| |
Verschenen
Mr. Hendrik Constantijn Cras, De alleronaangenaamste arbeid uit welke de ziel weinig voedzel trekt. De Praefatio van - tot zijn Catalogus Bibliothecae Amstelaedamensis (1796) uit het Latijn vertaald en van aantekeningen voorzien door Chris L. Heesakkers en ingeleid door Piet Visser. Amsterdam, Vossiuspers 2000. 40 blzz. f 10, - (voorintekenprijs).
Rob van Reijn, Voetlicht & vetpotten. Roman over Jan van Well in en om de schouwburg. Een kroniek van Amsterdam 1772-1818. Schoorl, Conserve 2000, ISBN 90-5429-122-2. f 55,00.
Wil men een historische roman schrijven, in Nederland, dan lijkt het onmogelijk zich te onttrekken aan een bepaalde stijl en cadans. Bij de eerste zin: ‘Automatisch de treden tellend klimt Herman Jan Lootsz, de torenwachter, naar z'n eenzame plek in de Zuiderkerktoren’, voelt men zich dan ook geheel Hollands-thuis, laat zich achterover zakken in de leunstoel, vraagt om pijp en port. Het vuur knettert in de open haard; vannacht dromen wij van de zangers van de prins, of van de scheepsjongens van Bontekoe.
Een bepaalde vaderlandse kneuterigheid is sinds de negentiende eeuw dwingend met het genre verbonden. Toch, hoewel het decor en die vertederende oude gewoonten doorgaans belangrijker blijven dan de plot, vermindert in dit genre het Anton-Pieck- | |
| |
gehalte. Dat kan ook niet anders, nadat auteurs als Roosenboom, Drost, Noordervliet, Meijer en nog anderen bewezen hebben dat je een ‘gewone’ roman heel goed in de achttiende eeuw kunt laten spelen (het tijdvak is bij de fictie zelfs nogal populair geworden, de laatste twee decennia): dat men ooit, evenzeer of soms zelfs méér dan nu, leefde met eros, ideologische ruzies, eindeloze kletskouserij, tomeloze nieuwsgierigheid, eindeloze ambities.
Dit boek ademt evenwel nog veelal ‘Pieck’. Het beschrijft het leven van de toneel- en mimespeler Jan van Well en diens voorouders, vooral door weergave van belangrijke contemporaine gebeurtenissen waarbij de hoofdpersonen betrokken raken. Dat begint met de Amsterdamse schouwburgbrand van 1772. Natuurlijk ontmoeten wij de belangrijkste toneelfiguren van die periode, onder wie Fokke, Nomsz, Punt, Wattier, Bingley, Snoek, Vreedenberg, Corver, Maar er zwerven ook figuren uit een ander areaal rond: Allard Hulshoff, John Paul Jones, Lodewijk Napoleon, Maria Aletta Hulshoff, Werkelijk inzicht in politieke of filosofische dimensies van het tijdsgebeuren ontbreekt; maar dat is wellicht wat veel gevraagd. In de historische roman model negentiende eeuw overkomt Nederlanders immers van alles in de achttiende eeuw; zelf wilde de burger blijkbaar nooit iets. Daarom lijkt Goejanverwellesluis hier een auto-ongelukje, vrijheidsbomen verrijzen plots als waren zij tulpen in de Keukenhof, Japanners verwelkomend tot het seizoen voorbij is.
Het wachten is dus op de literair begaafde dix-huitièmist die eens een ‘reëele’ historische roman schrijft, een kinderboek desnoods, waarin de personen snappen wat er in hun tijd aan de hand is. Een Kruistocht in hoepelrok! Of Menuet met Frankenstein. - Desondanks: dit is een relatief aardig boek. De schrijver is behoorlijk goed ingevoerd in het dagelijks leven. Er zijn ook aardige illustraties. Voor de liefhebber: een aanrader.
[AH]
| |
De zomer van 1823, Lopen met van Lennep. Dagboek van zijn voetreis door Nederland bezorgd door Geert Mak en Marita Mathijsen. Zwolle, Waanders Uitgevers 2000. ISBN 90-400-95132. 288 blzz. f 49,50.
