Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 24
(2001)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Est Deus in nobis!
| |
[pagina 2]
| |
In het voorjaar van 1727 kastijdt hij de Duitse overheid in De herder-staf, gebruikt tegen de magistraat der stad Haarburg. Britta Beier voegt er een pamflet aan toe waarin de recente Amsterdamse commotie wordt beschreven: De gekroonde morgenstond. In De vervrolykende Momus van 5 mei maakt Swaanenburg melding van de nieuwe profetische kwaadsprekerij en belooft in te grijpen. Hij publiceert een venijnige ‘recensie’ onder de titel: Hans Christoffel Ludeman, afgerost door zyn eigen Harderstaf, die hy gebruikt heeft, tegens de magistraat der stad Haarburg, in spyt van Brita Beiers middernachtskroon, en gekroonde morgenstont, ter verdediging van, op de infaamste maniere, gepasquilleerde levendigen, en dooden. De tekst laat aan duidelijkheid niets te wensen over: hij is een oplichter, zij een hoer. Beide zijn lasteraars die de goede naam van eerbare personen in Swaanenburgs omgeving te grabbel gooien. Ludeman is een kwakzalver in de filosofie en in de medicijnen, een planeetlezer en piskijker, een Paracelsist die dodelijke antimoonpreparaten vervaardigt. De teksten van Ludeman en Britta wemelen van de verminkte bijbelaanhalingen; zij profaneren de Schrift. De gewaande profeet wordt door Swaanenburg uitgemaakt voor vrijgeest, fanaticus, valse apostel, geestdrijver, piëtist, Boehmist, oproerkraaier, separatist, en verkondiger van het duizendjarig rijk: de achttiende eeuwse incarnatie van David Joris, Jan van Leiden of Knipperdolling. Ludeman en Britta doen zich bovendien voor als wedergeborenen, die het contemporaine Babel ver achter zich hebben gelaten, en het Nieuwe Jerusalem in zichzelf hebben gerealiseerd. De ‘in de geest’ levende bruid en bruidegom rekenen zichzelf tot een schare van uitverkorenen, en voelen zich boven iedere aardse morele norm verheven.
Op 1 september 1727 kondigt Swaanenburg de tweede druk aan van zijn tirade. Weyerman reageert met een trendgevoelige aanval in Den echo des weerelds.Ga naar eindnoot2. Later zal hij Ludeman nog herhaaldelijk ter sprake brengen. Het collegium medicum buigt zich over de zaak, de kerkeraad analyseert de apocalyptische geschriften van Ludeman en Britta. Als aangeschoten wild draaft Ludeman naar Harderwijk om een bul te bemachtigen, maar krijgt daar nul op rekest. In de laatste aflevering doet Swaanenburg honend verslag van de mislukte promotie. Wegens ziekte moet hij zijn blad afbreken zonder de jaargang vol te maken, en overlijdt een half jaar later op 18 april 1728. Een paar weken later promoveert Ludeman alsnog, en vergaart in de loop van de tijd een vermogen. | |
De antecedenten van een chiliastHans Christoph Lüdemann wordt op 24 augustus 1683 geboren in Haarburg bij Hamburg. Hij geniet enige opleiding en wordt schoenlapper. Hij 1704 maakt hij kennis met stadsdokter Matthaei en komt in aanraking met separatisten, profeten en chiliasten. Het nabijgelegen Altona was een vrijstad waar in het verleden dissenters als Labadie, Bourignon en Rothé hun toevlucht hadden gezocht. In de eerste decennia van de achttiende eeuw was er in de hertogdommen Schleswig en Holstein weinig veranderd: ze vormden nog steeds het terrein bij uitstek voor doortrekkende legers. De bevolking was arm en velen beschouwden de niet aflatende rampen als een aankondiging van het einde der tijden. Er stonden profeten op die tot boete maanden, en de piëtistische kritiek aan het adres van de predikanten nam radicale vormen aan. De theosofie van Jacob Boehme die in de zeventiende eeuw over Europa werd verspreid, werd in een sterk eschatologisch gekleurde interpretatie opnieuw verkondigd door de volgelingen van de Engelse mystica Jane Leade (1623-1704) die op het continent zogeheten | |
[pagina 3]
| |
‘Philadelphische’ gemeenschappen trachtten te stichten. Leads geschriften werden in het Duits vertaald door Loth Fisher te Utrecht, en uitgegeven bij Wetstein te Amsterdam. De voedingsbodem voor Ludemans overtuiging bestond dus uit een amalgaam van radikaal piëtistische, spiritualistische, Boehmistische en chiliastische ideeën.
