Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 21
(1998)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
Dirk Kuipers (1733-1796), onverbeterlijk kunstenaar
| |
Gerrit KuipersDirk had, zoals iedereen, een vader, maar niet iedereen had een vader als die van Dirk. | |
[pagina 66]
| |
Op 12 november 1816 las de toen 76-jarige Pieter van Braam, Dordts boekhandelaar en dichter, een stuk voor ter nagedachtenis van Gerrit KuipersGa naar eind2. op een vergadering van het mede door hem opgerichte letterkundig genootschap Diversa Sed Una. Omslachtig, maar met veel sympathie haalt hij daarin zijn herinneringen aan deze merkwaardige man op. Samengevat: Gerard (zoals Van Braam hem steevast noemt) Kuipers wordt geboren in 1706 en maakt in zijn jeugd als matroos ter koopvaardij lange reizen naar Oost-Indië en de Golf van Mexico. De tijd aan boord doodt hij met het lezen van Plinius en het bestuderen van de sterrenhemel. Een stuurman wijdt de nieuws- en leergierige matroos in de geheimen van de stuurmanskunst en de astronavigatie in. En kennelijk ook in die van de wet van Archimedes, getuige dit citaat: Tweemalen voer hij naar Oostindien, waarvan de eerste reize tamelijk lang heeft geduurd, vermids het schip tot binnenlandse togten gebruikt werd; zoo dat hij, bij TernateGa naar eind3. alleen, zes weken ten anker lag. Hier zag hij eens een jong, poezelig, zwart meisje, zich bij het strand in zee baden, en, door gebrek aan overwigt der specifieke zwaarte (gelijk hij sedert geleerd had die te noemen) van haar jeugdig en mollig lichaam, tegen die van het zeewater, dat aldaar zoo geweldig zout is, geheel vlot worden, zoo dat zij, zonder zijne hulp, afgedreven en waarschijnlijk zou omgekomen zijn. Na dit avontuur en vele andere (krokodillen, Spaanse aanvallen, muiterij en piraterij) vestigt Gerrit zich in zijn geboorteplaats Dordrecht en trouwt daar met een meisje van goeden huize, in het bezit van een muntersplaats.Ga naar eind4. Hij werkt een tijdje als muntersknaap en vervolgens als belastinggaarder. Gestimuleerd door muntmeester Otto Buck en arts-dichter Johannes Eusebius Voet, die zijn talenten opmerken, verdiept hij zich in de wis- en natuurkunde. Door zijn opmerkelijke geheugen weet hij zich die kennis zo eigen te maken, dat zijn beschermheren hem uitnodigen lezingen te geven, in navolging van de in 1748 overleden Arnoldus Marcel,Ga naar eind5. een neef van Antonie van Leeuwenhoek. Zo geeft Gerrit Kuipers jarenlang in de wintermaanden op maandag- en dinsdagavond ‘Collegien in de Physica’. In een cyclus van vijf à zes jaar behandelt hij ‘den ganschen kring der natuurkundige wetenschappen, beginnende met een stip, en voortgaande, tot het eindige, of oneindige, dat is tot alle voorwerpen die de natuur oplevert’. Hij begint zijn lessen met een vrij onderwerp, bijvoorbeeld filosofische kwesties als de oorsprong van denkbeelden of mededelingen over nieuwe uitvindingen en ontdekkingen. Zijn systematische toespraken verheldert hij met proeven en demonstraties; hij beschikt over een grote verzameling instrumenten. Kuipers' enige beperking is zijn gebrek aan talenkennis, zodat hij afhankelijk is van vertalingen. Maar hij schijnt een zo enthousiast en meeslepend spreker te zijn geweest en zo volkomen meester over zijn thema's, dat ook de vele geleerden onder zijn gehoor, ondanks zijn aanvankelijk de lachlust opwekkende Dordtse accent en verkeerde uitspraak van vreemde woorden, zonder uitzondering zijn genialiteit erkenden en bewonderden. Als geen ander heeft hij geprobeerd aan te tonen, dat de natuurwetenschap geenszins de plaats verdiende die de kerk - die hij niettemin een warm hart toedroeg - haar toedacht: in een afgesloten boekenkast. In 1773, elf jaar voor Kuipers' dood, draagt een dankbare leerling, Abraham Veldhoven, een uniek dichtwerk aan hem op: Dichtkundige Bespiegelingen over de Aarde, den Mensch en den Starrenhemel.Ga naar eind6. | |
[pagina 67]
| |
'k Herdenk nog menigmaal dien blyden avond-stond,
Als gy de luistrende ooren boeide,
Aan reden die zo mildlijk vloeide;
Gelijk een zachte stroom uit uw begaafden mond.
Uw vlugge geest verhief zich boven 't Wolkgespan,
Doorwandelde all' des hemels kringen,
Gy woegt de dampverhevelingen,
En geen verschynsel of men zag er de oorzaak van.
Het meisje van goeden huize met wie Gerrit Kuipers op 9 december 1731 trouwt, is Aaltje (of Aletta) Coomans.Ga naar eind7. Ze is de oudste zuster van de bezitter van de zogenoemde derde Brabantse plaats in de Munt van Holland in Dordrecht. Sinds de zeventiende eeuw werd de Munt, waar van 1367 tot 1806 de Hollandse munten werden geslagen, gerund door zestien Hollandse en twaalf Brabantse muntmeesters. De muntmeester die zo'n plaats geërfd of gekocht had, stelde meestal een muntersknaap aan, teneinde die zo op te leiden dat hij het eigenlijke werk, het zuiveren van metaal en het met de hamer stempelen van de munten, zelfstandig kon uitvoeren. Aan zo'n plaats was behalve een salaris een aantal voorrechten en vrijheden verbonden, waarvan vooral de belastingvrijdom aantrekkelijk was.Ga naar eind8. Cornelis Dingemans Cooman leidt op 3 mei 1731 Gerrit Kuipers, aanstaande man van zijn oudste zuster Aletta, als knaap in. Gerrit woont niet ver van de Munt, aan de Heer Heymansuysstraat. | |
Dirk KuipersNiet lang na het huwelijk van Gerrit en Aletta wordt er een jongetje geboren. Het wordt op 16 mei 1733 gedoopt en naar zijn grootvader Dirk genoemd.Ga naar eind9. Hij krijgt twee zusjes: Elsje (1738) en Jacoba (1739), die al in hun geboortejaar overlijden. Dirk is tien jaar, wanneer ook zijn moeder sterft; ze wordt op 4 februari 1744 begraven, met ‘ordinare coetsen’ vanuit hun woonhuis in de Grote Spuistraat.Ga naar eind10. Gerrit hertrouwt op 24 januari 1745 met Johanna van de GraaffGa naar eind11. en doet het jaar daarop, op 27 december 1746, de muntersproef en legt de bijbehorende eed af, waarmee hij muntmeester is geworden. Johanna schenkt het leven aan twee kinderen: Johanna Aletta (1747), die datzelfde jaar overlijdt,Ga naar eind12. en Gerard (1748),Ga naar eind13. de latere predikant, die we verderop nog zullen tegenkomen. ‘Zijn tweede huwelijk’, zo zegt Pieter van Braam, ‘uit geheel belangelooze liefde aangegaan, was dubbel gelukkig, door de geboorte van onzen waardigen Leeraar GERARDUS, die tot een' verkwikkenden zegen verstrekte voor 's vaders klimmende jaren en grijzen ouderdom’.Ga naar eind14. Een week na de geboorte van Gerard overlijdt Johanna. Ze wordt op 23 augustus 1748 begraven, nu vanuit een huis op de Groenmarkt bij de Beurs, maar ook weer met gewone koetsen.Ga naar eind15. Weer hertrouwt Gerrit: op 11 juli 1750 met Maria van Opstal.Ga naar eind16. Dit huwelijk zal kinderloos blijven. Van Braam: ‘Door al te groote verschillendheid van wederzijdschen inborst, werd het derde huwelijk, na eenige jaren vrede, minder wel, zoo dat beide echtgenooten eindelijk goedvonden van elkander te gaan en afgescheiden te leven’.Ga naar eind17. Gerrit doet in 1752 afstand van zijn muntersplaats ten gunste van zijn zoon Dirk, die op 20 april van dat jaar proef en eed aflegt. Een jaar later, op 19 augustus 1753, treedt de dan twintigjarige muntmeester Dirk Kuipers in het huwelijk met de even oude Dordtse Apollonia van den Blijk.Ga naar eind18. Ze is de oudste dochter van Arie (Adriaan) | |
