aan de these van eeuwigheid van de wereld en aan de traditie die Adam en Henoch als schrijvers beschouwde.Ga naar eind25. Deze analyse is de opmaat voor een lange verhandeling over het Kaïnsteken (Genesis 4, 6), vrijwel direct onderbroken door een polemiek met de Lettres juives van | |
[pagina 6]
| |
d'Argens, die de Sangro de gelegenheid biedt om niet alleen het heldhaftige verzet van de Napolitaanse bevolking tegen de invoering van de Inquisitie te onderstrepen.Ga naar eind26. maar ook uit te weiden over de mogelijk ‘natuurlijke’ oorzaken van geestesverschijningen en het wonder van Sint Januarius,Ga naar eind27. daarbij refererend aan de recente publicaties van Anthonie van Dale en FontenelleGa naar eind28. en aan de heterodoxe kosmogonie van Montfaucon de Villars' Le Comte de Gabalis.Ga naar eind29. Vervolgens onderwerpt hij een brede keur aan interpretaties van het Kaïnsteken (Cornelius de Lapide, Saldenus, Salianus, Nahmanides, Fagius en Le Clerc) aan een kritische analyse om deze uiteindelijk alle te verwerpen voor een interpretatie die een onmiskenbare invloed van de kabbala verraadt, volgens welke namelijk dit teken bestond uit een (mogelijk oplichtende) letter van het Hebreeuwse alfabet, te weten de ‘taw’ (t) die zou verwijzen naar de boom des levens in het paradijs.Ga naar eind30. Pas na de analyse van het Kaïnsteken - ruim over de helft van de Lettera Apologetica - komt de Sangro toe aan zijn eigenlijke onderwerp: de quipu, het notatiesysteem van de Inca's. Binnen dit kader is het niet noodzakelijk nader in te gaan op zijn (overigens van een gedegen kennis van zaken getuigende) analyse van de quipu. Wat echter wel vermelding verdient is dat de Sangro, constaterend dat er over de oorsprong van de quipu geen zekere bronnen bestaan, polemiseert met de auteur van Telliamed. Niet alleen omdat deze zijn woordvoerder in de verhandeling als aanhanger van het geocentrisme opvoert, maar ook omdat hij, naar aanleiding van de ontdekking van ‘zeemensen’ voor de kust van Groenland,Ga naar eind31. nader onderzoek had moeten of kunnen verrichten naar de herkomst van de quipu. Na deze dubbele provocatie van het onderricht van de Kerk betreffende de structuur van de kosmos en de herkomst van de mens, noemt de Sangro - nogmaals ogenschijnlijk terloops - twee Nederlandse figuren, te weten Christoffel Cunradus en Aart Wolsgrijn. Daarbij dient echter wel beseft te worden dat het hier gaat om respectievelijk de drukker van Spinoza's Tractatus theologico-politicus (1670) en de uitgever van twee spinozistische romans uit de jaren negentig.Ga naar eind32. | |
Chronologie en herkomst van de mensDe Lettera Apologetica ontleent haar specifieke functie in het intellectuele debat van die dagen, mijns inziens, aan een tweetal thematische clusters. Daarvan is het eerste gecentreerd om de antiquiteit van het schrift en de relatie tussen bijbelse en profane chronologie, terwijl het tweede, dat de prins de gelegenheid biedt zijn adhesie aan de nieuwe kosmologie te ventileren, de herkomst van de mens betreft. Methode en resultaten van zowel de bijbelse als de profane chronologie waren vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw controversieel. Een belangrijk keerpunt, in zowel filologisch-historisch als technisch-mathematisch opzicht, was De emendatione temporum (1583) van Josephus Justus Scaliger, die de onhoudbaarheid van de traditionele chronologie aantoonde en zo het gezag van Eusebius en Dionysius de Kleine onderuithaalde. In de loop van de volgende eeuw raakte deze problematiek verstrengeld met die van de uitleg van de bijbel. La Peyrère opperde het bestaan van pre-adamieten en ontkende dat Mozes de Pentateuch zou hebben geschreven. La Peyrères kritiek delend uitte Thomas Hobbes twijfels over profetie en wonderen. Deze benadering werd geradicaliseerd door Spinoza in het Tractatus theologico-politicus (1670) waarin hij pleitte voor een late datering van alle bijbelboeken en het exclusieve karakter van de bijbelse profetie ontkende. Eenmaal geaccepteerd dat heilige en profane teksten met hetzelfde kritische instrumentarium geanalyseerd dienden te worden, kwam onvermijdelijk ook de bijbelse chronologie onder vuur, aangezien deze beduidend korter was dan die van de antieke historici en zo de these van de pre-adamieten plausibel maakte. Op | |
