Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 23
(2000)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |
De rafelrand van het zeventiende-eeuwse hofleven in het dagboek van Constantijn Huygens de zoon
| |
[pagina 134]
| |
van de koning vochten. Over dezelfde De Wilde hoorde Huygens van een ander een nog veel mooier verhaal, namelijk ‘dat De Wilde eens met een meid had te doen gehad die zeide van hem zwaar te zijn en dat met een dikke buik voor den dag kwam, maar dat hij meende zij die met een kussen gemaakt had, en dat hij. De Wilde, met haar geaccordeerd was voor een zakje met ducations’ (18 augustus 1692). Af en toe prikte Huygens hoogst persoonlijk door andersmans facade heen: ‘Borselen sprak twee joffrouwen aan voor mijn venster namiddag en als er hem na vraagde, zeide dat zij kanten te koop hadden, en als hem zeide dat dezelve waren die Van Hill daags tevoren in zijn tent, zo hij zeide, bescheiden hadden, werd hij rood’ (26 juli 1692). Deze vrouwen deden kennelijk meer dan alleen kant verkopen. Leedvermaak is vermoedelijk in zulke situaties niet afwezig. Sommige personen werden in het openbaar bespot, zoals de man die op zondag naar de hoeren ging in plaats van naar de kerk. De man liep een druiper op, waarna hem werd gevraagd ‘of hij die in de kerk gekregen had’ (29 oktober 1682).
Het kwam ook voor, maar veel minder vaak, dat in de door Huygens opgetekende gesprekken mensen openhartig over zichzelf praatten. Dijkveld klaagde over zijn vrouw ‘die hem dikwijls begon te querreleren eer hij ze ter deeg gekust had’ (24 april 1689). Mevrouw Cretzmer, vrouw van een luitenant-kolonel, vertelde aan Huygens ‘dat al op haar 11e jaar met haar eerste man hadde beginnen te vrijen’. Heel soms hoorde Huygens iets onverwachts over zijn eigen omgeving. Odijk [Willem Adriaan van Nassau] ‘zeide dat Jan, mijn vrouws koetsier, een brandewijns-kroeg en een hoerhuisje hield maar most hem beloven dat het niet weder zeggen zoude’ (24 mei 1694). Of was dit slechts plagerij? Daarvan geeft Huygens veel voorbeelden. ‘Gastigny [de opperjagermeester] zeide dat Ms Franckline te Whitehall wat melancholiek en genegligeerd gevonden hadde, dat hij meende voortkwam uit haar amours met de graaf Steenbock; dat als men haar daarmede kwelde, zij niet wel konde dissimuleren dat daar wat aan was’ (2 mei 1689). Huygens plaagde zelf zijn vriend Jan Teding van Berkhout ‘dat hij hem van madame Buat zo liet coyonneren, daar hij zolang bij haar geweest en geconverseerd hadde’. Hij kreeg ten antwoord ‘dat elkeen die wist hoe hij met haar geleefd hadde wel kost weten hoe hij bij haar gestaan hadde’ (juni 1689?). Nu kon Jan Teding van Berkhout wel tegen een stootje, want mevrouw Buat was ook niet de eerste de beste geweest. Deze dochter van de griffier van de Staten Generaal Cornelis Musch, die na beschuldiging van corruptie zelfmoord had gepleegd, was getrouwd met een Oranjegezind Frans militair, die wegens verraad was terechtgesteld tijdens het bewind van Johan de Witt. Vervolgens was ze verbannen en had zij zich naar Frankrijk begeven. Met de terugkeer van de stadhouder in 1672 nam haar lot een nieuwe wending.Ga naar eind1. Niet iedereen kon tegen plagerijen. Toen Huygens op bezoek bij was bij zijn nicht Becker, waar ook haar vriend Tipping werd verwacht, smeekte zij ‘om Gods wil dat ik geen raillerie (menende van haar vrijage met hem) wilde maken’ (3 october 1689). Deze Thomas Tipping werd dikwijls aangeduid als Puding. Een paar jaar later zou deze legerofficier trouwen: niet met Huygens' nicht, maar met een rijke erfdochter. Roddelen is als regel gebaseerd op het uitwisselen van informatie. Op zijn beurt moet Huygens veel doorverteld hebben, maar dat komt in het dagboek minder vaak ter sprake. Zo noteerde hij vaak nieuws dat hij van zijn vrouw hoorde, maar bij een gelegenheid kon hij op zijn beurt zijn vrouw een boel vertellen over het ‘kluchtig leven’ van Anthoni Vernatti, een verre verwant (16 november 1691). Een enkele keer werd discretie bedongen: ‘Ik vertelde | |
[pagina 135]
| |