[pagina 68]
| |
van den Blijk en Maria de Goede. Ze gaan wonen in een huis in de Wijnstraat, bij de Beurs. Het moet in deze periode zijn geweest dat Dirk leerling wordt van de Dordtse kunstschilder Joris Ponse. Hij is nu min of meer zelfstandig en verzekerd van een inkomen. ‘Zijn vader’, zo meldt de Geschiedenis der Vaderlandsche Schilderkunst van Roeland van Eijnden en Adriaan van der Willigen, ‘wilde zijnen zoon tot de Studie opleiden, doch deze, zeer levendig van aard zijnde, kon zich moeijelijk bij ernstige inspanningen van den geest bepalen en koos de Schilderkunst tot zijn beroep, in weerwil zijner ouders, die dan toch eindelijk toestonden, dat hij zich onder de leerlingen van JORIS POORSE [sic] deed opnemen’. Joris Ponse (1723-1783) is een belezen man en een liefhebber van de dichtkunst; zelf schrijft hij soms hekeldichten. Onder andere door het tragische verlies van zijn eerste vrouw wordt Ponse zwaarmoedig: leerlingen getuigen dat hij knorrig en korzelig was, steeds meer in gedachten verzonken raakte en tenslotte - zonder succes - de hand aan zichzelf sloeg. Desondanks heeft hij heel wat schilders opgeleid: Jan Arends, Laurens Gelderblom, Pieter Hofman, Jan Kelderman, Arie Lamme, Willem van Leen, Abraham van Strij en Michiel Versteeg.Ga naar eind19. En Dirk Kuipers. | |
Den HaagOp 26 april 1757 wordt door de stad Dordrecht een akte van indemniteitGa naar eind20. afgegeven ten behoeve van de armbezorger van Den Haag voor Dirk en Apollonia.Ga naar eind21. Hun vertrek naar Den Haag wordt bevestigd door een uitgaande attestatie van de N.H. kerk te Dordrecht, gedateerd 5 mei 1757.Ga naar eind22. Ze blijken te vertrekken uit een huis aan de Lindengracht, een plaats waar Dirk later, onder andere omstandigheden, zal terugkeren. Dirk wil in Den Haag les nemen bij de schilder Aart Schouman (1710-1792). Deze beroemde meester, ook van Dordtse geboorte, had zich in 1753 definitief in Den Haag gevestigd. Dirks vriend, de dichter-tekenaar Roelof Arends (1732-1787), neemt afscheid van hem met een gedicht: ‘Op den heere Dirk Kuipers, toen zyne ed. zig te 's Gravenhage in de schilderkunst ging oeffenen.’ De eerste strofe: Berst uit, myn zangnimf! val aan 't jammeren en schreijen!
Myn halve Ziel gaat heen:
Twee harten, die zoo vast gestrengeld zyn aaneen,
Staan van elkaâr te scheijen:
De Schilderkunst rukt, laas! myn' Halsvriend van my af,
En smoort al myn vermaak als in een duister graf.Ga naar eind23.
Uit de vierde strofe blijkt dat Dirk en Roelof zich samen met de dichtkunst hebben beziggehouden: Nu zullen wy niet meer, by winteravondüren,
Den hof der Poëzy
Bewandlen, nog uit keur van dichtwarandery
De zoetste sappen puren!
Maar Dirk neemt kennelijk geen afscheid van Roelof, wat Dirk komt te staan op een afrekening in de afdeling puntdichten in dezelfde bundel: | |
[pagina 69]
| |
Aan N.N.
Waarheen, ondankbre! wie moet niet uw opzet haten?
Durft gy dees stad verlaten,
Ook zonder eens vaarwel te zeggen aan uw' vriend!
Heb ik dien hoon verdiend?
Is dit, omdat ik uwe erbarmelyke rymen,
Waarvan men zou bezwymen,
Zoo dikwils heb beschaafd, en hun' verminkten tred
Op vaste maat gezet?
Gerrit Komrij nam dit gedicht op in zijn bloemlezing De Nederlandse poëzie van de 17de en 18de eeuw in 1000 en enige gedichten.Ga naar eind24. Wat Komrij niet wist, is dat het gedicht ‘Aan N.N.’ sloeg op de dichter van het in de bloemlezing onmiddellijk daarop volgende gedicht ‘Moeris, Visscherszang’. De gekwetste Roelof verwijt Dirk niet alleen dat hij geen afscheid van hem heeft genomen, hij stelt ook dat hij een erbarmelijk rijmer is, die door Roelof geholpen moest worden, en - verderop in het hekeldicht - dat hij ondankbaar en onbestendig is, een leeghoofd en bovendien een kladschilder. Hoe dan ook, Dirk en Ploontje, zoals hij haar in de wandeling noemt, vertrekken naar Den Haag en worden in juli 1757 ingeschreven als lidmaten van de N.H. gemeente.Ga naar eind25. Ze gaan wonen aan de Nieuwe Haven. Dirk schrijft zich in 1758 in als leerling van de Haagse Tekenacademie,Ga naar eind26. die sinds dat jaar Aart Schouman tot haar regenten mocht rekenen. Dirk schrijft zich tegelijk in met Hieronymus (Girolamo) Lapis (1723? - 1798), een schilder van Italiaanse afkomst. Met deze Lapis sticht hij in 1759 een atelier en schilderschool.Ga naar eind27. Op 21 april 1760 betalen Dirk en Hieronymus elk 18 pond meestergeld aan de Haagse schilderconfrerie Pictura.Ga naar eind28. Het register van de confrerieGa naar eind29. beschrijft de jonge schilder: No. 249. Dirk Kuipers. Een Dordenaar van Geboorte en een discipel van Aart Schouman. Zoude, zoo hij zich altoos behoorlijk gecomporteert had, en met ernst zich in de Kunst oeffende, een zeer bekwaam en wakker Meester zo in't schilderen van Landschappen, als anders weezen, zooals eenige blijken daar van op diverse plaatsen voorhanden zijn, en aan deszelfs kapitaale en fraaije gewasse Teekeningen ook genoeg te zien is, dog vrij los en liber leerende, en lang van een bediening in de Munt te Dordregt, dat voor hem waargenoomen wierdt, een goed bestaan hebbende, oeffende dus de Kunst maar, zo als men zegt, te hooij en te gras, dat is vooral, als hij penningen mankeerde, echter heeft die bediening nu verkoft, en woont t'Amsterd.Ga naar eind30. | |
ArcadiëIn de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag bevindt zich een handschriftGa naar eind31. van Dirk Kuipers. Het is het manuscript van een bundel gedichten, waarvan het, althans aan mij, niet bekend is of die ooit in deze vorm is uitgegeven. De bundel heet eenvoudig Gedichten, is gedateerd 's-Gravenhage 1761 en opgedragen aan Dirk van der Aa.Ga naar eind32. Het vroegste gedicht dateert van 1750, toen Dirk zeventien was. Het boek is onderverdeeld in herderszangen, twee boeken mengeldichten, bruiloftsdichten en verjaargedichten. De herderszangen zijn geschreven in de toen modieuze pastorale of arcadische stijl: ze zijn gesitueerd op een geïdealiseerd platteland, waar herders, vee- en akkerboeren (soms ook vissers) op een rietfluit spelen en de schoonheid van het landleven en van | |
[pagina 70]
| |
Vermoedelijk zelfportret van Dirk Kuipers. Krijttekening op blauw papier. (SAD, collectie Dordracum Illustratum 3429)
| |
[pagina 71]
| |
herderinnetjes en boerendochters bezingen. Het aardige is dat Dirk er wel zijn persoonlijke kommer en kwel in verwerkt. Het zit Dirk nog steeds dwars dat zijn dichtkunst niet gewaardeerd werd in Dordrecht. In een brief aan twee Rotterdamse vrienden (waarin hij klaagt dat ze niets van zich laten horen) in de vorm van een herderszang ‘Damon aan Amintas en Klimeen’ refereert hij daaraan: Ik kies de stilste plaatsen uit,
Waar ik mijn lot herdenk en dikwerf val aan 't treuren.