Nadat Ludeman het gezelschap van separatisten heeft gezocht belastert hij de geestelijkheid van Haarburg. Een zekere Christoph Hendrik Tanke werpt zich in de strijd met een pamflet getiteld Der treuherzige Warner maar de schoenmaker wil niet luisteren. Het volk wordt tegen hem opgezet en hij moet worden ontzet door de schout. Het zal niet de laatste keer zijn: we schrijven januari 1706. In dat jaar trouwt hij met Dorothea Straatsburg. In 1709 werd het leger van de Zweedse koning Karel XII in de slag bij Poltawa vernietigd door een van de vele belichamingen van de Antichrist, Peter de Grote. Karel vluchtte naar de Turken en zette ze ertoe aan de oorlog te verklaren aan de Russen. Deze alliantie inspireerde een geestverwant van Ludeman, de schoenmaker Johann Maximilian Daut tot een profetie waarin Turken en Zweden het kwaad zouden verdelgen en een vredesrijk zouden stichten. Daut's Helle Donnerposaune verscheen in 1710.Ga naar eindnoot3. De Turken waren overigens een jaar later tevreden met de controle over Azov en trokken hun leger terug. Daut vluchtte en werd in 1711 bij de Boehmisten in Leiden gesignaleerd. Tot de geestverwanten van Ludeman hoort ook de Haarburgse garnizoenspredikant Christian Anton Römeling, die na aanvankelijke tegenstand uiteindelijk de zijde van de separatisten koos, waarna hij in 1710 uit zijn ambt werd gezet. Evenals Daut voorspelde Römeling de ‘Zerstöhrung Babels von Mitternacht [de Zweedse Karel XII] und Morgen [de oosterse sultan]’, naar Jesaja 41, 25. Römeling reisde vervolgens naar de geestverwanten in het Oost-Friese Leer, hield zich op in Leiden en verbleef later in Amsterdam in de omgeving van Ludeman en Britta. Ludeman is nauw betrokken bij de gebeurtenissen rond Römeling en Daut in 1710. Wanneer Heinrich Ludolf Benthem in zijn Hirten-Briefe (1713) een poging doet ‘die verirreten Schaafe’ terug te roepen naar de gemeenschap, reageert de schoenmaker met een Wiederlegung der fünff Hirten-Briefe: in welche der Herr General-Superintendent zu Harrburg Herr Heinrich Ludolph Benthem ohnlängst in einer gedruckten Schrifft die verirreten Schaafe (seiner Einbildung nach) in Harrburg wieder zu seiner Heerde ruffet; er ziehet in selbigen Briefen einen Schaaf Peltz an und hat das Ansehen gleich der Sonnen, welcher aber unter dem Bilde der Historie des grossen Goliaths und kleinen Davids mit denn fünff glatten Steinen, aus dem klaren Bache des Göttlichen Wortes nicht allein glücklich erleget, sondern auch sein Schaaf-Peltz ausgezogen und sene rechte Gestalt gezeiget wird.Ga naar eindnoot4. In dat jaar publiceert Ludeman een geschrift dat onmiddellijk aan Daut doet denken: Hell erschallende Donner-Posaune vom Untergange der babylonischen Monarchie aus dem Geiste der Weissagung (1713). In 1714 ontpopt de profeet zich als dichter, en bespot de geestelijken in zijn Geistliche Comoedie aus der Historie Sauls und Davids: welche drey Lutherische und ein Reformierter Priester benebenst zwey Schulbedienten und ein Schuster agiren.Ga naar eindnoot5. In deze periode houdt Ludeman zich op in Sahms en omgeving waar hij geestverwanten vindt en ergernis en verwarring veroorzaakt. In 1714 en 1716 worden er diverse arrestatiebevelen tegen hem uitgevaardigd, maar het is te laat.Ga naar eindnoot6. Ludeman vlucht naar Amsterdam. | |
Britta en de broer van IfisOnder de ‘gepasquilleerde doden’ uit Swaanenburgs pamflet tegen Ludeman bevindt zich Jan de Visser, een man aan wie Swaanenburg naar zijn zeggen veel verschuldigd is. Het blijkt dat | |
[pagina 4]
| |