[pagina 7]
| |
basis van vergelijkende studies probeerden sommige auteurs de heidense religies uit de bijbel af te leiden. Maar zonder de zekerheid van een relatieve chronologie kon deze stelling ook omgedraaid worden en vervolgens zouden John Toland en Pietro Giannone inderdaad argumenteren dat de Hebreeuwse religieuze traditie Egyptische wortels had. In de Lettera Apologetica toont de Sangro niet alleen goed ingevoerd te zijn in deze problematiek, maar ook veel van de kritiek op de traditionele chronologie te delen: hij formuleert met behulp van de antieke historici de these van de antiquiteit van het schrift, uit vervolgens twijfels over Mozes' primaat, deelt Tolands kritiek op HuetGa naar eind33. en stemt tegen het einde van zijn verhandeling impliciet in met de centrale stelling van Telliamed. In dit geschrift reconstrueerde Benoit de Maillet (1656-1738), zich grotendeels baserend op geologische observaties die hij tijdens zijn reizen door Egypte en andere mediterrane landen had verricht, de geschiedenis van de aarde en formuleerde een verklaring van niet alleen de oorsprong van aardlagen, maar ook van het ontstaan van fossielen, bergen en alle mogelijke vormen van leven, de menselijke incluis. Het systeem dat De Maillet in Telliamed ontwikkelde, veronderstelde dat de hemellichamen afwisselend de gedaanten van zonnen en planeten aannamen. De aarde zou zich momenteel in een ‘donkere’ fase bevinden tijdens welke de zee, die aanvankelijk de gehele aardbol had bedekt, zich geleidelijk aan het terug trekken was. De zee was derhalve verantwoordelijk voor alle vormen van leven, die na een ‘maritieme’ fase via een transformatieproces ‘aards’ werden. De Maillet zag zijn theorie bevestigd door de aanwezigheid van schelpen op zelfs de hoogste bergen en tevens door het feit dat veel antieke steden die zich nu in het binnenland bevinden, in oorsprong aan zee waren gebouwd. De ouderdom en ligging van deze steden stelde hem in staat het rythme waarmee de zee zich terugtrok te stellen op drie à vier duim per eeuw. De oudste nederzettingen zouden op grond hiervan ongeveer twee miljoen jaar oud zijn. Deze theorie, die het idee van een relatief jonge en onveranderlijke aarde op losse schroeven zette, ging niet alleen in tegen het onderwijs van de kerkGa naar eind34. maar werd ook bestreden door iemand als Voltaire.Ga naar eind35. In de Lettera Apologetica zijn de concepties van de transformatie van de soort en die van de ‘maritieme’ mens functioneel in de verdediging van de oudheid van het schrift. De Sangro argumenteert dat de ‘zeemens’ die voor de kust van Groenland is gesignaleerd (en waarvan een Engels scheepsjournaal gewag maakt in Telliamed) waarschijnlijk al over een rudimentair schrift beschikte, dat heel goed met dat van de quipu geïdentificeerd kan worden. Deze theorie geeft hem echter ook de gelegenheid, met verwijzingen naar Fontenelle en enkele volgelingen van Newton, zijn instemming met de nieuwe wetenschap te ventileren, inzonderheid het helio-centrisme. In Napels genoot het denken van Newton bekendheid dankzij de activiteit van Agostino Ariani, de gebroeders Nicola en Pietro De Martino, Celestino Galiani en Giovanni Maria Della Torre, de Sangro kende Newton waarschijnlijk op basis van de van Le Clercs Bibliothèque choisi, David Gregory, John Keill en de