Wie in zijn kast heeft staan: Nederland in den goeden ouden tijd zijnde het dagboek van hunne reis [...] van Jacoh van Lennep en zijn vriend Dirk van Hogendorp (ed. M. Elisabeth Kluit, 1942) behoeft dit boek niet meer aan te schaffen: want ondanks de andere titel betreft het dezelfde tekst; zij het met een andere in- (en uit-)leiding, andere (prachtige) illustraties. De tekst blijft voor de liefhebbers de moeite waard, al was het slechts wegens observaties als ‘Langs de straten van Broek mag men 's avonds geen pijp en overdag alleen een pijp met een dopje roken’, waardoor men goed begrijpt dat men vanuit het rokerige Quincampoix van de achttiende eeuw inderdaad in de negentiende eeuw is aangekomen. Tijdens deze Grand Tour door Nederland zijn de reizigers zich zeer bewust van het verval van het land. Tegelijk is zeer voelbaar wat de opinie van deze generatie jongelui is over de directe voorouders. Zo leest men. bij het wandelen door Friesland, over de ‘dolle baldadigheid van de 1795-ers’ (58), over het bedorven-zijn van de Friezen door de ‘Franse’ (lees: 18e-eeuwse) gewoonten, en over de nadelige invloed van het liberalisme en jakobinisme op de Friese godsdienstigheid (96). Dat is wel begrijpelijk wat de jonge Van Hogendorp (zoon van de bekende Orangist) aangaat, die zich bij het Réveil zal aansluiten. De jonge van Lennep zal zich later in een andere richting ontwikkelen.
[AH]
| |
Els M. Jacobs, Koopman in Azië. De handel van de Verenigde Oost-Indische Compagnie tijdens de 18de eeuw. Zuthpen, Walburg Pers 2000. ISBN 90-5730-118-0. 304 blzz. f 99,90.
Een buitengewoon nuttig boek. Het handelt nu eens niet over het geweld waarmee de VOC in de beginperiode een handelsimperium vestigt, en gaat niet slechts over ‘Indonesië’. Het accent ligt hier op de wijze waarop de VOC in de achttiende eeuw handel dreef en plaatsen en territoria bestuurde, niet alleen in de bekende Oost, maar ook in Jemen, Perzië, Voor-Indië, Malakka, Ceylon, Japan enzovoorts; dat alles met behulp van 16,000 werknemers. De totale inkoopwaarde van Aziatische goederen bedroeg in deze eeuw ruim 600 miljoen gulden (tegenover nog geen 250 miljoen in de 17e eeuw), terwijl het rendement echter steeds lager werd. Eén van de mogelijke oorzaken: de groeiende personeelskosten. Het gebied onder het bestuur van de VOC werd steeds groter!
[AH]
| |
Het licht der rede. De Verlichting in brieven, essays en verhalen. Samengesteld en ingeleid door Cyrille Offermans. Amsterdam/Antwerpen, Contact 2000. ISBN 90-254-9897-3. 544 blzz. f 99,50.
Een zeer bruikbare bundel met tekstfragmenten uit het werk van belangrijke verlichte schrijvers. Een opsomming is hier zinvol: Montesquieu (Perzische brieven; Over de geest der wetten). Diderot (De neef van Rameau; De droom van d'Alembert; Paradox over de toneelspeler; Brieven aan Sophie); een selectie van lemmata uit de Encyclopédie; Voltaire (Candide; Filosofisch woordenboekje). Rousseau (Brief aan d'Alembert; Het maatschappelijk verdrag; Vertoog over de ongelijkheid; Bekentenissen; Overpeinzingen van een eenzame wandelaar); Vico (Over aard en doel van de moderne wetenschap; Principes van een nieuwe wetenschap); Hume (Het
| |
| |
menselijk inzicht; Over de norm van de smaak; Over nationale kenmerken); Adam Smith (Brief aan Strahan; De welvaart der volkeren); Kant (Beantwoording van de vraag: wat is Verlichting); Lichtenberg (Uit de kladboeken; Over de angst voor onweer; Over fysiognomiek); Condorcet (Schets van een historische vooruitgang van de menselijke geest).