Weleer, kon noch mijn riete fluit,
Als ik een deuntje speelde, m'een poos het hart op beuren,
Die hangd nu agteloos in mijn hut,
Ik misch de lust om die te streelen,
Ik zag voor lang die drift gestut,
Door zangers, die vol kunst en edeles-zwieren speelen.
Den silvren Merwe stroom, hoord dagelijks met vermaak,
d'Uitwerksels van de gunst, der muzen op zijn boorden;
Des, zoo men mij nu zingen hoorden,
Op mijn gewoonen trant, men stak met mij den draak.
Maar aan eerzucht ontbreekt het hem niet als hij de muze aanroept: Breng uwen jongen dichter aan
Een weergaloose faam, die nimmer moet verdwijnen
Voor dat deez aardbol zal vergaan!
In de mengeldichten steekt Dirk de loftrompet over uiteenlopende figuren als de al genoemde schilder Dirk van der Aa, de verzamelaar van opgezette vogels Adrianus Vroeg, de dichter Pieter François de Bas (‘Voorschotens nachtegaal’), de schilderijenverzamelaar Hendrik Verschuring, de dichter en neef van Dirk J. van Eijk en een aantal bekoorlijke meisjes, waaronder het model Roosje: Aanminnig Roosje, laat u raden,
Leg af, leg af de vijge bladen, [...]
Geen juffer van uw staat, bedekt
Die schoonheên voor des schilders oogen.
Doe des, of 'k doe het zoo ik dorst,
'k Toon dan in rust mijn kunstvermogen,
Dat nijdig doekje van uw borst!
De bruiloftsdichten betreffen de Dordtse muntmeester Wouter Buck en Sara Vingerhoedt, de Dordtse magistraat Jasper Perduin en Cornelia van Wageningen, Dirks neef Jan van Eijk en Sara Schoonhoven, N.N. en N.N. en Eelhart en Deugdlief. De verjaargedichten tenslotte hebben tot doelwit: Lauwra echtgenoot van Eelhart, Godegaaf, Fokus op diens twintigste verjaardag, Roosella, de eerwaarde Rijn Rijne (dominee in Purmerend, beroepen te Rotterdam), Dirks vrouw Apollonia en een zuster (schoonzus?) Antje. De bundel wordt besloten met een keurige ‘Bladwijser der gedichten’. | |
VerhuizingenTussen 1760 en 1763 moeten Dirk en Ploontje naar Leiden zijn verhuisd, althans op | |
[pagina 72]
| |
12 december 1763 wordt te Voorschoten ingeschreven een uitgaande attestatie van de N.H. kerk te Leiden, gedateerd 5 mei 1763. In het gemeentearchief van Leiden is het echtpaar niet te traceren. In Voorschoten wonen ze aan de dijk van de Oude Rijn, vlakbij de plaats waar de Vliet in de Rijn uitmondt. Uit de gedichten die Dirk hier schrijft, blijkt dat ze een boomgaard hebben: de pastorale lijkt gerealiseerd. Dirk laat die gedichten, samen met een aantal uit het manuscript van 1761, uitgeven bij de weduwe A. Honkoop & Zoon en C. van Hoogeveen junior te Leiden, in twee stukjes verdeeld, gedateerd 1764 en 1765, onder de titel Dichtlievende Mengelingen.Ga naar eind33. Het boekje is geïllustreerd met gravures van A. Delfos, sinds 1761 directeur van de Leidse Tekenacademie, en N. van der Meer naar tekeningen van Dirk van der Aa, aan wie het eerste stukje, net als het manuscript van Gedichten uit 1761, is opgedragen, Dirk zelf en N. van der Meer. Het voorwoord ‘aen den dichtlievenden leezer’ doet al sterk denken aan het voorbericht in Mijne Dichtoefeningen uit 1786: Zie hier een Proefje van Gedichten, welke my, na nuttiger bezigheden, tot uitspanninge verstrekt hebben; de tijd zal doen zien of zy zullen behaegen, dan onder de gemeene soort van Rymen gesteld worden; het een of ander zal my weinig aendoening geeven. Het is my genoeg deeze harsenvruchtjes dus in het licht te zien, en men kan zich niet verbeelden, welk een kittelend vermaak ik hier door gevoele. Dit meene ik reden genoeg te zyn, waerom dezelven gedrukt wierden, zoo ik andere redenen teberde bracht, zoudt gy my moogelyk niet gelooven. Ik achte niet raedsaem iets over de stoffe deezer Gedichten te zeggen, die van klein begrip, meest uit vrolyke Dichtluimen zyn voortgekoomen, doch wier vrolykheid, ik niet denke, dat het kuisch gehoor of den zedigen Leezer eenigen aenstoot zullen geeven. De vriendschap met Roelof Arends blijkt tanende. Dirk schrijft hem brieven, die Roelof schaars beantwoordt. Dirk vraagt zich af waarom in een ‘Brief aan N.N.’ (sarcasme, gezien de titel van het gedicht van Roelof, of respect voor diens privacy?): Nu kruipt my weêr een vrees door all' myne ad'ren heen,
'k Heb moog'lyk, denke ik eens, wat al te stout geschreeven,
Te los, te wuft van zinne, aen een, die heusch van zeên,
De deftigheid bemint, in 't beste van zyn leeven.