[neef Pergens] onder belofte van zwijgen iets van de vrijage van de comte de St. Paul’ (27 oktober 1682). Naar de details moeten we helaas weer gissen, wel weten we dat de graaf van Saint-Paul nog datzelfde jaar trouwde met Maria Magdalen Pergens. Terwijl de hovelingen enerzijds bezig waren elkaars facades te ontmantelen, deden ze tegelijkertijd hun best die van henzelf in tact te houden. We zagen reeds hoe Huygens zelf zijn lichamelijk gebreken probeerde te verbergen. De meeste hovelingen trachtten een goede reputatie te behouden, maar anderen streefden juist naar een imago van seksuele vrijbuiterij. Zo kon hetzelfde verhaal in de ene context afkeuring oproepen en in een andere bewondering afdwingen, afhankelijk van de kring waarin en de wijze waarop het verteld werd. Veel hovelingen wilden door het leven gaan als macho. Een bijna karikaturaal voorbeeld is Huygens' vriend Montpoullian, die onophoudelijk ‘naar zijn manier op de jacht ging’. Eens had hij twee keukenmeiden aangeroepen ‘zeggende dat haar in een fraaie kamer zoude brengen; dat zij gegaan waren en dat men haar een tijdlang daarna weder uitkomende hij aan de ene een ducaton en aan de andere een halve gegeven had’. De ene meid zou toen tegen de andere gezegd hebben: ‘Hij heeft jou niet eens gevoeld’ (13 juli 1691). En dat alles vond plaats binnen gehoorafstand van Huygens. Mantpoullian probeerde dus zijn reputatie van ruige rokkenjager hoog te houden, maar zonder veel succes. | |
Seksualiteit en huwelijkOfficieel was seksualiteit slechts toegestaan binnen het huwelijk. Dat was de opvatting van alle kerkelijke en wereldlijke instanties. In het dagboek wordt dit bevestigd door de vele notities over degenen die juist met deze norm braken, zoals Johan en Anna Ortt, rijke Amsterdamse burgers, die reeds ‘conversatie met malkanderen’ hadden voor hun huwelijk. Huygens vernam dit van zijn vrouw, die het weer had gehoord van Stans, een zuster van Anna, die het had afgeleid uit de ‘vuile hemden’ die zij in huis vond (4 oktober 1682). Veel werd geroddeld over de vrouw van Cornelis Hop, raadsheer in de Hoge Raad van Holland en Zeeland. Zij bracht een kind ter wereld binnen zes maanden na hun huwelijk, noteerde Huygens veelbetekenend (23 april 1677). In Engeland was de situatie hetzelfde, zo blijkt uit Huygens' dagboek. De hofdame Eleonora Franklin en haar minnaar noemden elkaar al lang voor hun huwelijk ‘wife’ en ‘husband’ en ‘my deare’. Dat was in strijd met de goede zeden. Ze werden door koningin Mary persoonlijk een paar uur lang ‘over die manieren bekeven’ (9 november 1691). Erger was het geval van Mary Villiers, dochter van een Engelse graaf, die binnen twee maanden na haar huwelijk een kind ter wereld bracht. De koningin wilde weten hoe dit zat en kreeg uiteindelijk de waarheid uit haar: niet haar nieuwe echtgenoot, maar een zoon van de graaf van Boyle was de eigenlijke vader (6 juli 1691). Het vorstelijk paar was zeer geïnteresserd in de escapades van hun hovelingen. Tijdens een gesprek in 1682 zei de stadhouder dat huwelijken waarbij de bruid zwanger was steeds vaker voorkwamen; hij wist ‘van luiden van qualiteit en fatsoen tot 14 of 15 in getal’ (14 september 1682). De regel geen seks voor het huwelijk lijkt duidelijk, maar was in feite vaag. Huygens leefde in een tijd dat de opvatting over het moment van de huwelijksluiting aan het veranderen was. Dit verschoof van de uitwisseling van trouwbeloftes naar de registratie van het huwelijk door kerkelijke of wereldijke overheden. Zowel in Engeland als in de Republiek vond deze verschuiving plaats, waarbij er verschillen in tempo waren tussen sociale standen, en tussen stad en platteland. Een trouwbelofte bleef in Huygens' tijd nog altijd erg belangrijk. Het verbreken ervan gold | |
[pagina 136]
| |
als ongepast, maar kwam regelmatig voor: ‘Was 's avonds tot madame De Neufville, die mij vertelde dat Neufville [een legerofficier], staande om te trouwen met een andere vrouw, en na haar toe rijdende, hij om de regen tot een kennis van hem schuilende, die hem deze madame De Neufville zo aanprees, dat hij de eerste bruid opschoot en 't met haar klaar maakte’ (2 feburari 1692). Een andere vrouw vertelde Huygens dat ze haar trouwbelofte verbrak toen ze ontdekte hoe arm haar aanstaande man was. Zoiets kon een risico inhouden, want een trouwbelofte kon niet zonder meer worden verbroken. De belofte had rechtskracht, waardoor men naar de rechter kon stappen om alsnog een huwelijk af te dwingen.