Deze fragmenten krijgen hier en daar wat - tamelijk willekeurig - commentaar en worden telkens voorafgegaan door een korte inleiding. Het geheel heeft eveneens een inleiding van ongeveer veertien bladzijden, waarin de Engelse. Duitse en vooral Franse Verlichting summier aan de orde komen (altijd ‘ten nauwste verbonden met de opkomst van een stedelijke burgerij’. Ach...). Dat er geen Nederlandse verlichtingsteksten opgenomen zijn is jammer in een bloemlezing die voor de Nederlandse markt bestemd is. Dat mag, Voor de editeur is dat echter blijkbaar geen keuze geweest; want de Nederlandse Verlichting bestaat niet: ‘Natuurlijk kenden ook andere landen, zoals Nederland en Italië, hun verlichte geesten. Maar in Nederland vinden we die eerder in de renaissancistische, primair op herleving van de klassieken gerichte zeventiende eeuw; achttiende-eeuwse Nederlandse schrijvers zijn, zeker in vergelijking met de grote Fransen en Schotten, te weinig origineel en te weinig filosofisch.’ (p. 16; vlak daarop wordt Paape, de enige genoemde Nederlander, als te ondermaats naar de zijlijn verwezen). De lezer moge zich de hersens afpijnigen te achterhalen welke criteria hier voor verlicht-zijn gebruikt worden... Maar, als hij de laatste kwart eeuw zijn vakliteratuur over de Nederlandse en andere Europese, niet-Franse, Verlichtingen heeft bijgehouden; indien hij iets anders gelezen heeft dan Marx en de werken van de Frankfortse school; en wanneer hij zoals het behoort zelf de nodige Nederlandse bronnen tussen 1670 en 1830 gelezen heeft (iets méér dus dan waaruit de Nederlandse boekproductie behoorde te bestaan volgens de vulgairmarxistische studenten van rond 1970), dan zal die lezer wellicht een vraagteken bij dit beweren (moeten) zetten.
[AH]
| |
Anoniem. De doorluchtige daden van Jan Stront opgedragen aan het kakhuis. Bestaande in een uitgelezen gezelschap, zo van heren als juffers. Tweede deel. Gedrukt voor de liefhebbers. Voorwoord, tekstbezorging en noten Inger Leemans. Utrecht, Uitg. IJzer 2000. ISBN 90-74328-40-7. 158 blzz. f 32,50.
Het eerste deel van Jan Stront verscheen in 1684. Het was grotendeels een bewerking van een Franse roman. Het tweede deel, verschenen in 1696, is volgens de bezorgster origineel-Nederlands, en veel pornografischer. Op basis van een tweede druk (rond 1700?) heeft zij de tekst gemoderniseerd en die leest buitengewoon prettig. Het betreft kroeg- en bordeel-gesprekken tussen één man en een aantal jongere en oudere vrouwen, waarin niet zonder talent verslag gedaan wordt van allerlei buitengewoon realistisch weergegeven seksuele avonturen en belevenissen, in Nederlands milieu. Men vindt hier een ongelooflijke rijkdom aan woorden voor geslachtsdelen en seksuele handelingen. Het fecalische moment is wel sterk aanwezig maar niet zo sterk als in de titel aangegeven lijkt.
De vorm van dit seksboek (is het bijvoorbeeld een libertijnse, schelmen-, studentenroman?) wordt nergens besproken, hoewel de term ‘roman’ voortdurend gebruikt wordt. Dat is niet zo erg: Jan Stront spreekt voor zichzelf. Opvallend is daarnaast dat de bezorgster zich niet expliciet uitlaat over de vigerende doctrine dat dit type boek verbonden dient te worden met een bepaald soort theoretisch materialisme dat karakteristiek zou zijn voor deze periode; tenzij, implicieter, in een passage als: ‘Ze [de vertellers] onderzoeken de ware aard achter de schone schijn en laten de lezer zien dat vrijwel iedereen hypocriet is. [Zij] staan zeer sceptisch tegenover de gangbare moraal en wetenschap en laten [...] zien dat de heersende kennis, normen en waarden op niets gebaseerd zijn.’ Ik weet niet of de tekst hier niet toch een beetje overvraagd wordt; waarom zou er immer een verstolen maar bewuste morele apologetica aanwezig moeten zijn?
De bezorgster maakt aannemelijk dat de schrijver geïdentificeerd mag worden met Pieter Elzevier, auteur van kluchten en dichtbundels. Dit heerschap, een zwart schaap uit zijn familie, was tevens uitgever. Hij had enige tijd ook politieke ambten in Utrecht. Zij belooft ons verder onderzoek naar dit natuurtalent.