Jae moog'lyk hebbe ik laetst, met myn verlamt gezang,
Zyn Kunstziek oor gekwetst met dolle malligheên;
Dirk voelt zich (niet al te) schuldig en neemt zich voor serieuze poëzie te schrijven, vruchteloos, zo blijkt: Vruchtloos Voorneemen
Nu pooge ik eens, geraekt door zedige gedachten,
Den dartelenden toon te bannen van myn Lier,
Hoe dikwerf riep ik uit: Weg yd'le geest, van hier,
Gy hebt, voortaen, by my, geen ingang meêr te wachten.
Hoe schrael is niet de stof van laffe minneklachten!
Van vlyend Lofgedicht, wat zyt ge ô Zangen! wier
Bedroefde en laege stof ontleend van 't boert haer zwier?
| |
[pagina 73]
| |
Wie denkt niet dat ik thans iets beters zal betrachten?
't Gedicht, waer in men deugd, vernuft en wysheid vindt
Word door my (schoon gy lacht, ô Vrolykhart) bemind;
Ik eer' die Poëzy, die stichten kan en streelen;
Maer om die zelv' zoo 'k wensch te brengen in het licht,
Bezit ik geest noch kunst, des zal ik steeds verveelen,
Aen menig Leezer, wyl myn rym noch streelt noch sticht.
Een klassiek, zesvoetig sonnet: Dirks techniek is wel verbeterd. In een ander sonnet laat zich een aanwijzing voor vermeende goklust of spilzucht lezen: Schoon 't my zoo wel, als u, ô Kloris! droevig spyt,
Dat men ons steeds bejouwt, en op den duur verwyt,
Dat we onze Duitjes op het Ganzebord verliezen.
In 1766 verschijnt bij C. van Hoogeveen junior te Leiden het boekje Dichtlievend Tijdverdrijf - of proeve van dichtoeffeningen.Ga naar eind34. Het voorwoord - ‘de vitzucht vermoeije zich vry op ons Werk, wy zullen ons daer omtrend bekreunen, hoe zeer zy ons ook mogen aanbassen’ - besluit met ‘Uit ons genoodschap, onder de zinspreuk “IJver doet leeren”, den 24. September 1765. Kunstplaatjes op ons verzoek door den Heere D.K. getekend’. De Bibliotheek van Nederlandsche Anonymen en Pseudonymen van mr. J.I. van DoorninckGa naar eind35. identificeert het boekje onder nummer 4526 als van D. Kuyper. Het heeft hetzelfde titelblad als Dichtlievende Mengelingen en de vignetten zijn door A. Delfos gegraveerd. De toon van de herderszangen, beurtzang en herderskout is onmiskenbaar die van Dirk: De laffe vlei-taal mooge in laage zielen waaren;
Maar nimmer in myn hart, om eenig schyngenot;
Gelyk 'er menig zyn, die een' verwaanden zot
In hun gedicht vaak doen ten hoogen Hemel vaaren.
Het laat zich raden waarom Dirk zich achter een hoogstwaarschijnlijk niet bestaand dichtgenootschap heeft gemeend te moeten verstoppen. In 1768 maakt Dirk een tekening in sepia van de Minnebroeders- of Kruittoren en molen De Arend, gezien vanaf het Lange Kromhout in Dordrecht.Ga naar eind36. Dat zijn verblijf daar niet een bezoekje is, blijkt uit een in januari 1769 bij de N.H. kerk te Dordrecht ingeschreven attestatie van de N.H. kerk te Voorschoten, gedateerd 21 november 1768.Ga naar eind37. Dirk en Apollonia vestigen zich in een huis aan het Hof. Bij de uitgeverij van Blussé en Zoon te Dordrecht verschijnt in 1769 het vierde deel van De Levens-Beschryvingen der Nederlandsche Konst-Schilders en Konst-Schilderessen door de niet onbekende Jacob Campo Weyerman. Deze avonturier, journalist en muizendresseur, wiens levensloop Dirk zeker zal hebben aangesproken, is dan al meer dan twintig jaar eerder overleden in de Gevangenpoort in Den Haag. Dit vierde en laatste deel van de Konst-Schilders is voorzien van vignetten, waarvan de meeste in 1768 en 1769 zijn gegraveerd door Reinier Vinkeles, naar tekeningen van Dirk Kuipers. Het zijn vriendelijke Hollandse en Italiaans aandoende landschapjes met herders en vissers, arcadisch zou je kunnen zeggen. Uitgever Blussé hergebruikte de platen | |
[pagina 74]
| |
soms in andere uitgaven: het vignet op het titelblad van bovengenoemd boek siert ook de ‘Visscherszang, ter bruilofte van den heere Clement Lens, en mejuffrouwe Geertruida Blussé’,Ga naar eind38. een gelegenheidsgedicht van Gerrit Beyer bij het huwelijk van de jongste dochter van de uitgever in 1774. Dezelfde prent komt ook voor in een bundel Herders en VeldgezangenGa naar eind39. van Abraham Blussé zelf. Dirk en Ploontje verhuizen naar de Houttuinen in Dordrecht. Dan slaat het noodlot toe: de 38-jarige, kinderloze Apollonia overlijdt. Ze wordt op 3 juni 1771 begraven in de Grote Kerk, met gewone koetsen.Ga naar eind40. 't Is mogelijk dat ze al een tijdje ziek is geweest, reden voor hun verhuizing, teneinde dichter bij de familie te zijn. Je zou verwachten dat Dirk een rouwklacht aan haar wijdt, maar deze is niet bekend. Hij maakt een tekening (melkmeisje met kind, visser, twee koeien, drie engeltjes, één bazuin) voor een cartouche op een kaart van de Grote of Zuidhollandse Waard voor 1421 door J. van Jagen, naar een kaart van N. Diert uit 1565.Ga naar eind41. Een jaar later blijkt Dirk in Amsterdam te wonen, aan de Onbekende Gracht (achter het huidige theater Carré). Hij woont daar samen met Helena van der Voore,Ga naar eind42. een weduwe uit Dordrecht, die op 2 juni 1754 was getrouwd met Willem Hendrik Schültz van Haegen, die op 21 januari 1758 was overleden.Ga naar eind43. Uit dit huwelijk heeft Helena een dochter, Cornelia Adriana, geboren op 1 oktober 1757, die in het weeshuis woont. Dirk en Helena gaan op 24 april 1772 in ondertrouw in de Oude Kerk te Amsterdam.Ga naar eind44. Een dag later wordt die akte van ondertrouw in Dordrecht geregistreerd.Ga naar eind45. Mogelijk is verzet in de familie tegen dit huwelijk de reden voor deze manoeuvre. Het zal nog acht jaar duren voor ze trouwen. Het leven is duur: Dirk kan niet goed met geld omgaan en er is een kleintje op komst. Zoals het register van Pictura al stelde: als het Dirk aan penningen ontbrak, dan werkte hij wel. Uit 1773 zijn twee tekeningen van Dirk bekend: een bergachtig