hij Jan de Visser goed heeft gekend, maar wat hij aan hem te danken heeft is tot op heden niet duidelijk. Jan de Visser, een koopman uit Rotterdam, was een broer van Adriana Simons-De Visser, de minnares van Weyerman.Ga naar eindnoot7. Haar echtgenoot was een ‘Altenasche mof’; dat wil zeggen: een man uit de vrijstad Altona. Weyerman schrijft in de Konstschilders als een intermezzo bij het leven van Jan Luiken dat de moeder van Adriana en Jan bekend was met de Boehmist Nikolaus von Tscheer, die bij haar thuis ‘met eenige andere zotten en zottinnen van dat beslag kwam zitten lollen en beeven’.Ga naar eindnoot8. Tussen Boehmisten, Quakers, en Mennonieten bestaat voor Weyerman en de waarnemer van zijn tijd nauwelijks verschil; de naamgeving loopt vrij dooreen wanneer het etiket wordt aangehecht door iemand van buiten de desbetreffende groepering. Luiken probeerde bij zijn leven overigens tevergeefs aansluiting te vinden bij de Boehmisten uit Leiden: de broeders vonden dat hij vunzige versjes had geschreven en zijn etsen getuigden van een grove manier van steken. Jan de Visser trouwt te Rotterdam voor het stadhuis in januari 1691 met Johanna Popta. In 1698 vestigen zij zich in Amsterdam, haar geboortestad. Enkele jaren later komt Johanna te overlijden en wordt begraven op 4 januari 1702. In augustus van dat jaar treedt Jan opnieuw in het huwelijk met de 24-jarige Maria van der Heijden, geboren te Wesel, een goede vriendin van zijn eerste vrouw. Ook Maria komt uit een doopsgezind milieu: haar vader is een neef van de beroemde schilder en uitvinder van de brandspuit, Jan van der Heijden. In de tijd van zijn tweede huwelijk woont Jan de Visser op Rapenburg. Zijn naam en adres is te vinden tussen die van radikale piëtisten in een Catalogus amicorum in Germania,Ga naar eindnoot9. samengesteld door Johann Dittmar, een lid van Jane Leade's Philadelphische gemeenschap. In deze lijst wordt ook Johann Heinrich Reitz (1655-1720) genoemd, een theoloog en gematigd piëtist die in Leiden had gestudeerd. In 1711 vestigde hij zich te Wesel, ‘diese liebe Stadt, die allezeit eine Herberge frommer und devoter Leute gewesen’.Ga naar eindnoot10. Daar werkte hij verder aan zijn Historie der Wiedergebohrnen, een verzameling biografieën van vromen van alle tijden waaronder Tauler, Hiel. Coccejus, Lodenstein, Luiken, Arndt, Boehme, Gichtel, Spener en Arnold. Reitz besteedt ook aandacht aan minder bekende wedergeborenen die na een verschrikkelijke strijd in de heer zijn ontslapen. Daartoe behoort de in genade overleden ‘Gratiano Vedressi’, alias Jan de Visser. Het lijdensverhaal benadrukt de ars moriendi en geeft geen namen, maar De Visser had een geestelijke hulp in zijn huishouding, die van de angsten, de strijd, en de overwinning verslag doet in De middernachtskroon, door de weedergeboorte erkampt en beschreeven (1723): Britta Beier.
De visionaire uit Västerås verhuisde in het voorjaar van 1714 naar Amsterdam. Naar haar zeggen leerde ze daar ‘in 't agt en twintigste Jaer’Ga naar eindnoot11. van haar leven lezen en schrijven. Ze getuigt openlijk van haar ‘inwendige Ziels angsten’ in de Lutherse kerk en wordt door de kerkgangers voor krankzinnig versleten. Zij vindt soelaas bij Jan de Visser die in 1716 haar chiliastische profetie laat drukken, en haar liefdevol in huis opneemt. Swaanenburg schrijft later: Zy begon te praaten van een harmonie der Zielen, van een geestelyke vereeniging, en omhelsing der ideën, van een verborge huwelyk der zinnen, van een magise kracht, waar door het eene beeld het ander kon beswangeren, en tot een zekere rypheit voeren, waar onder zich somtyds al een beetje meer vlees wil mengen, als de geest nodig heeft. Wy zeggen niet, dat dit laaste geschiet is, ter contrarie wy oordelen beter van den overledene, maar willen alleen aantoonen, hoe het met de devrns gestelt is, als zy altyd lydelyk praaten.Ga naar eindnoot12. | |