De annotatie is helder en onvervaard (dat is hier ook hard nodig) en vertoont geen sporen van het nufjesnederlands waaraan commentaren in ons land zo vaak lijden. Eén opmerking: wanneer over Moeder Smulkous (een soort bordeelhoudster) vermeld wordt dat die ‘ook wel weet wat de boter in Noorwegen geldt’, zegt de annotatie bij die passage droogweg: ‘kost’. Bij een andere auteur is in erotische context wel sprake van ‘kabeltouw spinnende Norinnen’. Misschien wordt in deze tekst dus gerefereerd aan bestrafte prostituees in het spinhuis (de nor)?
Enkele achterin geplaatste lijsten met termen en uitdrukkingen betrekking hebbend op geslachtsdelen en ‘de daad en daaromtrent’ lijken verplichte leeskost, omdat ook andere teksten plots met een ander oog gelezen kunnen worden. Ik noem hier slechts het ‘promoveren met de kap’. De nieuwsgierige
| |
| |
lezer raad ik aan de uitgave te bestellen - Uw bespreker wacht met ongeduld een heel ander soort promotie af waarin de bezorgster al haar bevindingen over pornografische uitgaven zal systematiseren.
[AH]
| |
Ph.H. Breuker, Konst voedt 's menschen geluk. It Makkumer dichtgenoatskip (1773-1777). Makkum, Stichting Ald Makkum 2000. Statum-rige 3. ISBN 90-7535-507-6. 160 blzz. f 30,-.
Friestalig werkje over grotendeels Nederlandstalige poëzie uit het plaatsje aan de Zuiderzeekust. De ziel van het genootschap was Jan Rommerts, Kinke (Cynthia) Lenige de bekendst gebleven dichteres. De inleiding geeft biografische schetsen van de leden. De overige ruimte bevat een bloemlezing uit het werk van dit genootschap: vooral gelegenheidspoëzie.
[AH]
| |
Simon Vuyk, Verlichte verzen en kolommen. Remonstranten in de letterkunde en tijdschriften der Verlichting (1720-1820). Amsterdam, De Bataafsche leeuw 2000. ISBN 90-6707-528-0. 304 blzz. f 53,-.
De te Rekken (Gld) wonende schrijver brengt nu al in korte tijd zijn derde boek uit over de geschiedenis in de achttiende eeuw van die rekkelijke en voor de Nederlandse Verlichting zo belangrijke, creatieve groep: de remonstranten. Het is niet minder waardevol dan zijn voorgaande (De verdraagzame gemeente van vrije christenen; Uitdovende Verlichting), en tevens een bewijs van de vooruitgang van de achttiende-eeuwse studies, dat wij nu zelfs over een aparte groep als de genoemde, over zulke goedgedocumenteerde studies als die van Vuyk mogen beschikken. Op basis van dergelijk degelijk werk kunnen steeds beter algemene uitspraken over de Verlichting en Nederland gedaan worden.
De remonstrantse nadruk op tolerantie en burgerzin is van groot belang geweest voor de gedachtevorming in de Republiek. Dat uit zich mede in hun geschriften. Vuyk behandelt achtereenvolgens de spiritualiteit van het Rotterdams Letterkundig Genootschap Natura et Arte (1726-1747) met Wilhem Suderman, Frans de Haes, Dirk Smits en Willem van der Pot; de dichter Kornelis Westerbaen; Arbraham Arent van der Meersch in De Denker (1766-1771); Lucretia van Merken; Margareta van der Werken; Abraham Maas en het toneel; verlichte letterkunde bij Lagendaal, Leuter, Verveer, Pieter Weiland en Schilderup; Jan van Konijnenburg en zijn Bijdragen tot het menschelijk Geluk (1789-1914); de tijdschriften van Van Hemert: Magazyn voor de critische wysgeerte en Lektuur bij het ontbijt en de thétafel (1799-1808); Cornelius Rogge en zijn Bijdragen betreklijk den staat en de verbetering van het schoolwezen (1800-1806). Een epiloog behandelt De Oude van den Binnen-Amstel (1819) van Nicolaas Swart. Een rijke oogst! Elk van die hoofdstukken verdient eigenlijk een aparte en uitvoerige bespreking, wegens de getoonde inzichten en samenhangen. Men leze vooral de ‘Proloog’ met een korte karakterisering van de remonstrantse Sitz im Leben, met geladen en betekenisvolle zinnetjes als ‘De nadruk op ethiek veranderde langzaam maar zeker de christologie in een leer van de navolging van Jezus’ (6).