fantasielandschap met figuren bij antieke overblijfselen en een Italiaans, pastoraal landschap.Ga naar eind46. Het museum vermeldt erbij dat deze landschappen de indruk maken ontworpen te zijn in relatie met behangselschilderijen, die immers in de achttiende eeuw zo vaak in de huizen van patriciërs werden toegepast. Het baat kennelijk niet voldoende: op 29 september 1773 koopt Dirk met f 1.400,- de eventuele rechten op zijn muntmeestersplaats af van de familie Coomans (de familie van zijn moeder, door wie zijn vader in 1746 de plaats kon krijgen). Zijn vader, die dan hoofdgaarder van de wijnen is, stelt zich borg bij deze transactie. Vervolgens draagt Dirk op 2 oktober de muntmeestersplaats voor f 5.000,- over aan Antony van Arkel.Ga naar eind47. Twee maanden later wordt de dochter van Dirk en Helena geboren, die op 1 december gedoopt wordt.Ga naar eind48. Ze wordt, naar Dirks moeder, Aletta genoemd. Twee jaar later is het geld al weer op: Dirk en Helena lenen dan 362 gulden en 13 stuivers van Dirks vader.Ga naar eind49. | |
't Spoor bijsterDan gaat het mis. Een brief aan de Kamer Judicieel van de stad Dordrecht: Geeft Eerbiedig te kennen Gerard Kuypers, Burger en Inwoonder deser Stad, dat tot sijne sielgrievende smerten, deszelfs zoon Dirk Kuypers, mede ingebore burger, fijnschilder van zijn beroep, en out over de vier en veertig jaren, van zijn vroegste jeugt af, en gedurende zijn gehele levensloop, in allen opzigten, met de daat getoont heeft, geen vaste geest, maar een wispelturigen, zedelozen, verwilderde en verkwistende aard, en denkwijzen te bezitten, en steeds meer en meer te willen voeden, in zo verre, dat densel- | |
[pagina 75]
| |
ve, door den drank, en een wel lustig gedrag, afgemat, als buiten verstant, en 't spoor geheel verbijsterd geraakt, onlangs, met niets aan, dan een vuile japon, te Rotterdam gekomen zijnde, aldaar, van wegen den Heer Hooft officier is opgevat, in gijseling gebragt, en vervolgens, dog met afspraak, dat denzelve, tot voorkominge van anders gedugt werdende onheilen, zoude werden bewaart, is overgegeven, naar hier vervoert, en met voorafgaande kennis en goedvinden van Uwed. Grootagtb., provisioneel in stads kranksinnig en verbeterhuis is geplaast, edog, dat het ondertusschen, ten uiterste nodig zijnde, dat denzelve in bewaring gehouden, en voorzieninge overeenkomstig zijne omstandigheden ontrent denzelve genome werden, hij zig, in de droevige nootzakelijkheijt gebragt vind, om, zo als hij hier bij de vrijheijt gebruijkt hem te keren tot Uwed. Grootagtb., met ootmoedig versoek, dat Uwed. Grootagtb. gemelte zijn zoon Dirk Kuypers, in dezer stads kranksinnig en verbeterhuijs, gelieven te doen confineren, en houden, tot tijt en wijlen, er voor hem voegsame gelegenheijt zal zijn, om naar de oost of westindien verzonden te werden, ofte dat ten zijner aanzien, zodanige andere maatregelen en ordre zullen zijn genomen en gestelt, als Uwed. Grootagtb. anders zullen vinden en oordelen te behoren, (onderst.) Twelk doende Etc. (was get) Anthonij Bax procr.Ga naar eind50. Dit verzoek wordt aan de schepenen Onderwater van Puttershoek en W.B. van den Santheuvel, die ook regent van het Beterhuis is, gestuurd voor advies, waarna de Kamer Judicieel op 16 oktober 1777 het verzoek accordeert: Dirk wordt voor de tijd van twee jaren opgesloten in het Stads Krankzinnig- en Beterhuis, op kosten van zijn vader, die tenminste vier weken voor de afloop van die twee jaar zich weer tot de kamer moet richten, hetzij met een verzoek tot continuatie van het confinement, hetzij met een verzoek tot ontslag. Wangedrag en krankzinnigheid zijn van alle tijden, maar deze opsluiting op verzoek - meestal van familie - neemt aan het eind van de achttiende eeuw toe. Die toename kan verklaard worden uit een verandering van de houding ten aanzien van afwijkend gedrag: dreiging van aantasting van de familienaam, meer nog dan aantasting van het familiekapitaal, wordt een belangrijke reden om tot opsluiting te verzoeken.Ga naar eind51. En Dirks familie heeft een goede naam: een beroemde vader en een halfbroer die een geleerd en geliefd predikant is. Dirk komt terecht in de tweede klas van het Stads Krankzinnig- en Beterhuis, dat sinds 1761 is gevestigd aan de Lindengracht, in het gebouw waar tegenwoordig het Dordrechts Museum is gehuisvest. Als de diaconie of het huis zelf de opsluiting bekostigde, dan moest er touw worden geplozen, genaaid, gehekeld of gesponnen, maar Dirk hoeft er niet te werken omdat zijn verblijf geheel door zijn vader wordt betaald. Hij heeft zelfs een eigen kamertje, waar hij kan schrijven en schilderen, zo blijkt uit de bundel Mijne Dichtoefeningen: Hier's een Schilder, dat je 't vat,
Die hier vrijheid heeft tot schildren
En te schrijven naar zijn' lust,
Zou een kunstnaar hier verwildren?
Neen, die man werkt hier in rust.
En maakt Liedjes, die we in 't korte,
Of in langen tijd, of nooit,
Zullen zingen; [...]Ga naar eind52.
In het gedicht ‘Kommertje’, opgenomen in dezelfde bundel, een herdersklacht van de veldknaap Zorgaart aan zijn liefje Kommertje, beschrijft hij negen jaar later zijn toestand, daarbij ook rakend aan de dreiging met verbanning naar Oost- of West-Indië: | |
[pagina 76]
| |
Men dacht 'k had lang genoeg uw trouw en min genooten;
Uw arme Zorgäart te doen dobbren op de zee,
Ten prooi aan weêr en wind; een Knaap die 't vreedzaam vee
Gehoed heeft, stil van aart met een eenvoudig oordeel,
Was wis een slecht matroos en van te weinig voordeel.
Ook vraagt hij haar hun dochtertje Aletta te ontzien: Houd, om mijn Roosje toch, 't lief spruitjen onzer min,
Voor 't minst de bittre smart, die ge om mij draagt, wat in,
Vertel haar nimmer van haar vaders ongelukken, [...]