[pagina 5]
| |
Zoals iedere aankomend wedergeborene had ook Jan de Visser het gezelschap van verkeerde vrienden gezocht. Daaronder bevond zich een afvallige zoon van een predikant die hem traktaten met ‘hohe geistliche Geheimnüsse’ liet lezen. Samen hekelden zij de geestelijkheid en de ingetogen vromen. Ze leidden een liederlijk leven en verkondigden de onchristelijke leer ‘dass nemlich einem Christen alles erlaubt, und ihm nichtes Sünde mehr wäre’. Door de voorzienigheid Gods komt Jan de Visser tot inkeer, zoekt boete en bekering en leidt een vroom leven, dat wordt bekroond met een doodsstrijd van een week. Britta zit solidair aan zijn ziekbed om deel te nemen aan de strijd. Er verschijnt een arts ten tonele die constateert dat Jan niet meer te genezen is. Het is verleidelijk de anonieme Doctor Medicinae te identificeren als Doctor Ludeman. De tekst die hem in de mond wordt gelegd geeft er reden genoeg voor: Gebet doch dem Mann nichts mehr wider seinen Willen! Er had ein Cordiale bey sich, das besser ist, als alles in den Apothecken! Ich selbst bin dadurch gestärckt! Er fürchtet sich ja für keinem Tod! Lasset uns nur mit ihm Hoffnung und Glauben zu Gott haben! Und solche Recepten solten unsere Medici frey offt geben, und nicht immer zu den Apothecken, und gleichsam nach Ekron, schicken und lauffen, eben als ob kein Gott und Artzt in Israel wäre, 2 Kön. 1.3.Ga naar eindnoot13. Jan de Visser overlijdt op 20 augustus 1716 aan de gevolgen van een navelbreuk en daarmee gepaardgaande ‘Colik-Schmertzen’, een verstopping van het darmkanaal die niet ontoepasselijk het ‘miserere mei’ werd genoemd. Op dinsdag 25 augustus wordt hij ten grave gedragen vanuit het bedrijf dat hij tien jaar eerder was begonnen, azijnmakerij De Valk aan de Nieuwe Zeedijk. Zijn schoonvader. Goris van der Heijden, neemt de zaak over. Wanneer diens goederen op 25 augustus 1726 worden verdeeld, blijkt er sprake te zijn van drie ‘legaatjes’, van elk honderd gulden: één daarvan is bestemd voor ‘vriend Ludeman’.Ga naar eindnoot14. Men kan zich afvragen of de nazaten van Jan de Visser met Swaanenburgs kruistocht tegen Ludeman zouden instemmen. | |
De middernachtskroonNa de dood van Jan de Visser voegt Britta zich bij Ludeman. In 1723 memoreert ze de strijd met Jan en doet verslag van haar wedergeboorte in een curieuze mengeling van extase en achterklap. Het pamflet is opgedragen aan de bekende geestverwant van Ludeman. Christian Anton Römeling, die het tweetal vermanend had toegesproken over hun handel en wandel. Swaanenburg leest het verslag maar bemoeit zich op verzoek van de betrokken familie nog nergens mee. In zijn latere bespreking van de tekst signaleert hij ‘Boemistische rapsodien’ en merkt spottend op dat de hele Bijbel wel voor Britta geschreven lijkt te zijn. Britta's wedergeboorte is het gevolg van een lange innerlijke strijd tegen het kwaad, een ‘proces’ dat gepaard gaat met heftige zieleroerselen, waarin angsten, zondebesef, bekoringen en beproevingen om voorrang vechten. Alles staat in het teken van een mentale imitatio Christi, waarin de lijdensweg van de verlosser wordt nagevolgd. In de chiliastische variant wordt deze gang van zaken verwoord in apocalyptische termen: de draak moet worden verslagen om het Nieuwe Jerusalem te bereiken, dat wil zeggen ‘in de geest op te bouwen’ en de oorspronkelijke band met God te herstellen. In Boehmistisch gekleurde speculaties is deze verbintenis verbroken door een dubbele zondeval. Adam, die geschapen is naar Gods beeld, is aanvankelijk androgyn en weerspiegelt God als beeld in de imaginatie. Door eigenwil en drang naar kennis raakt hij letterlijk uit beeld: hij verliest zijn ideële status en komt in het aardse paradijs terecht. De rest van het verhaal is bekend. | |