Bij het sluiten van een huwelijk was de invloed van de ouders - en soms grootouders - groot. Daarvan geeft Huygens verschillende voorbeelden. Hij bezocht eens een nicht, weduwe van een schepen van Gouda, en bemerkte dat haar dochter er somber uitzag. Haar moeder legde uit dat de grootvader haar had verboden met haar minnaar te trouwen. Vier jaar later vermeldde Huygens dat ze trouwde, inderdaad met een andere man. Binnen de koninklijke familie was het gearrangeerde huwelijk regel. Prins Willem kon zelfs een verre verwant als graaf Lodewijk van Nassau-Saarbrugge, uit een collaterale linie, dwingen zijn engagement af te breken (12 januari 1693). Velen raakten verwikkeld in rechtszaken. De legerofficier Sichterman, bijvoorbeeld, was door de militaire rechtbank van Holland veroordeeld om met mevrouw Hacquart te trouwen, bij wie hij twee kinderen had. De vrouw hoopte via Huygens als secretaris te bereiken dat het vonnis alsnog ten uitvoer werd gebracht. Ze klaagde dat Sichterman ‘de sententie niet en wilde pareren ende daarmede lachte’ (17 november 1690). Meer diepgaand historisch onderzoek naar verbroken trouwbeloftes is vooralsnog slechts gedaan op basis van rechterlijke archieven, en dan vooral naar zaken die onder het gewone volk speelden.Ga naar eind2. Naar men algemeen meende, moesten de beide partners aan elkaar gelijkwaardig zijn. Een groot verschil in stand werd afgekeurd, maar sommigen lieten zich niet gelegen liggen aan de heersende normen, zoals de vrouwe van Valkenburg, weduwe van een brigadier, die trouwde met haar koetsier. Het paar ging in Den Haag, zoals Huygens' vrouw berichtte, ‘in 't Voorhout alle daag wandelen’ (7 mei 1690). Zoiets kon niet goed gaan. Een paar jaar later was Huygens niet verbaasd, toen hij het volgende noteerde: ‘Hoorde dat de vrouw van Valckenburg van haar man (de koetsier) gescheiden was, zullende hij trekken ...[niet ingevuld] gulden eens en 1000 gulden jaarlijks voor zijn leven. Hij hadde haar sedert enige tijd zeer kwalijk getracteerd en eens met een bos sleutels in 't aangezicht geslagen’ (15 januari 1694). | |
OverspelSeks voor het huwelijk streed met de normen, maar seks buiten het huwelijk streed met de wet. Overspel was een strafbaar feit. Juist daarom was het een favoriet gespreksonderwerp in de kring van Huygens. Behalve dat hij tientallen, zo geen honderden voorbeelden aandraagt, vinden we bij Huygens ook veel over de reacties. ‘Hoornbeest’ - een door Dijkveld gebezigde term - was een gangbaar scheldwoord voor mannen van wie de vrouwen overspel begingen (16 april 1692). In heel Europa werden, vooral in dorpsgemeenschappen, overspelige mannen en vrouwen gestraft met charivari, ketelmuziek, waarmee ze te schande werden gemaakt. De slachtoffers werden beledigend toegezongen of met modder gegooid, soms op ezels of in kruiwagens rondgereden. Huygens vermeldde het geval van een burgemeester van Middelburg, die op een ochtend een paar hoorns en een spotvers op zijn deur gespijkerd vond, als bestraffing voor zijn omgang met een gehuwde vrouw. Een andere keer had Huygens' klerk | |
[pagina 137]
| |
De Wilde zo'n ruzie met de kamerheer Simon de Brienne, dat hij ‘op een nacht 2 horens op zijn deur gespijkerd’ had (10 juni 1694). De Hollandse elite had dus een eigen variant op de dorpse charivari. Het symbool van de horens was overgewaaid uit Zuid-Europa.Ga naar eind3. Misschien was dit het eerst onder de elite gebeurd, die ermee kon kennismaken via Italiaanse, Spaanse en Franse komedies, die toen op grote schaal ingevoerd, vertaald en bewerkt werden.Ga naar eind4. Overspel kon resulteren in buitenechtelijke kinderen. De ontvanger-generaal Cornelis de Jonge van Ellemeten had een kind bij een vrouw in Den Haag, die de regeling die hij voorstelde, afwees. Die hield in dat ze met een ander trouwde. In plaats daarvan dreigde ze onder ede te verklaren dat hij de vader was en de zaak voor de rechtbank te brengen (11 oktober 1691). Hoewel zij geen huwelijk kon eisen, had ze dan wel recht op geldelijke bijstand. Er waren meer middelen om een vader op zijn plichten te wijzen. Zo bestond het gebruik dat een pasgeboren kind voor de deur van de vermeende vader werd gelegd, om hem tot een huwelijk te dwingen, of tenminste een financiële bijdrage te leveren. Dat overkwam een vriend van Huygens: ‘Boison vertelde dat daar een kind voor zijn deur te vondeling gelegd was en dat Bridemouche, zijn knecht, om een officier gegaan was, die het doen weghalen hadde’ (30 november 1690). Door te weigeren het kind aan te raken ontkende Boison, een arme Franse refugié, die door Huygens ondersteund werd, alle betrokkenheid. In enkele van de door Huygens beschreven gevallen was het de vrouw die een buitenechtelijke relatie had. Veel ophef veroorzaakte de echtgenote van de ruaard Johan Boreel. Huygens las in een brief van zijn vrouw dat deze legeraanvoerder ‘zijn vrouw vastgezet ende opgesloten had, doordien zo geweldig de hoer speelde ende al 't goed uit het huis stal, verkocht en ‘'t geld aan haar pollen gaf’ (13 april 1690). Het gevangen laten zetten van ongehoorzame familieleden werd in de zeventiende eeuw steeds gebruikelijker. Huygens zelf bedreigde er zijn zoon Tien mee, toen hij zich als student in Leiden misdroeg. Opsluiting op verzoek wordt door historici als Michel Foucault, Arlette Farge en Pieter Spierenburg gezien als een belangrijk middel voor de disciplinering van het gezin in deze periode.Ga naar eind5. | |