Na twee jaar opsluiting is Dirk, volgens zijn vader althans, nog geen spat veranderd: [...] dat niet alleen, gedurende dit zijn zoons confinement, zig geen de minste blijk van verandering ten goeden, 't zij met opzigte tot zijne omstandigheden, of van zijn caracter gedrag of denkwijze, of van iets, waar uit metter tijd, enig goeds van gemelten zijnen zone te hopen zoude zijn, heeft opgedaan, maar dat in tegendeel denzelve zijne boosheid nog meerder heeft vergroot, of aan den dag gelegt, door zig onder anderen, aan zoodanige lasteringen, en bedreigingen schuldig te maaken, als welke klaarlik doen zien dat hij is een groote deugeniet of dwaas voor zig zelven, en voor de Maatschappij en zamenleving ten uittersten gevaarlik, [...]Ga naar eind53. Dirks vader betoogt verder, dat vrijlating Dirk aan ‘onderscheidene gestrengere vervolgingen’ zou blootstellen, iets wat voor een onschuldige familie ten hoogste te duchten en onaangenaam zou zijn en dat hij niet veilig aan zichzelf kan of mag worden overgelaten. 't Is duidelijk, Gerrit verzoekt zijn zoon opgesloten te houden, liefst op Dirks kosten. Hij wil de kosten ook wel zelf opbrengen maar die moeten dan wel verhaald kunnen worden. De Kamer Judicieel besluit, na advies, het confinement te continueren tot 16 oktober 1780, op kosten van pa. Vanuit het Beterhuis maakt Dirk plannen om eindelijk eens te trouwen met Helena, maar Helena schijnt geen zin meer te hebben. Op 22 juni 1780 wordt op Dirks verzoek - wegens mogelijke handelingsonbekwaamheid tijdens confinement - Leendert van der Horst benoemd tot procureur om namens hem ‘procedures te mogen voeren tegens Helena Vervooren, zijne ondertrouwde Bruijd, welke hij Dirk Kuijpers vernomen heeft voornemens te zijn tegens hem, tot voltrecking van hunlieder huwelijk te willen contenderen [strijden PB] of wel andersints met dezelve Helena Vervooren dieswegens te transigeren [schikken PB] [...]’.Ga naar eind54. Hoe er ook wordt gestreden of geschikt, Dirk en Helena trouwen, in aanwezigheid van een drietal schepenen, op 6 juli 1780.Ga naar eind55. Het weerhoudt Dirks vader er niet van weer een verzoek tot verlenging van de opsluiting in het Beterhuis te schrijven: [...] hij als een tederhartig vader, alles overwogen hebbende wat tot denselven zijns zoons heil en behout, zoude kunnen dienen, bevint, dat hij gemoetshalven verpligt is, zo veel hij kan of mag te moeten bewerken, dat zijn zoon geconfineert blijve, om reden behalven vele anderen, dat denselven zijn onderhoud nimmer heeft gewonnen nog zal winnen, nog zig zelve heeft kunnen besturen, en daar door in veelerlei verdrietelijke en schandelike omstandigheden is vervallen en het met reden te vresen en voorsien is, dat van denselven sijnen zone als door desselvs confinement niet sijnde verbetert bij ontslag | |
[pagina 77]
| |
vandien niet aarselende voor zijn zoon zelve en schant en schade voor vader en familie is te wagten [...]Ga naar eind56. Ditmaal wordt het verzoek niet gehonoreerd en op 3 oktober 1780 is Dirk vrij, op tijd om het huwelijk van zijn 23-jarige stiefdochter bij te wonen. Deze Cornelia Adriana, dochter uit Helena's eerste huwelijk, trouwt op 29 oktober met de koopman Melchior Uijterlimmige.Ga naar eind57. Melchior is een jongere broer van Wouter Uijterlimmige, die Dirk in 1749 voorging als leerling van de Haagse academie en van Aart Schouman. Dirk probeert, waar hij dat niet meer letterlijk kan doen, munt te slaan uit de viering van de hier als overwinning op de Engelsen beleefde uitkomst van de Slag bij Doggersbank in de Vierde Engelse oorlog. Hij laat bij de Dordtse boekverkoper Dirk van Outgaarden Spoore ter verdediging van Nederlands Eer en Glori voor Vaderland-Eerende Dichter, na dat Onze Zeehelden den Engelse Admiraal Parker manmoedig hadden te rug gedreven, den 5den van Oogstmaand 1781Ga naar eind58. drukken, en - mogen we aannemen - verkopen. Toond o Dichters nu Uw Kunst;
Maeld taf'reelen, bij tafreelen,
Schildert 't vuur der Zeekasteelen;
Zingt den onverschrokken moed,
Van 't opregte Hollands bloed;
'k Spoore U aen van vreugd doordrongen,
(Schoon door Klaagtoon moe gezongen
In veragten en laegen stand)
'k Min ook d'Eer van 't Vaderland.
Ook al staat het tussen haakjes, Dirk kan het klagen niet laten. In de pamflettenverzameling van de Koninklijke Bibliotheek bevinden zich twee werkjes van Dirk Kuipers uit 1783.Ga naar eind59. Ze zijn getiteld Boertege Samenspraeken en Mengel-Dichten, In het Wonderjaar 1783. door D.K. No 1 en 2. Naam van een uitgever of drukker ontbreekt; ze zijn slordig gezet en ook de tekst zelf vertoont sporen van haast. Het jaar 1783 staat bekend als een annus mirabilis, een jaar van wonderen, omdat toen een mens (de 26-jarige Franse aristocraat François Pilatre de Rozier), veiligheidshalve voorafgegaan door een schaap, een haan en een eend, voor het eerst langer dan een paar seconden de zwaartekracht trotseerde in een heteluchtballon. Het gewicht van die ontsnapping nam mythische proporties aan: er ontstond een ware ballonvaartwedloop en een rage bij het publiek, vergelijkbaar met de eerste ruimtevlucht en de maanlanding in onze eeuw. Overigens rept Dirk in deze pamfletten met geen woord over ballonnen, wel over wonderen. Het eerste pamflet begint met een ‘Voorzang’: Ik zal wonderen verhaelen,
Die gebeurt zijn in het land;
Dan volgt de ‘Eerste Boertege Saemenspraek’ tussen een boer Kees en zijn landheer over het begrip vrijheid, waarbij Kees een patriottisch standpunt inneemt en de landheer de vrijheid enigszins anders ziet: | |
[pagina 78]
| |
De Vrijheid van een Edelman is, dat hij Uw dogters mag gebruiken;
Uw wijf soenen, terwijl ge op 't veld zweet in den bouw,
Hij mag Uw hoenders, en kalkoenen na hem neemen, en uit je schouw
De hammen, en worsten, met je eyjeren thuis waerts laeten draegen.
De discussie eindigt in dreigen en schelden en Kees is ‘verbruit kwaat’. De tweede samenspraak gaat tussen boer Kees en zijn buurman Jaep. Deze is getuige geweest van de toorn van de landheer over de opstandigheid van Kees, maar was te bang om de heer tegen te spreken en het voor Kees op te nemen. Kees roept vervolgens op tot bewapening, ter verdediging tegen de Engelsen. Jaep belooft tenslotte te gaan oefenen in het schieten. Het tweede pamflet bestaat uit twee gedichten: ‘Wonder en geen wonder’ en ‘De twee helden’. Een van de elf strofen van het eerste gedicht: Dat ik met Dichtlust ben bezeten,
Zoo wel als onze Kunst-Poëten;
Dat is geen wonder;
Maer dat ik door die malle buijen,
Mij selfs in beeter staet zou kruijen;
Dat waer een wonder!