Uw kort-bespreker kan hier slechts slechts zeggen: het ruimtegebrek in dit blad weerhoude u er niet van, tolerant ruimte te maken in uw boekenkast, voor deze waardevolle studie.
[AH]
| |
Wie leert 't krekeltjen zijn lied? De poëtische oorspronkelijkheid van Willem Bilderdijk. Negen beschouwingen over gedichten van Bilderdijk onder red. van Piet Gerbrandy en Marinus van Hattum. Groningen, Passage 2000. ISBN 90-5452-065-5. 144 blzz. f 35,-.
Essays van wat minder doorgewinterde Bilderdijkkenners, telkens over een ander gedicht. Onder hen: Peter van Lier, Rob Schouten, Rein Bloem (mooi: over Bilderdijks vertaling van de Argonautica). Wilt Idema, Fens, Gerbrandy, Johannes.
[AH]
| |
Adriaen Verwer, Letterkonstige, dichtkonstige en redenkonstige schetse van de Nederduitsche tale. Uit het Latijn vertaald door A. Kluit naar de editie-1707. Ingel, en bezorgd door Igor van de Bilt en Jan Noordegraaf. Stichting Neerlandistiek VU / Nodus Publikationen Münster 2000. Cahiers voor Taalkunde 18. ISBN 90-72365-64-X. 98 blzz. f 25,- (zonder porto).
De Linguae belgicae idea verscheen oorspronkelijk anoniem, te Amsterdam. In de inleiding van deze uitgave: een biografie van de auteur, de doopsgezinde Verwer, een man op vele wetenschapsterreinen thuis, en al vroeg bekend met het werk van Newton. Verder vindt men een analyse van de taalkundige ideeën zowel van Verwer als van zijn vertaler, Kluit. Verwers taalkundige inzichten oefenden diepgaande invloed uit op Ten Kate en Huydecoper. Opvallend: volgens Verwer moesten taalwetten worden afgeleid uit de taalwerkelijkheid; dat wil zeggen de werkelijkheid van de ‘gemeene tale’, niet de literaire taal.
[AH]
| |
J. Koolen, Jacobus Fruytier. Een strijdvaardig vertegenwoordiger van de Nadere Reformatie. Utrecht, De Banier 2000, ISBN 90-336-0480-9. 320 blzz. f 32,50.
In verpleegstersmeervoud, tevens op wat zuinige toon geschreven biografie van Fruytier (1659-1731).
| |
| |
Deze was achtereenvolgens predikant te Aardenburg, Dirksland, Vlissingen, Middelburg, en tenslotte te Rotterdam (1700-1731). Hij was tijdgenoot en ambtsgenoot van Hellenbroek. In Zeeland werd hij een belangrijk bestrijder van ‘sekteleider’ (29) Pontiaan van Hattem, en van Verschoor, de leider van een interessante groepering die weinig met predikanten ophad. Fruytier publiceerde veel ter verdediging van de orthodoxie, en ter bestrijding van verlichte denkbeelden. - Koolen geeft vele waardevolle gegevens; zijn werk blijft echter sterk gericht op een kring van orthodoxie-connaisseurs.
[AH]
| |
Annelies de Jeu, 't Spoor der dichteressen’. Netwerken en publicatiemogelijkheden van schrijvende vrouwen in de Republiek (1600-1750). Hilversum, Verloren 2000. ISBN 90-0665-612-8.
Nuttig en degelijk werk (tevens verschenen als proefschrift Utrecht) waarin talloze schrijvende vrouwen en vrouwennetwerken aan de hand van de bronnen toelichting krijgen. Het begrip ‘schrijfster’ is breed genomen: ook iemand als Brita Beyer (Ludemans liefje) en haar mystiek-apocalyptische geschriften komt langs. Dordrecht, Friesland en Groningen krijgen speciale aandacht. Helaas voor vele lezers van dit blad: ‘Ik eindig bij 1750 omdat er rond die tijd een nieuwe periode begon, doordat er meer zelfstandige publicaties verschenen, vrouwen nieuwe genres gingen beoefenen, en ze meer internationale contacten legden’ (16). Nòg een boek graag dus, want met zo'n mentale cliffhanger kan men mannen en vrouwen niet laten zitten!