[pagina 6]
| |
De eigenwil wordt gestimuleerd door Lucifer, de ‘Zaed-zayer van 't vernuft’, die heerst in het ‘vernuft-licht’. Het ‘vernuft’ betekent in dit verband zoveel als verstand of ratio, een beperkt cognitief vermogen, ontdaan van de intuitieve geest. Feitelijk is het vernuft niets anders dan mentale blindheid. Toen het vernuft in Adam gezaaid was verloor hij zijn hemelse bruid Sofia, de spiegel van de Wijsheid: Want 't Vrouwken dat God in Adam geschapen hadde, was eenen Spiegel des Goddelyken gesichts, waer innen hy zyne lust en begeerte tot God zynen Maker hebben zou: desen Spiegel des Goddelyken gesichts, was in den Nieren Adams geschapen, en het Goddelyke Oog in Adam stond in zyn herte, en uyt desen zag hy na binnen door in zynen Oorsprong.Ga naar eindnoot15. De verloren spiegel werd door David herwonnen zoals blijkt uit zijn woorden in psalm 139. 16: ‘want gy o God hebt uwen sitplaats in myne Nieren.’ Uit dit heilig ‘Nieren Proces’ is Christus geboren in alle heiligen. Zoo is dan deese neederwaerts bespiegelinge in den Mens; Christus Hellen-vaert, die den weg tot God weer opent, en door desen weg, wert het Voedzel van 't Vernuft-licht benoomen, en ontrekt deese Hellen-vaert den Slangen Essentien, haer Leven in den Mensch [...] Dewyl dan 't Vernuft-licht Duysternis is; voor 't Goddelyke-licht, zoo moet een Kind Gods niet alleen zyn eygen Vernuft doorbreeken, maer ook aller Menschen VernuftGa naar eindnoot16. Hierin schuilt de kracht en de profetische bevlogenheid van de wedergeborenen: ze zijn het vernuft voorbij. | |
Het evangelie volgens MomusOok voor Swaanenburg was de reikwijdte van het vernuft betrekkelijk. In de tweede aflevering van De vervrolykende Momus schrijft hij: ‘Lag niet, Democrieten, over myn natuurkunde; maar huilt liever Heraclitus, over de botheid der Rationalisten, die voor de vlugge omkering der dingen pal staan’. In de als ‘belijdenis’ betitelde voorrede bij zijn dichtbundel, bekent hij dat ‘De zuiverheit van het Opperwezen, de wortel der dingen, het onstoffelyke Idé van alle zielen’ de gloed is waarin zijn ‘denking vervliet’.Ga naar eindnoot17. Het licht van deze gloed gaat dat van de rede ver te boven, maar het is te traceren in de gehele veranderlijke natuur. In de natuurfilosofie van Pythagoras en Hermes Trismegistus wordt, volgens Swaanenburg, de werkzame kracht ervan aangeduid als de sturende eenheid in de wisselvalligheid. Naar dit licht van de geest is Swaanenburg continu op zoek. Hij ziet de activiteit ervan in de natuur en verlangt het te ervaren in het gemoed. In al zijn teksten conformeert Swaanenburg zich uitdrukkelijk aan het gezag van kerk en staat. Leerstellige kwesties laat hij graag over aan de desbetreffende autoriteiten. Hij kan van dogmatische onverschilligheid worden verdacht. In ieder geval beschouwt hij zich als onbevoegd. Hij benadrukt telkens weer de noodzakelijke eenheid in het geloof, die hij gerealiseerd ziet in een apostolisch christendom, hersteld door de hervormers na een periode van katholieke corruptie. Iedere vorm van chiliasme en daarmee gepaard gaand separatisme wordt veroordeeld. In het pamflet tegen Ludeman schrijft hij: ‘Niemant ontkent, dat het geloov vry is, en dat de meenigen niet konnen gedwongen worden, zolang als men zig 'er niet van bedient, om 'er door te ageeren tot nadeel van den Soeveryn, en de publike Godsdienst.’Ga naar eindnoot18.