Zeg dat wel! | |
GeldHet overlijden van Dirks 77-jarige vader zet een nieuwe geldstroom in beweging. Gerrit Kuipers wordt op 20 maart 1784 vanuit zijn huis aan de Groenmarkt met twee extra koetsen begraven in de Grote Kerk van Dordrecht.Ga naar eind60. Op 24 oktober van dat jaar laten Dirk en Helena hun testament op de langstlevende passeren bij notaris A. de Fockert; ze zijn niet boven f 2.000,- gegoed (het inventariseren en scheiden van de boedel van Gerrit Kuipers laat even op zich wachten) en wonen in Zwijndrecht.Ga naar eind61. Inderdaad wordt er op 24 maart 1785 een akte van indemniteit afgegeven wegens vertrek van Dirk, Helena en de elfjarige Aletta naar Zwijndrecht.Ga naar eind62. Op 2 juni vindt dan de boedelscheiding plaats: Dirk en zijn halfbroer Gerard zijn de enige erfgenamen en strijken beiden f 5.899,- op. In het testament van Gerrit is bij Dirks aandeel uitdrukkelijk bepaald, dat f 2.000,- aan de Weeskamer moet worden overgedragen. Kennelijk een garantie voor Dirks vermoedelijke onvermogen om Aletta te onderhouden. Dirk kan nu eindelijk zijn ‘Herssenvruchtjes’ het licht doen zien. Hij is 53 jaar, wanneer Mijne DichtoefeningenGa naar eind63. in 1786 wordt uitgegeven in Leiden. In de ‘Voorzang’ neemt de dichter zich voor: Reik me, ô Knaap, mijn oude Cyter en mijn bril, ik zal voortaan,
Schoon reeds oud en grijs van hairen, die tot eer der Liefde slaan.
Deze opmerkelijk milde Dirk is kennelijk wat tot rust gekomen en bezingt Helena (Hageroos) in de herderszang ‘De Liefde’: De Liefde toch verzagt alle ongeluk en kommer,
Zij maakt de Knaapen rad, die anders in de lommer
| |
[pagina 79]
| |
Der bosschen, lui en mak heen leefden, lusteloos.
Ik was de vadsigste, had ik geen Hageroos,
Die door heur zagte taal en minverwekkende oogen
Mij meer dan eens bijna tot wondren heeft bewoogen [...]
Zij leert mij kommer, druk en nijpend leed verduuren;
Zij leert me uit gal en roet en alsem hoonig puuren.
Kom nader, Hageroos, kom bij uw' zielevrind!
Geen grooter heil voor mij dan dat ge mij bemint.
Kritiek verpakt hij in ‘De aandoenelijke Vrouw’. De man van Claris verblijft in een kerker: Maar laatst was 't liefje doof, en of 't niet schrijven kon:
'k Had, om der Vrouwen wil, dit gaarne wel verzweegen,
Maar 'k voed geen' logen in mijn hart:
Haar Man, - het moet 'er uit, ik wil het niet verzwijgen;
Haar Man lag in de felste smart,
En voor zijn zeere keel, in angst en zorg verward,
Bad hij zes dagen lang vergeefs om slechts twee vijgen.
Dirk behandelt nu wel de ballonvaart in een reeksje gedichten ‘De Historie en het einde der Luchtbollen’. Aanleiding zijn twee Fransen, de al genoemde pionier François Pilatre de Rozier en Pierre Romain, die in 1785 een poging deden het Kanaal over te steken. Ze verongelukten. Gij vielt! goê Hemel welk een vallen!
Geen stervling deed ooit zulk een' smak.
Gij wist uw reistuig niet te stallen,
Gij vielt met Bol en Kar en Dak! [...]
Laat ijder sterveling uit uwe luchtreis leeren
Alleen met zijn vernuft op aarde te verkeeren. [...]
Men moet, door vroomheid, deugd en eer, ten Hemel streeven;
De Luchtbal is recht nut voor haaters van het leven.
Verder schrijft Dirk licht spottend over de luchtreizen van Jean Pierre Blanchard, die met de Amerikaan John Jefferies wel in de Kanaalvlucht slaagt, en die van Leonard - Dirk bedoelt hier waarschijnlijk de Italiaanse avonturier Vincent Lunardi - die uit Edinburgh vertrekt, voorzien van kurken schoenen en gewapend met een degen, waar hij niet veel aan heeft, aangezien hij in zee terechtkomt. En dan is er de demonstratievlucht met een poes in Dordrecht van 10 maart 1786, die Dirk met een verrekijker waarneemt; de bol vliegt tot Dirks voldoening in brand: [...], maar 't vuur, dat hij had in zijn gat,
Verbrandde den Bol en verschroeide de Kat.
In ‘Boertige beschrijving van zeker verbeterhuis’ leidt Dirk een heerschap rond en toont hem de bonte mengeling van schreeuwende, vloekende, dwangneurotische, godsdienstwaanzinnige, alcoholische, zichzelf kwellende, maanzieke en overspelige bewoners van het huis. | |
[pagina 80]
| |
In de puntdichten, die de bundel besluiten, geeft Dirk een treffende definitie van een alcoholist: ‘bezeeten van den trilgeest van Schiedam’. | |
ArmoedeBij boekverkoper Fredrik Wanner verschijnt in 1788 De Armoede, klaagend zangspel door Dirk Kuipers, Koimans.Ga naar eind64. Het voorbericht: Dit Klaagend Zangspel, kan niet onverwacht voorkoomen in den tyd dien wy beleeven: Een' tyd waarin alle geest en vernuft schier verpletterd wordt, en die eenen anders nyveren huisvader de gelegenheid ontneemt, om zyn huisgezin in eere te houden. De man wordt arm; dood arm buiten zyn toedoen. Hy beproeft wel alles, om dit voor te koomen, maar niets is 'er dat met hem mede werkt, om hem en zyn huisgezin te behouden. En om alles wat verdriet uit kan maaken te voltooiën, overstroomt men hem nog met verwytingen, van onachtzaamheid, traagheid, enz. MIRTIL is het niet alleen die tot dit ongeluk is vervallen. God weet hoe veele MIRTILLEN 'er zyn! De Dichter van dit Klaagend Zangspel hoopt, dat 'er in zyn Geboorteplaats, zich nog menschen genoeg bevinden, die niet ongevoelig kunnen zyn, voor den kommer van hunne Natuurgenooten. Om te willen ontdekken, wie MIRTIL en zyn huisgezin zyn, zoude weinig moeite kosten, de ongelukken hem overkomen, de mishandelingen hem aangedaan, de vernedering die hy heeft moeten ondergaan in zyn' Geboorteplaats, zyn in geenen hoek geschied, en kunnen niet wel verduisterd blyven. En om geene verkeerde gissingen te laaten doen, menschlievende Medeburgeren de Auteur van dit Klaagend Zangspel is de waare MIRTIL. Myrtilus, wagenmenner van de mythologische koning Oenomaus, werd omgekocht door Pelops en saboteerde zijn meesters wagen, waardoor die omkwam. Pelops verdronk Myrtilus vervolgens in zee. Het enige verband dat ik kan leggen tussen Myrtilus en Mirtil is, dat het ze niet voor de wind gaat. Het zangspel telt twee bedrijven, waarin naast Mirtil (Dirk dus), Cloë (Helena) en Roosjen (Aletta), de Liefde, de Hoop, Vroomaart en de stemmen van de Wanhoop, de Godvrucht en de Nijd optreden. Het wordt gespeeld in een half gesloopte buitenwoning en gezongen op de wijs van psalmen, de gezangen van Voet, en liederen, eerder berijmd door Schutte, Camphuysen, Elsland en Van Alphen. Uitgebreid beschrijft Mirtil zijn ellende in een mengvorm van klagen en biechten: Dwaaze stonden van de weelde,
Klemmen voor de tedere jeugd.