ProstitutieLotte van de Pol heeft er onlangs in haar proefschrift op gewezen dat Hollanders een ambivalente houding hadden ten aanzien van prostitutie. Enerzijds was het verboden als misdaad en door het gerecht vervolgd, maar in de praktijk werd prostitutie tot op zekere hoogte getolereerd. De ‘speelhuizen’ van Amsterdam, centra van prostitutie, werden zelfs een attractie die geen toerist mocht missen. De calvinistische ideologie veroordeelde prostitutie, maar het ‘bordeeltje’ was een favoriet genre bij schilders als Jan Steen.Ga naar eind6. Over praktijk en ideeën binnen de elite is nog weinig bekend en hier biedt het dagboek van Huygens interessante aanvullingen. Bijvoorbeeld in zijn beschrijving van een schandaal in Den Haag in 1676. De baljuw van Den Haag werkte samen met een bordeelhouder om rijke klanten in de val te lokken. Op heterdaad betrapt kregen zij de keuze tussen ter plekke een boete betalen of publiekelijk aan de schandpaal genageld te worden. Uiteraard verdwenen de boetes in de zak van de baljuw en de bordeelhouder. Huygens specificeerde de namen van enkele van de slachtoffers: onder hen een raadsheer in het Hof van Brabant, een burgemeester van Middelburg en een lid van de Staten-Generaal. Huygens had deze details van zijn broer Christiaan vernomen (18 juni 1676). Doorgaans vertelde Huygens weinig over zijn eigen ervaringen, een enkele uitzondering daargelaten. Tijdens zijn grand tour in 1649 werd hij door iemand meegenomen naar een prostituee in Berchem bij Antwerpen. Ze dronken wat, maar, zij schreef Huygens: ‘Ik kost niet vogelen.’Ga naar eind7. Deze passage had hij in geheimschrift genoteerd in een reisjournaal dat be- | |
[pagina 138]
| |
stemd was voor zijn vader, zoals we aan het eind lezen. Vermoedelijk kreeg hij een netversie, waarin deze passage was weggelaten. De indruk bestaat wel dat bezoek aan hoeren een gebruikelijk onderdeel was van een grand tour. In elk geval deed ook Huygens' vriend Aernout Hooft (zoon van de dichter Pieter Cornelisz., die weer met de oude Constantijn bevriend was) niet anders gedurende diens grand tour.Ga naar eind8. Aernout maakte gebruik van tekens als hartjes om zulke ontmoetingen aan te duiden, en gezien de frequentie daarvan had hij meer succes dan Huygens. In het dagboek van Huygens worden ook enkele befaamde bordelen en hoerenwaardinnen genoemd. Willem Meester, een militair ingenieur, vertelde Huygens over zijn bezoek aan het bordeel van Madame Latouche in Amsterdam. Hij was daarnatoe meegenomen door Paulus Storf, eveneens ingenieur. Meester zei ‘dat daar eerst ingekomen was een Italiaanse jonge meid doende allerhande lascive kunsten, zingende spelende ende dansende, daarnaar twee heeren [hoeren?] gekleed als joffrouwen die al gedaan hadden om hem in humeur te brengen, naardat hij hem standvastig gehouden had, considererende dat hij iets doende, Storf hem zoude onder gehad hebben en alle dingen in hem hebben kunnen dreigen van het te zeggen...’ (29 oktober 1682). Een ander verhaal hoorde Huygens van de bij uitstek deskundige Armand Montpouillan: ‘'s Avonds aan tafel verhaalde Montpouillan veel van zijn avonturen met hoeren etc., onder andere hoe de rijke koopman en bankier Willem Bartolotti hem en zijn compagnons daaraan geholpen had te Amsterdam in recompense van een goede dienst, die hij, Montpoullian, hem te Geneve gedaan hadde’ (21 juni 1690). De edelman Adriaan van Borssele van der Hooge vertelde Huygens hoe hij eens de ‘speelhuizen’ van Amsterdam bezocht had met gezanten van de Duitse Keurvorst, en hoe zij ‘vier hoeren, die zij met haar namen, moedernaakt hadden doen uittrekken ende dansen’ (2 mei 1692). Zoiets was kennelijk schokkend en viel buiten de normale gang van zaken in een bordeel. Prostitutie was in de zeventiende eeuw een door vrouwen georganiseerd bedrijf. Over Betty Cromwell, een bekende Engelse hoerenwaardin, ging in 1693 het gerucht dat ze zich met haar meisjes in Den Haag wilde vestigen (27 juni 1693). Huygens wees erop dat deze madam de oorzaak was geweest van de gonorroea van prins Karel-Hendrik van Lotharingen en de syfilis van prins Frederik III (28 augustus 1693). Van iets minder standing waren te Londen de ‘Espagnolettes’, vier zusters uit Tanger, die een chocoladehuis dreven. Een van hen, een maîtresse van de onvermijdelijke Montpouillan, had een aparte kamer om gasten te ontvangen (30 januari; 8 feburari; 15 april 1692). In Gent genoot een zekere Babbe een grote reputatie. Kamerheer Simon de Brienne vertelde Huygens ‘dat hij een godemiche van Van der Hoeven gekocht had en tot Babbe te Gent wezende het in de kous van een hoer daar gestoken had en was heen gegaan’ (5 november 1682). Een godemiche was een dildo, en ‘kous’ was een gebruikelijk woord om het vrouwelijk geslachtsdeel aan te duiden. De associatie kan ook gelegd worden bij de interpretatie van genreschilderijen uit deze tijd, met afbeeldingen van vrouwen die hun kousen aan- of uittrekken.Ga naar eind9. Prostitutie was doorgaans een kleinschalig bedrijf. Dat blijkt ook uit het dagboek, onder meer uit de volgende passage: ‘'s Middags zo naar de tent ging om te eten kwam een bedelaarsmeisje van 6 a 7 jaar, die 's mergens wat duiten gegeven had en nog een reis of 2 iets, en zeide dat haar moeder een fraaie juffrouw voor mij had, en of ik ze eens zien wilde, nog eens repeterende: “het is een fraaie joffrouw”’ (20 juli 1694). De hovelingen werden, schijnt het, voortdurend met zulke voorstellen benaderd. Zo noteerde Huygens op 25 december 1690: ‘Sylvius [een page] en daarna de vrouw van Ouwerkerk [Françoise van Aerssen van | |