Nederlander Petrus van Musschenbroek (die hij in één van zijn brieven noemt). De verspreiding van de werken van Galilei, Descartes en Newton had in Zuid-Italië echter niet geleid tot de eliminatie van het begrip van de realiteit in vitale termen, typerend voor de Zuid-Italiaanse Renaissance-filosofie en breed verspreid onder de volgelingen van de Accademia degli Investiganti en tijdens de achttiende eeuw ook nog in Zuid-Italiaanse adelijke kringen.Ga naar eind36. De Sangro's adhesie aan het heliocentrisme en zijn beroep op de volgelingen van Newton in het kader van een bespreking van Telliamed zijn om meerdere redenen veelzeggend. Dit tractaat was gebaseerd op de stelling van de transformatie van de soort en propageerde een historische visie op de realiteit, terwijl met en na Newton zich nu juist het beeld van een natuur als gedomineerd door onveranderlijke wetten aandiende. In het | |
[pagina 8]
| |
werk van de Sangro vindt men derhalve een soort symbiose van elementen van de nieuwe wetenschap, los van hun mathematisch-technische contekst, met naturalistische denkbeelden, hoofdzakelijk gecentreerd rondom het idee van een magische en wonderbaarlijke natuur. Een idee dat de Sangro deelt met een. door hem inderdaad meerdere malen geciteerde, Athanasius Kircher. Deze essentieel organische visie op de realiteit wordt bevestigd door de herhaalde toespelingen op Archea, een concept van Paracelsistische oorsprong, waarmee de Sangro de wereldziel aanduidt, alsmede door de talloze verwijzingen naar traditionele bronnen voor de bevestiging van de ‘intellectuele’ capaciteiten van de dieren.Ga naar eind37. | |
Kabbala en spinozismeGezien de erin geformuleerde èn gesuggereerde ideeën is het niet erg verbazend dat de Lettera Apologetica, behalve enkele goedgezinde recensies,Ga naar eind38. voornamelijk heftige reacties opriep van (vooral) kerkelijke zijde. Tussen 1751 en 1752 verschenen er drie tractaten die het werk naar inhoud en strekking bestreden en weerlegden. En in 1752 besloot de Congregatie van de Index op grond van een censuur van één van haar medewerkers het boek te verbieden. Volgens de jezuïet Pasquale de Mattei propageerde de Sangro, alhoewel misschien zonder dit zelf te willen, ideeën die zonder meer als de grondslag van het atheïsme beschouwd kunnen worden, en wel door de voorkeur voor profane historici boven de Heilige Schrift, de impliciete instemming met de hypothese van de pre-adamieten, de waardering voor auteurs als Toland, Collins en Bayle, de citaten uit de werken van de markies d'Argens en uit Montfaucon de Villars' Le Comte de Gabalis, de twijfels over de wonderen en het krediet dat aan de rabbijnse exegese verleend wordt.Ga naar eind39. Reagerend op dit geschrift zou een anonieme auteur vervolgens opmerken dat De Mattei nog veel te lankmoedig met de Sangro was geweest, en pleiten voor niet alleen een veel scherpere veroordeling maar ook voor een direct tot de prins te richten eis tot openlijke verdediging van de autoriteit van de Schrift, de schepping, het wonder van Sint Januarius, de werkelijkheid van de geestverschijningen en een herroeping van het pyrrhonisme van Bayle en de ideeën van Collins.Ga naar eind40. De scherpe veroordeling van de Lettera Apologetica door de jezuïet Innocenzo Molinari was voornamelijk gebaseerd op de idee dat dit werk een ‘kabbalistisch’ geschrift zou zijn, dat ogenschijnlijk over een onschuldig onderwerp handelt (de quipu), maar in werkelijkheid verderfelijke ideeën ventileert over de schepping, de menselijke ziel en de katholieke kerk. Opmerkelijk is Molinari's visie op de Sangro's interpretatie van het Kaïnsteken als een impliciete rechtvaardiging van niet alleen de heidense theosofie, waarin het symbool dat door de Hebreewse letter ‘taw’ gerepresenteerd wordt, zou staan voor de wereldziel (een concept