[AH]
| |
F.W. Huisman, Bibliografie van het gereformeerde Piëtisme in Nederland tot plusm. 1800 samengesteld door -. Woudenberg, Uitg. Op Hoope 2001. [Géén ISBN] 116 blzz. f 25,- (via overmaking op giro 53.52.562 t.n.v. SSNR, Bilthoven).
Het nut van een bibliografie is vanzelfsprekend; zéker nu er sinds 1976 elk jaar meer dan dertig publicaties over deze belangrijkste vroomheidsstroming van het protestantisme bijkomen.
[AH]
| |
P.P. de Quay, De genoegzaamheid van het natuurlijk gezond verstand. Prijsverhandelingen over godsdienst, zedenkunde en burgerlijke maatschappij in Nederland aan het einde der 18e eeuw. Den Haag, SDU 2000. [IJkpunt 1800 nr. 4] ISBN 90-12-08953-0. 162 blzz. f 47,85.
‘Het werk handelt over achttiende-eeuwse vraagstukken op wijsgerig, godsdienstig, zedenkundig en maatschappelijk gebied. Als uitgangspunt is gekozen voor de prijsvragen van het Stolpiaansch Legaat. Teyler's Godgeleerd Genootschap en de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Deze prijsvragen zijn tot nog toe zelden voorwerp van studie geweest, doordat [?] zij enigszins losstaan van de filosofie zoals die op de universiteiten werd beoefend’ (IX). Deze gehele materie wordt behandeld in een relatief, buiten de bijlagen enzovoorts om, klein ‘werk’ van 115 bladzijden. De opzet is verwarrend: het verhaal over de genoemde genootschappen wordt telkens afgewisseld door algemene betogen, waarvan de functie en reikwijdte, vaak ook de onderbouwing, niet duidelijk is. De mijns inziens nogal gedateerde meningen over de Verlichting van de bekende Sassen (1959) worden vaak als toetssteen gebruikt om te zien of het recentere onderzoek andere of betere resultaten oplevert. Opvallend: de met ongebruikelijk veel depreciërende adjectieven gelardeerde beschouwingen over Kant en Kantianen in Nederland.
[AH]
| |
De volgende uitgaven uit de reeks ‘Overijsselse handschriften’ zijn verkrijgbaar bij J.C. Streng (Woesterweg 5, 8162 RW Epe)
• | Van Folio tot Duodecimo (2000). Hierin negen Zwolse boekverzamelingen. o.a. van Herman Jan Greven (1785) en Arnoldus Gelderman (1799). Deze laatste bezat het heden ten dage onvindbare tijdschrift De fabriqueur in Brieven, en trouwens ook Weyermans Historie des Pausdoms. |
• | Verloren huiselijk geluk. Gedichten en overpeinzingen van Johan Willem Simon van Haersolte 1795-1817 (2000). Haersolte was een patriot; zijn leven kende vele ups en downs. Bovendien had hij een buitengewoon jaloerse echtgenote. Bij deze egodocumenten: een horoscoop uit 1787, door Joh. Titzing. |
• | Aen alle vrinden met respect. Correspondentie van familie Nilant 1698-1762. (1999). Heel natuurlijke brieven van familieleden aan elkaar (dochter aan moeder enz.) over zaken van alledag. Geannoteerd. |
• | Eene reyse na Vlaanderen en Braband. Een reisverslag van Lambertus Nilant 1768. (1999). Inspectiereis in Staats-Vlaanderen, daarnaast sightseeing in de Oostenrijkse Nederlanden. |
• | Lieve Naatje. Brieven van Elsje Feith aan Naatje Siertsema, en andere familieleden. (1998) Elsje is de ongehuwd gebleven tweede dochter van Rhijnvis Feith. Naatje is de vrouw van haar broer. De brieven zijn wat tutterig. |
• | Naar Parijs. Een reisverslag van enige Zwolse heren naar de Franse hoofdstad in 1777. (1998) |
• | Hoogh Wel Geboren Heer en Neef. Brieven van de patriot. Adolf Warner van Pallandt tot Zuthem 1782-1787. Deze Overijsselse edelman werd onder invloed van Derk van der Capellen tot de Pol patriot, en behoorde na diens dood tot het netwerk van informanten van diens neef Robert Jasper, een patriotse leider. De brieven tonen het verloop van de politieke strijd. |
[AH]
|
|