[pagina 139]
| |
Sommelsdijk] vertelden mij dat een heel wel gemaakte joffrouw 's mergens voor het bed van Sommerdijck gekomen was en daarop gaan zitten zeggende dat kwam om kennis met hem te maken; dat als haar vraagde of te voet kwam en niet beslijkt was zij zeide dat in een chair kwam en niet vuil was lichtende haar rokken tot boven haar knie op; dat hij haar heel koel bejegenende en opstaande zij weggegaan was zeggende eens te zullen wederkomen als hij in beter humeur zoude wezen. De vrouw van Ouwerkerk [Hendrik van Nassau-Ouwerkerck, opperstalmeester] zeide dat een vrouw ook bij hem geweest was die zeide hem een hups knecht te willen verhuren, maar dat hij d'er wat zorg voor dragen moste, en als hij vraagde waarom, zeide zij dat het een fraai meisje was in mansklederen’. Cross dressing had een erotisch aspect. Regelmatig gingen er geruchten dat de knecht van deze of gene in feite een als man verklede vrouw was. ‘Een dag ofte twee te voren zeide mij Hagedoorn dat de generaal-majoor Kirck enige Engelse meissens hier bij hem hadde, gekleed in manskleren’ (31 september 1691). Knechts speelden vaak de rol van bemiddelaars en dienstmeisjes werden vaak beschouwd als hoeren. De reeds genoemde Boisson viel bijvoorbeeld de meid van Huygens' nicht lastig (23 november 1690). In de legertros werkten veel vrouwen als zoetelaars of bordenwassers: zij werden nog sneller aangezien voor hoeren (30 juni; 29 april 1692; 12 augustus 1694). Van een vrouw die ‘door het leger liep met fruit’ zou Huygens' concurrent op de secretarie, De Wilde, een ‘chaude-pisse’ hebben opgelopen (4 augustus 1696). En toen Huygens eens enige gasten in zijn tent ontving, was er ook een ‘schotelwaster en nog een meisje van 10 of 11 jaar’, van wie iemand zei ‘te willen wedden dat in een jaar of zes maanden geen maagd meer zoude wezen’ (22 juni 1695). Zowel in het leger als daarbuiten waren de grenzen tussen eerbaar en oneerbaar onduidelijk. Huygens hoorde bijvoorbeeld dat de diplomaat Walraven van Heeckeren met een vrouw uit eten wilde gaan bij een Haagse oesterverkoopster, die hem evenwel zei: ‘mijnheer 'tgeen daarom dat je haar hier wilt hebben kan ik je ook geven (of iets dergelijks) en dat hij ze daarop eens gevogeld hadde’. Dezelfde oesterverkoopster zou aan raadpensionaris Hop, toen hij daar oesters wilde eten, eenzelfde voorstel hebben gedaan, waarop ‘hij haar mede eens lustig gevogeld had’ (29[=24] oktober 1682). Oesters en oesterverkoopsters hadden in de genrekunst een erotische connotatie. Deze roddels laten zien dat die associatie ook in de praktijk bestond. Na lezing van het dagboek kijkt men toch met andere ogen naar het oestereetstertje van Jan Steen. Ook Steen woonde in Den Haag en kan de door Huygens genoemde vrouw gekend hebben. Er was geen scherp onderscheid tussen bordelen en andere publieke gelegenheden. Wafelkramen hadden zelfs een bij uitstek slechte reputatie. Het was bepaald niet in haar voordeel dat men jufrouw Tondi ‘‘nachts ten 2 uren uit een wafelkraam hadde zien komen’ (14 mei 1693). Nog in onze tijd hebben poffertjeskramen vaak aparte hokjes, waarin men zich met een gordijntje kan afzonderen, wat teruggaat op een lange traditie. Veel hovelingen hadden een reguliere maîtresse. Deze vrouwen werden doorgaans op veilige afstand van het hof gehouden. Er werden voor hen bijvoorbeeld kamers in Londen gehuurd. Ritmeester Johan van Dorp en kapitein Seger van Soutelande overtraden deze ongeschreven regel, toen ze eens publiekelijk zaten te dineren met hun ‘hoeren’ (25 januari 1693). Het houden van een maîtresse was voor Huygens nauwelijks de moeite waard om te noteren. Hij toonde vooral belangstelling wanneer bijvoorbeeld een maîtresse van minnaar verwisselde, zoals toen het ‘hoertje’ Nelly overging van Willem van Nassau-Zuylestein naar de Admiraliteitsheer Diederik Buysero (17 februari 1689). Wanneer iemand twee maîtressen had, was dat ook vermeldenswaard: ‘[Sylvius] vertelde mij dat Hulst nog een hoer had, we- | |
[pagina 140]
| |