Swaanenburgs religieuze denkbeelden waren in zijn tijd tamelijk gewoon, ook al doen ze voor de hedendaagse waarnemer onorthodox aan. Door toedoen van Jean de Labadie en | |
[pagina 7]
| |
anderen was er binnen de kerk meer aandacht ontstaan voor individuele beleving, die de vorm aan kon nemen van religieus enthousiasme of mystiek. Eigenlijk had Calvijn zelf de springstof onder de institutie bijgeleverd door in zijn pneumatologie een enorme kracht toe te kennen aan de werkzaamheid van de Geest. Swaanenburg kan in de ruime zin van het woord getypeerd worden als een spiritualist binnen de kerk. Zijn gehele poëzie staat in het teken van de beleving, de ervaring zich gekend te voelen door God. Hij verlangt gezien te worden door de transcendente oculus mentis. Enig poëtisch enthousiasme is hem niet vreemd: hij wil gegrepen worden en stormt geïnspireerd ten hemel, om tot het besef te komen dat hij de genade niet kan afdwingen. In het licht hiervan verwijt hij Ludeman dan ook hoogmoed en pretentie. Voorts benadrukt hij de noodzaak van vroomheid, lijdzaamheid en een ‘vreedzaame stille geest, inkeerende in het verborgen na haar oorzaak, en uitvloejende in liefde tot haar evenmensch’.Ga naar eindnoot19. Door introspectie kan het goddelijke licht worden ervaren in het gemoed, mits het individu zich willoos en afhankelijk opstelt, en bereid is zijn ‘zelfsheit’ te verliezen. Wanneer de verbeelding zich richt op iets buiten haar zelf, is het magische moment voorbij. ‘Als de harssenvliezen vatbaar zyn voor waare Ideën, en dat de ziel bloot leid, als een gapende Danaë, voor den regen van den regten Jupyn, zo overstroomen de beeken der Eeuwigheid de sluizen der zinnen.’Ga naar eindnoot20. Voor Swaanenburg is ook de ervaring van wedergeboorte tijdelijk, het is een kenpsychologisch moment. Hij is geen full time wedergeborene, zoals Ludeman, en hij is zeker niet ‘in Christus’. Zonder verminkte bijbelcitaten verwoordt Swaanenburg de godservaring in termen van de klassieke neoplatonistische lichtmetafysica. Wedergeboorte wordt in alchemistische bewoordingen beschreven, als het vinden van de steen der wijzen, het ‘wedergeboren zout der natuur’. De oorspronkelijke twee-eenheid met het goddelijke die dan opnieuw wordt gerealiseerd beschrijft Swaanenburg als de reflectie van het goddelijke in de spiegel van het gemoed, gesymboliseerd door de androgyne Adam, of de zich spiegelende Narcissus. Qua thema komt hij Ludeman en Britta nabij. Swaanenburg bedient zich ook van dit ‘natuurkundige’ beeldenarsenaal in een spottende contekst. Vooral in De vervrolykende Momus zijn de registerwisselingen legio: De regte mannin is de wysheid zelfs. Dat beeld, een eeuwige maagt is het Elixer der geheele natuur: Hier van draagt een wyf de vorm. Een vrouw is slegts een boetzeerdzel van 't onbekende Idé. De man reprezenteert zyn Schepper, maar de minste mannen zyn mannen. Zy slagten de wyven, en wyzen slegts aan, dat zy wyven hoorden te zyn. In de vrouw schuild de man, in de man de vrouw, zeggen de heeren goudmakers. Die Narcissus, en Eccho zyn de voortbrengers der prima materia. Als de liefde der deugd ontvlamt op een willelooze onderwerping, dan vloeijen de influëntien der natuur uit het centrum der verborgene dieptens in het balneum der lydelyke vatbaarheden, en stellen den man in staat, om uit het wezen van zyn ingeprente bruid dien algemeenen geest te fokken, die de Sophisten uit een heele andere mercurium willen trekken, als 'er vereist word om een bezitter te zyn van dat universeel, daar ik den Lezer thans meer van gezegt heb, als ik 'er zelfs van bezit. Hier in volg ik de moode der meesten, die een ander aanpraaten, 't geen ze zelver niet begeeren. Daar gaat niet voor het kruis, om ten hemel te geraaken, roept de Mistiek, en ondertusschen loerd hy op die munt, die hy voorsteld doorgaants een weg ter helle te zyn. 't Is 'er meê geleegen, als met de zondaaren, die de vrouwtjes hatelyk voorstellen, en ondertusschen niets liever verrigten, als om hunne Theorie te schande te maaken, door een van hun zelfs afgekeurde practyk te beleeven. Stelt Momus onder dat getal.Ga naar eindnoot21. Waar gaat dit allemaal over, tegelijkertijd? Dit is een voorbeeld van Swaanenburgs dubbelzinnige natuurkunde. Het gaat over sex, mystiek, en hypocrisie, in dezelfde alchemistische beelden waarmee ook de unio mystica wordt aangeduid. Voor Ludeman was deze materia confusa heel herkenbaar. | |
[pagina 8]
| |
Christian Anton Römeling. Die Zerstörung Babels. Von Mitternacht und Morgen, s.l. 1710. Coll. Bibliotheca Philosophica Hermetica. Amsterdam.
|
|