dat Molinari ook in Henry More, Cudworth en Leibniz traceert), maar ook van zowel de kabbala als het naturalisme en het spinozisme. Dat de Sangro het materialisme zou propageren, wordt volgens Molinari tevens bevestigd door zijn verwijzingen naar Telliamed en naar de Amsterdammers Cunradus en Wolsgrijn.Ga naar eind41. Resultaat van een diepergravende analyse, maar daarom niet minder streng, was het oordeel dat Domenico Giorgi formuleerde in de hem door de secretaris van de Index opgedragen censuur van de Lettera Apologetica.Ga naar eind42. De onderwerpen waar Giorgi bij stil staat, zijn grotendeels voorspelbaar: de Sangro's affiniteit met ketterse opvattingen over de pre-adamieten en de eeuwigheid van de wereld, de twijfels over Mozes' autoriteit, de waardering voor de heidense geschiedschrijving en de verwijzingen naar Bayle, Locke. Collins en Telliamed. De censuur van Giorgi is echter opmerkelijk origineel, ook ten opzichte van Molinari, in de met kennis van zaken ontwikkelde interpretatie van een aantal van de | |
[pagina 9]
| |
Sangro's theoriën als herleidbaar tot centrale concepten van de kabbala. Het systeem van de quipu is volgens Giorgi nauw verwant aan de Egyptische hiërogliefen, de Pythagoreïsche nummers, de kabbalistische sefirot en de gnostische symboliek. De Sangro's analyse van dit notatiesysteem is delhalve slechts een voorwendsel om ketterse of verdachte theoriën te propageren. Zo kwalificeert Giorgi de ouderdom van het schrift als een kabbalistische doctrine, want verbonden aan de leer van de sefirot ofwel het systeem van de tien stadia volgens welke God zich manifesteert in de kosmos, een doctrine die zich baseerde op de identificatie van tekens of letters met delen van de goddelijke substantie die de materie informeren. Binnen dit verband kan ook de Sangro's interpretatie van het Kaïnsteken, door Giorgi inderdaad gekwalificeerd als ‘ipsa materialis emanatio vitae, et rationis, seu purae lucis dei’, gezien worden als een duidelijke verwijzing naar de kabbalistische leer van de graduele manifestatie van de goddelijke energie in de wereld. Het systeem van de quipu moet derhalve als een ‘Cabbalae artificium’ aangemerkt worden, wezenlijk onderdeel van de leer der sefirot, die op haar beurt tot het spinozisme voert.Ga naar eind43. De Sangro wordt zo ‘ontmaskerd’ als woordvoeder van de ergste vorm van materialisme. Het wekt dan ook geen verbazing dat de Congregatie van de Index op basis van deze censuur zijn boek verbood. De interpretatie van de quipu als een essentieel kabbalistisch systeem doet ogenschijnlijk wat wonderlijk en geforceerd aan. In de ogen van de Sangro's tijdgenoten moet dit notatiesysteem echter een exotische, om niet te zeggen bizarre indruk gemaakt hebben en de associatie met een doctrine gebaseerd op een speculatieve exegese waarin de numerieke waarde van letters en woorden cruciaal was, is dan ook niet op zichzelf arbitrair. Anders ligt het met de volgende stap, volgens welke de kabbala min of meer als een voorstadium van het spinozisme wordt gezien. Toen na de verdrijving van de joden uit Spanje de interesse voor de kabbala in niet-joodse kringen op gang kwam, werd deze veelal geïnterpreteerd in het licht van de heersende filosofische concepties, hetgeen leidde tot een langzame metamorfose in een systeem van ideeën dat ook voor niet-kabbalisten toegankelijk was. Vervolgens ontwikkelde zich vanaf de zeventiende eeuw een interesse voor de kabbala als een esoterische doctrine, zonder enige aandacht voor de exegetische en mystieke aspecten, los van enige theologische motivatie en met een duidelijk satirische ondertoon, zoals in Le Comte de Gabalis en de Lettres cabalistiques van d'Argens. Belangwekkend voor de associatie van de kabbala met pantheïsme en spinozisme is het werk van Johann Georg Wachter (1673-1757), die op basis van zijn ontmoeting in Amsterdam met de tot het jodendom bekeerde Johann Peter Spaeth, de stelling ontwikkelde dat het spinozisme voortkwam uit de kabbala en daarom uit het jodendom.Ga naar eind44. Deze interpretatie werd geaccepteerd door, onder meer, Leibniz, Basnage en Alvarez de Toledo.Ga naar eind45. Het vroege werk van Wachter riep echter ook de nodige vragen op, aangezien hij betoogde dat de godsidee ingeboren was en dat daarom openbaring overbodig was. Bovendien citeerde hij breedvoerig uit de Ethica en bood zo een voortreffelijke samenvatting in het Duits van de leer van de zo gevreesde Nederlandse filosoof. Het was voor veel van zijn tijdgenoten dan ook geen verrassing toen Wachter zich in volgende werken profileerde als advocaat van de spinozistische zaak, de kabbala als bron van waarheid beschouwde en Spinoza als diens meest gezaghebbende vertolker.Ga naar eind46. | |
De uitdaging aan het leergezag van de kerkHet moderne onderzoek naar Raimondo de Sangro nam een aanvang met het korte, maar nog steeds waardevolle profiel dat Franco Venturi van hem schetste in Settecento riformatore.Ga naar eind47. Maar aangezien Venturi de Sangro als een personage van tweede garnituur beschouwde, | |
[pagina 10]
| |
achtte hij het niet nodig diens werken te analyseren. In haar studie over de familiekapel van de prins verbindt Rosanna Cioffi de Lettera Apologetica met diens rol in de vrijmetselarij en vestigt de aandacht op het titelblad met passer en winkelhaak en op de passage waarin de Sangro met zijn definitie van Frederik II als meester van de ‘grande arte’ lijkt te willen zinspelen op regels die niet alleen op militair, maar ook op politiek niveau zouden gelden.Ga naar eind48. Vincenzo Ferrone staat niet alleen stil bij deze passage, maar ook bij die waarin de Sangro, naar aanleiding van Jonathan Swifts Tale of a Tub, lijkt te willen refereren aan de ideologische eensgezindheid van de vrijmetselaars. Ferrone ziet in de Sangro een ideoloog van de adel en de vrijmetselarij, die een pantheïsme verspreidt zoals dat door Tolands volgelingen in de Engels-Nederlandse loges gepropageerd werd.Ga naar eind49. De Sangro's optie voor het genre van de briefvorm, waarvan hij het brede stilistische register met grote vaardigheid uitbuit, in combinatie met een opmerkelijke eruditie op het gebied van verschillende disciplines (militaire tactiek, bijbelse exegese, wetenschap en filosofie, de cultuur van Latijns-Amerika) maken van de Lettera Apologetica een veelzijdig werk, dat, bestemd voor een relatief breed, ontwikkeld publiek, zich niet op een bepaalde disciplinaire of ideologische categorie richt, en dat zich juist vanwege zijn bijzondere structuur leent voor verschillende interpretatieniveaus. De Lettera Apologetica presenteert niet alleen vanwege de aangesneden onderwerpen, maar ook vanwege de door de prins geventileerde ideeën, een ongehoorde uitdaging aan het leergezag van de kerk. In de bespreking van netelige kwesties als de exegese van Genesis, de ouderdom van het schrift en de oorsprong van de mens citeert de Sangro met een voor die tijd onvoorstelbare nonchalanche verboden of uiterst verdachte auteursGa naar eind50. en maakt zich posities eigen die, alhoewel niet altijd formeel ketters, moeilijk verenigbaar met de Heilige Schrift, in ieder geval omstreden en zeker niet in overeenstemming met de officiële kerkleer waren. Deze uitdaging op verschillende fronten aan het leergezag van de katholieke kerk maakt van de Lettera Apologetica niet zo zeer een vrijmetselaarspamflet maar eerder een geschrift dat exemplarisch is voor een anti-traditionele en vernieuwende cultuur die wortelde in zowel het erudiete libertinisme en de radicale Verlichting als de specifieke receptie van de resultaten van de nieuwe natuurwetenschap in Zuid-Italië. |
|