zende een meid uit een coffee-huis: dat hij die opschikt en veel goed gaf: dat de andere (zijn meid) daar heel jaloers van was, en dat hij altijd de ene uit zijn bed deed gaan en de andere in haar plaats komen’ (6 april 1695). De ontvanger-generaal Van Ellemeten had zijn zaakjes beter geregeld. Hij had een menage met zijn vrouw en twee maîtressen, ‘'s avonds een van de drie zijn neusdoek toewerpende gelijk de Groote Heer aan zijne dames’, dat wil zeggen, zoals de sultan van Turkije dat deed in zijn harem (7 mei 1692). Zelfs de ruimhartige grenzen van Huygens en zijn omgeving werden soms overschreden. Dat gebeurde bijvoorbeeld door zijn eigen zwager Reinier Pauw, wiens losbandigheid en geslachtsziekten publiekelijk werden besproken (24 maart 1691). Iemand vertelde Huygens over diens ‘debauches ende extravagantien’ en zei dat Pauw een huis gehuurd had in Den Haag, ‘ende met een hoer op 't Spui, die in porcelein handelde, wilde trouwen ende dat die van [hem] enige maanden zwaar was, hoewel de doctoren verzekerden dat hij, naardat de pokken gehad hadde, niet in staat was om kinderen te konnen maken’ (24 maart 1692). Dat ging te ver en de familie diende een verzoek in hem vast te zetten in een beterhuis (25 juni en 2 oktober 1692). Het leven van Pauw was een zeventiende-eeuwse soap, want Huygens sprak over ‘de legende van Reinier’. Daaraan kwam wel een einde toen diens familie besloot ‘hem nooit los te laten’ (2 oktober 1692). Met kamerdienaar Johan van Baarsenburg verliep het niet anders. Hij werd gek, ging in een bordeel wonen en wilde met een hoer trouwen. Huygens' vriend Montpoullian ging ook een keer te ver, namelijk toen hij de koning toestemming vroeg een kaatsbaan te houden, die zonder twijfel bedoeld voor een van zijn vriendinnen. | |
BastaardenBuitenechtelijke kinderen en wat er met hen gedaan werd, was voer voor roddelaars. Het meest beruchte Engelse geval was dat van de dochter die John Churchill, hertog van Marlborough, verwekt had bij de hertogin van Cleveland. Het meisje werd in een klooster in Frankrijk ondergebracht (2 feburari 1692; vgl. 21.4.1678). In zijn eigen kring werd over Huygens' klerk Hulst gezegd dat hij een kind had bij zijn meid en nog een bij de meid van een andere klerk (8 oktober 1692). De eerste vrouw ging een tijdje naar het platteland: toen ze terugkeerde, viel het Huygens op dat ze slanker was dan tevoren, waaruit hij afleidde dat ze een kind ter wereld had gebracht (3 december 1692). Een paar maanden later vernam Huygens dat de baby was overleden (29 maart 1693). Vrouwen die zich een tijd lang op het land terugtrokken, waren verdacht. Huygens hoorde van zijn vrouw ‘dat men zei dat Suze van Valkenburg gedurende de tijd dat zij deze zomer in Noord-holland geweest was een kind van [onderstalmeester] Cornwall gehad had, dat als men rekende van de tijd af dat zij somtijds flauwten gekregen had tot die tijd toe, het op de 9 maanden genoegsaam aankwam’ (25 september 1682). Lange liaisons konden leiden tot grote gezinnen. De maîtresse van de hertog van Devonshire zou niet minder dan zes of zeven kinderen hebben (13 november 1690). Eens was Huygens getuige van een ruzie tussen twee hovelingen, die elkaar ervan beschuldigden buitenechtelijke kinderen te hebben. Bij een andere gelegenheid zouden twee hovelingen, die een maîtresse deelden, door te dobbelen hebben besloten wie als vader zou gelden (29 december 1693). De positie van bastaarden hing af van de stand van de vader. Zowel in Engeland als in de Nederlanden hadden edellieden tot ver in de zestiende eeuw veel bastaarden, voor wie vaak een goede positie werd verkegen, niet zelden in de eigen huishouding. De Engelse koningen maakten eeuwenlang strategisch gebruik van hun bastaarden, die door hun afhankelijkheid | |
[pagina 141]
| |
extra trouw waren en daardoor op cruciale posten konden worden benoemd. In de Republiek hadden ook de prinsen van Oranje veel bastaarden onder hun nageslacht. De zo ontstane bastaardtakken vormden eeuwenlang een loyale clan. Aan het hof van koning Willem kregen verschillende afstammelingen van bastaarden van zijn voorvaderen hoge posten toebedeeld.Ga naar eind10. De houding ten aanzien van bastaarden veranderde echter, waardoor zij hun privileges verloren. In England was in 1685 de hertog van Monmouth de laatste bastaard die een belangrijke politieke rol speelde, en dat nog zonder succes. In Holland verdwenen na de dood van stadhouder Willem II in 1651 de bastaarden van het publieke toneel. Deze ommekeer blijkt uit een confrontatie van koning Willem met de dochter van Adriane van Nassau. De laatste was vermoedelijk een buitenechtelijke dochter van een van de eerdere stadhouders, Frederik-Hendrik of Maurits. De vrouw had bijstand gevraagd, maar werd heengestuurd. De zachtmoedige Huygens gaf de arme vrouw wat geld uit eigen zak (14 juni 1694). | |
