Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 22
(1999)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
RedactioneelDe achttiende eeuw: eeuw van de muziek. Maar openbare, voor iedereen toegankelijke concerten waren er nog niet Kleine muziekpartijen werden ten gehore gebracht in familie- en vriendenkring, terwijl grotere concerten te beluisteren waren binnen genootschappelijk verband. De musici waren dikwijls liefhebbers, een achttiende-eeuwse term voor amateurs, overigens zonder enige kwalitatieve connotatie. De burgerij zong dat het een aard had (er verschenen talloze bundels gewone, christelijke en politiek getinte liedjes) en kerkdiensten werden in navolging van wat er bijvoorbeeld in Frankrijk en Duitsland ten gehore werd gebracht, opgeluisterd met fraaie koraalmuziek en andersoortige kerkmuziek. Uiteraard beperkte het muziekleven in de achttiende eeuw zich niet tot de ‘liefhebberij’, maar waren er ook professionals, beroepsmusici die in verschillende steden het muziekleven tot grote hoogte konden brengen. Kerkelijke gemeenten trokken beroepsorganisten aan, zoals in Zwolle de stadsorganist Johann Gottlieb Nicolai, afkomstig uit Duitsland,Ga naar eind1. en ook bestaande muziekgezelschappen hoopten hun aanzien te verbeteren door professionals aan te trekken. Hoewel Weyerman vaker over allerlei vormen van volksmuziek schrijft, noemt hij in zijn tijdschriften ook herhaaldelijk de ‘hoge muziek’. Het is met name de Italiaanse componist en violist Pietro Locatelli, over wie Weyerman zich uitlaat. Locatelli reisde als beroepsmusicus rond door Europa maar was gedurende een groot deel van zijn leven werkzaam in de Republiek. In een oriënterend artikel van Karel Bostoen worden verschillende plaatsen uit Weyermans werk genoemd waar Weyerman uitpakt over de muziekbeoefening uit zijn tijd.Ga naar eind2. In De Ontleeder der Gebreeken bijvoorbeeld haalt hij zo ongemeen fel uit tegen de Franse, Italiaanse, Engelse en Duitse muziek, dat de conclusie gerechtvaardigd is dat Weyerman weinig op had met rondtrekkende beroepsmusici.Ga naar eind3. Behalve door rondtrekkende individuele musici en kleine gezelschappen, werd het Nederlandse openbare muziekleven ook opgeluisterd door operatroepen, die - net als theatergezelschappen - in diverse steden jaarlijks een aantal uitvoeringen verzorgden.Ga naar eind4. Zo waren medio achttiende eeuw even buiten Amsterdam, op de Overtoomseweg, verschillende herbergen waar Amsterdammers hun optreden konden bijwonen en zelfs huurden de gezelschappen huizen af die als speelgelegenheid moesten dienen. Ook de Amsterdamse Schouwburg zette bij tijd en wijlen haar deuren open voor rondtrekkende operatroepen: met hun acteurs, zangers en dansers had hun optreden immers veel weg van reguliere theatervoorstellingen.
In dit nummer van de Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman wordt in een drietal artikelen een beeld geschetst van het muziekleven in de achttiende eeuw. Maria van der Heijde-Zomerdijk geeft in haar inleidende artikel, ‘The development of public concerts during the late seventeenth and eighteenth centuries’ de ontwikkeling aan van het patronagesysteem waarin het openbare muziekleven aan het einde van de zeventiende eeuw verkeerde, naar een vorm van collectief sponsorschap waarbij musici afhankelijk werden van de recette van hun muziekuitvoeringen. Daarmee werden optredens in grotere concertzalen voor hen werkelijk van levensbelang. Het tweede artikel is van de hand van Nicolle Klinkenberg. Zij schrijft in haar ‘Liefhebbers en virtuozen: een samenspel tot bevordering der toonkunst 1770-1840’ | |
[pagina 54]
| |
over de verhouding tussen ‘liefhebbers’ en beroepsmusici en de gevolgen daarvan voor de muziekuitvoeringen in de Republiek. Zij toont aan dat er in de achttiende eeuw nog geen openbare concerten waren; wel besloten of semi-besloten voorstellingen in verenigingen, genootschappen en andere gezelschappen. Het laatste artikel betreffende het thema ‘muziek in de achttiende eeuw’ is van de hand van Cis van Heertum: ‘Philipp Joseph Frick (1742-1798): music and millenarianism in the late eighteenth century.’ Daarin gaat de auteur in op een van de bekendste virtuozen op de glasharmonica uit de achttiende eeuw, de uit Zuid-Duitsland afkomstige Frick. Hij was een van de vele rondtrekkende musici, die in diverse Duitse staten voorstellingen ten gehore gaf, en bovendien in Rusland en Engeland veel publiek naar zich toe wist te trekken. |
|