VerkrachtingHuygens kreeg in 1691 regelmatig bezoek van mevrouw Tondi. Zij vertelde Huygens hoe zij dertien jaar tevoren door een legerofficier twee dagen was opgesloten en herhaaldelijk was verkracht. Nadat ze was vrijgelaten, had ze acht dagen lang niet kunnen zitten (24 juni 1691). De officier was veroordeeld door de militaire rechtbank, maar het vonnis was nooit ten uitvoer gebracht. Nu was ze nog altijd bezig om dat te bereiken. (24 juni 1691). Via Huygens presenteerde zij een rekest aan de koning, maar Willem weigerde actie te ondernemen. Mevrouw Tondi gaf niet op. Huygens sprak vaak met haar, en hoewel hij haar klaarblijkelijk wel mocht, werd hij haar ‘lamentaties’ op den duur zo moe van haar dat hij haar ontweek, vooral toen hij vernam dat ze minder deugdzaam was dan hij had verondersteld. Drie jaar later vertelde ze Huygens dat ze inmiddels getrouwd was met een legerofficier, met wie ze echter niet naar bed wilde voordat hij in rang bevorderd was (9 juli 1694). Een andere vrouw vertelde eveneens over de wijze waarop ze ooit verkracht was, samen met haar dochter. De dader wordt slechts met het initiaal D aangeduid; vrijwel zeker is hij Huygens' vriend Dijkveld (3 oktober 1691).Ga naar eind11. De problematische relatie tussen hen had Huygens al bijna tien jaar eerder in zijn dagboek vermeld, toen met de toevoeging dat de vrouw slechts zichzelf en haar dochter belasterde (20 november 1682). Dienstmeiden waren een gemakkelijke prooi voor heren uit Huygens' kringen. Maar niet altijd waren zij willige slachtoffers. Een dienstmeid in het paleis in Hoogsoeren vertelde Huygens, ‘dat Montpouillan haar zelfs mede had geattaqueerd [...] haar hard om de hals vattende en zeggende: kus mijn, ofte iets diergelijks en dat zij hem injurien van olden griesen duvel en diergelijke gezegd had en hem in ‘'t aangezicht geslagen’. Een andere dienstmeid had om die reden haar betrekking opgezegd (3 september 1682). Zulke scènes kwamen vaker voor. Van juffrouw Golstein, hofdame van de koningin, hoorde Huygens ‘dat de jonge Skelton op ‘'t oude Huis op 't Loo Aeltje, haar meid, eens geattaqueerd hebbende, zij hem een klap gaf en hij haar weder sloeg, zodat zij twee blauwe ogen had; dat zij gezegd hebbende dat het aan haar joffrouw zeggen zoude, hij zeide dat indien hij haar joffrouw daarbij gehad hadde, haar mede zoveel gegeven zoude hebben’ (4 juni 1689). Later trok de man zelfs zijn degen tegen haar. Hoewel verkrachting officieel een ernstig vergrijp was, werd seksueel geweld slechts zelden vervolgd, en bovendien was de publieke opinie de slachtoffers bepaald niet welgezind.Ga naar eind12. | |
[pagina 142]
| |
Afwijkend gedragHuygens schreef veel over seks, maar slechts weinig over wat in zijn tijd werd beschouwd als afwijkend seksueel gedrag. Ook hier lagen de officiële normen vast: alles moest gericht zijn op de voortplanting. Toch noteerde Huygens af en toe iets over wat kennelijk afwijkend gedrag was, zoals over Jan van Rijnenburg, die ‘een groot liefhebber was om het de vrouwlui van achteren te doen’ (30 oktober 1682). In geheimschrift noteerde Huygens ‘dat Manon Vicquefort [dochter van de historicus en spion Abraham de Wicquefort] de markies van Chavigny had afgetrokken en dat de markies d'Estrades ervan had gedronken’ (‘que Nanon Vicqufort avoit br.1.p.[=branlee la pine] au Marquis de Chavigny et quele Marquis d'Estrade l'ayant bue...’). Een zekere Valkenburg ‘plagt te vertellen dat hij het Jeanne Aerssen eens gedaan had van achteren, zij met haar hoofd tegen het slot van de deur staande’ (10 januari 1690).Ga naar eind13. Willem van Nassau-Zuilestein zou ‘conditie’ gemaakt hebben met zijn maîtresse ‘hoe dikwijls het haar van voren en van achteren doen zoude’ (30 oktober 1682). Nicolaas van der Duin, heer van Rijswijk, vertelde Huygens ‘dat hij met een hoer te Londen te bedde gelegen hebbende. Linteloo op de kamer was komen lopen ende bij haar was komen liggen en dat zij het met Linteloo niet hebbende willen doen, hem om zijn lijf gevat had ende Linterloo het er ondertussen van achteren had ingesteken’.Ga naar eind14. In feite waren masturbatie en anaal contact strafbare feiten, waarvan echter vooral het eerste als regel moeilijk bewijsbaar was, Dat geldt nog meer voor bestialiteit, waarvan ook een keer melding wordt gemaakt, maar wel in andere kring. Het betrof een Franse spion die bekende deze daad met een paard bedreven te hebben (23 juli 1691). In het recht werd dit alles onder de noemer van sodomie gebracht.Ga naar eind15. Ook contact tussen twee mannen werd met dit woord aangeduid. De vraag in hoeverre de term homoseksualiteit, die pas eeuwen later ingang vond, mag worden gebruikt, is een omstreden kwestie. Datzelfde geldt voor de vermeende homoseksualiteit van koning Willem. Hier heeft men in Huygens' dagboek een argument gevonden, twee vage notities over privégesprekken die de koning had met een legerofficier. Toen Huygens daarover een lakei aansprak en zei ‘Dat daar evenwel iets wezen moste’, kreeg hij als antwoord: ‘Ge meent mogelijk iets, maar nee, dat is het niet; wil je wel doen, zo vraagt daar niemand anders naar als mij en spreekt daar niet van’ (herfst 1683).Ga naar eind16. In dit verband kan nog gewezen worden op het geval van de baljuw van Rotterdam Van Zuylen van Nijveld, een protegé van de koning, die werd beschuldigd van ‘horribele dingen die men niet konde naarzeggen’ (28 oktober 1690).Ga naar eind17. Nu werd sodomie ook wel aangeduid als het ‘crimen nefandum’, het vergrijp waarover men niet mocht spreken. Een laatste notitie betreft twee hovelingen, Willem van Hill en Robert Gray die op een avond dronken werden, ‘lustig kakelden’ en ‘malkanderen geweldig lief krijgende’ elkaar voortdurend ‘my bird’ noemden (13 augustus 1691). De historicus Randolph Trumbach meent dat tot de vroege achttiende eeuw er een biseksuele cultuur bestond, vooral in libertijnse hofkringen, die geleidelijk plaats maakte voor de norm van heterosexualiteit.Ga naar eind18. Gezien de opmerking van Huygens blijft het twijfelachtig of deze biseksuele cultuur openlijk tot uiting kwam. Huygens schreef ook over seksuele relaties tussen vrouwen.Ga naar eind19. Het betreft Jacoba van Beuningen, de vrouw van een Amsterdamse burgemeester, die haar man had laten opsluiten toen hij tekenen van waanzin begon te vertonen. Inmiddels had Jacoba een relatie met een juffrouw Splinter. Huygens' echtgenote vertelde hierover ‘dat men tot Jacoba ergens in een hoek een godemiche van was gevonden zoude hebben, haar beiden hebbende gediend’. Jacoba durfde daarna niet meer in het openbaar te verschijnen (19 oktober 1691). Via via hoorde Huygens nogmaals door iemand bevestigd dat de beide vrouwen ‘een ...[niet ingevuld] van | |
[pagina 143]
| |
was gemaakt hadden en dat hij het gevonden hadde. Dat Jacoba ook bij de andere slapende aan haar hals rode plakken met kussen gezogen had’ (29 november 1693). Ook als afwijkend en niet minder strafbaar gold seksueel contact tussen christenen en joden. Toch kwam dat voor. Van de kamerdienaar Johan van Baarsenburgh hoorde Huygens ‘dat Van der Myle (van de artillerie) een dochter van de advocaat Roosendael lang tot zijn gebruik gehad hadde, maar dat vernomen hebbende dat zij een joodse galant hadde, hij haar dat in Baersenburgs presentie verweten hadde ende zij stout wederom sprekende, Van de Mijle zijn degen getrokken hadde en haar door haar keurslijf gesteken hadde’. Haar vader had toen zijn handen van zijn dochter afgetrokken, en sindsdien werd zij ‘van de jode onderhouden’ (6 augustus 1696). De opmerkelijkste aantekening van Huygens op dit gebied speelde zich geheel buiten zijn eigen kring af. Edward Suttin, de oude gentleman usher, vertelde ‘dat hij 13 jaar oud zijnde met de heidens [zigeuners] van zijn vader was weggelopen en wel 3 a 4 maanden met haar gelopen had, maar nooit hem hadde willen laten zwart maken; dat de opperste, daar hij, Sutton, bij was, zijn eigen dochter aan zijn eigen zoon getrouwd hadde met een stukje rokend papier, en dat op die bruiloft de gehele compagnie naakt gedanst hadde’ (13 januari 1690). | |
PornografieIn 1682 liet Adriaan van Borssele van der Hooghe aan Huygens een opmerkelijk boekje zien: ‘Borselen toonde 's middags aan tafel een boekje op de manier van de Ecole des filles, daarvan de figuren waren van Romeyn de Hoghe naar het scheen, ‘'twelk hij zeide dat te Dieren met Bentinck op jacht wezende hij in ‘'t krepel-bos gevonden had’ (27 oktober 1682). Het was vermoedelijk de Nederlandse uitgave van La puttana errante lange tijd toegeschreven aan Pietro Aretino. Het excuus van de Zeeuwse edelman klinkt nogal lamlendig, maar is wel begrijpelijk, omdat het boek door het Hof van Holland al in 1669 verboden was. Toch was er in 1677 een nieuwe editie van verschenen. Censuur was in Holland nooit erg efficiënt geweest.Ga naar eind20. De nieuwe editie had illustraties, en de toeschrijving van Huygens, als gerenommeerd kunstkenner, zal wel juist zijn. Romeyn de Hooghe was bovendien een kunstenaar met relaties binnen kringen van het hof. Later kocht Huygens zelf het boekje Histoire des amours du Maréchal de Bouffier, een vrij onschuldige erotisch-politieke beschrijving van het Franse hofleven. Hij kocht het van een jongen die boekjes in het leger uitventte.Ga naar eind21. Gezien het verbod op pornografie deed Huygens een opmerkelijke ontdekking in 's-Hertogenbosch. Daar zag hij een huis dat was gedecoreerd met houtsnijwerk dat ‘Aretins posturen’ verbeeldde met monniken en begijnen in de hoofdrol (1 juni 1691). Misschien maakt dit nog het best duidelijk hoezeer seksualiteit een moeilijk kenbaar en ambivalent thema is, waar een historicus, zelfs met het overvloedige materiaal dat Huygens dagboek oplevert, moeilijk greep op kan krijgen. Uiteindelijk had veel van wat door Huygens genoteerd werd vooral amusementswaarde. Veel scènes zouden zo in een komedie kunnen worden opgenomen, zoals een voorval van de graaf Oxenstjerna. De Zweedse diplomaat lag bij een getrouwde vrouw in bed, toen haar man onverwacht thuiskwam. Prompt wendde de graaf voor een koliek te hebben en stuurde de echtgenoot naar een dokter. Deze trok snel een broek aan, helaas was het die van de graaf. Onderweg vond hij in de broekzak een beurs met 1000 guineas en een horloge. De man, ‘blij wezende met de buit’ zweeg bij terugkomst en Oxenstjerna deed alsof hij niets miste (2 maart 1695). | |
[pagina 144]
| |
BesluitHet dagboek van Constantijn Huygens jr biedt zicht op een wereld die via vrijwel geen enkele andere tekst gekend en onderzocht kan worden. Onder de oppervlakte van ceremoniën en beschaving kende het leven aan het hof van stadhouder-koning Willem van Oranje ook duistere kanten. Seks, intriges en roddel waren daarvan de voornaamste ingrediënten, factoren die in de officiële geschiedenis vooralsnog veel te weinig aandacht hebben gekregen, maar die dankzij de veel te lang ondergewaarde Huygens nu op hun waarde geschat kunnen worden. |
|