Weelde en wellust die my streelde,
Leidden my van 't pad der deugd;
'k Luisterde naar wulpsche driften,
Schoon ik goed van kwaad kon schiften: [...]
Hoor myn kind! hoor 't hongerig klaagen!
Daar 't schier nakend loopt gewis.
Roosjen is een moedig kind, dat zingt: ô, Kon 'k hem verblyden!
In zyn angst en nood,
'k Wil graag honger lyden. [...]
| |
[pagina 81]
| |
Myn vader! ô, hou moed! 'k wil met u alles draagen,
'k Wil voor ons by een' vriend gaan om een aalmoes vraagen;
Op dat gy u verkwikt, en uwen geest hersteld:
Hy geeft my vast wel eenig geld.
Nadat alle stemmen en personen intensief op Mirtil hebben ingepraat, berust hij min of meer in de situatie en geeft zich in een gezang over aan de hoop op Gods genade. Roosjen zingt daarop: Moeder! ô, hoe bly zong Vader!
Hoor! hy komt ons vrolyk nader,
't Vriendschap dat hy spreeken zou'
Hielp ons zeker uit den rouw.
Nu zal 'k weder kleederen krygen
Dan zal al 't gesnap haast zwygen.
Van de meisjes over straat:
Ziet, hoe slecht dat Roosjen gaat!
Terwijl Mirtil dan weer vervalt in somberheid en moedeloosheid, roept Cloë hem op nu eindelijk eens zijn verstand te gebruiken, waarna Mirtil klaagt dat zij hem niet begrijpt en hem ook nog wil verlaten. De Liefde en de Hoop weten het ook niet meer en smeken (de wens van de auteur is immers de vader van hun gedachten) Cloë haar Mirtil niet in de steek te laten: Hy kan belonkt door uw' aanschyn,
Dood, hel en duivel tarten.
Konden de Liefde en de Hoop Mirtil misschien nog redden, met Dirk gaat het bergafwaarts. Vier jaar later, op 10 februari 1792, geven Dirk en Helena, uit onvermogen, hun achttienjarige, dus minderjarige, dochter over aan Dirks halfbroer Gerard (die in 1786 in Dordrecht als predikant is beroepen) en Helena's schoonzoon, de koopman Melchior Uijtterlimmige (getrouwd met Cornelia Adriana, dochter uit Helena's eerste huwelijk).Ga naar eind65. Vervolgens doen Gerard en Melchior op 16 februari weer een verzoek tot opsluiting van Dirk: [...] dat Dirk Kuijpers, mede binnen deze Stad woonagtig, van zijne vroege jaaren af, altoos heeft geleijt een ergerlijk leven, dermaten dat denzelven in den jaare 1777, op verzoek van den eersten suppliants vader is geconfineert geworden in het Stads krankzinnig en Beterhuis alhier voor twee jaaren; dat zij supplianten hadden gehoopt, dat denzelven hunnen broeder en vader met zijne klimmende jaaren zig zouden hebben gebetert, maar in plaatse van dien, tot die hoogte is gestegen, dat zij supplianten genoodzaakt zijn geworden (egter met beider genoegen) zijne huysvrouw buiten deze stad te besteden, en derselver kind onder hunne directie te nemen en getragt hadden denzelven mede elders te besteden, dan allesten zijnen aansien vrugteloos en in het debaucheeren en ergerlijk leven zodanig blijft voortvaren, dat daaruit niet anders als droevige gevolgen te wagten zijn [...]Ga naar eind66. Op 21 februari wordt het confinement toegewezen voor twee jaar.Ga naar eind67. Uit de administra- | |
[pagina 82]
| |
tie van voorgeschoten bedragen aan patiënten van het BeterhuisGa naar eind68. is bekend dat Dirk in die twee jaar 5 gulden en 9 stuivers aan reparatie van zijn kleding heeft uitgegeven, 13 maal zijn haar liet knippen voor 13 stuivers, zijn schoenen liet lappen voor 3 gulden en 12 stuivers, aan tabak 17 gulden en 2 stuivers spendeerde en aan koffie 9 gulden en 16 stuivers. Zijn consumptie van tabak verdubbelde en zijn koffiegebruik verdrievoudigde in het tweede jaar van zijn opsluiting. Het register der geconfineerden die kostgeld betalen,Ga naar eind69. vermeldt een bedrag van 130 gulden per jaar aan kostgeld. Daarnaast moet Gerard ook nog opdraaien voor zo'n 60 gulden aan bijkomende kosten per jaar, zoals aan chirurgijn Quint voor raserenGa naar eind70. en geleverde middelen, en aan de stadsdoktoren Van der Star en Korthals voor gedane visites en geleverde medicijnen. Drie weken voor de termijn afloopt, op 4 februari 1794, verzoeken Gerard en Melchior Dirk te ontslaan. Zij hopen dat hij ‘van andere sentimenten’ zal zijn geworden en dat hij zich in zijn klimmende jaren als een ordentelijk burger zal gedragen. Wel willen zij graag dochter Aletta onder hun hoede houden, die bezig is een handwerk te leren.Ga naar eind71. Op 15 februari wordt Dirk ontslagen. Gerard en Melchior blijven voogd van Aletta. Een half jaar later is het echter alweer mis; op 23 september volgt een nieuw verzoek tot opsluiting, nu alleen van Gerard: [...] tot zijne smerte alweder om moet ondervinden, denzelven zijnen voorn. Broeder niet alleen zijn vorig ergerlijk leven heeft aangenomen, maar dermate verergert, dat ingevalle derzelven niet wederom andermaal werd geconfineerd daar uit niet anders als droevige onheilen over hem te wagten zijn [...]Ga naar eind72. En weer gaat Dirk naar de Lindengracht, wederom op kosten van Gerard. Dirk gaat daar nog elf keer naar de kapper; voorschotten voor tabak of koffie worden niet meer gegeven, wellicht omdat Dirk dan al zo ziek is dat hij geen koffie of thee meer verdraagt. In maart 1795, nadat de regenten van het Beterhuis vervangen zijn door patriotten en de rentmeester ontheven is van zijn functie, is er sprake van een ander regime wegens de schaarste die toen ontstond: het kostgeld wordt verhoogd naar 215 gulden per jaar. In 1795 gebruikt Dirk voor 19 gulden medicijnen uit de stadsapotheek. Zijn laatste jaar lopen de kosten voor de chirurgijn op tot 93 gulden. Wel drinkt hij tussen 4 en 16 juli 1796 twee flessen witte wijn van 13 stuivers de fles.Ga naar eind73. Op die 16de juli gaat Aletta, die dan vlakbij haar vader in de Kolfstraat woont, in ondertrouw met Willem Hendrik Werkhoven uit Hoge Mierde (ten zuiden van Tilburg); ze trouwen op de 30ste.Ga naar eind74. Een dag na de ondertrouw, op 17 juli 1796, 's morgens om half tien, overlijdt Dirk Kuipers aan een water- en borstkwaal.Ga naar eind75. Het laatste voorschot van het Beterhuis bedraagt 1 gulden en 10 stuivers ‘voor een linnen doodkleed in de kist’. Dirk wordt op 20 juli pro deo begraven. Een oude kennis uit zijn Haagse tijd, de Leidse veelschrijver Joannes le Francq van Berkhey, vat zijn leven samen: Dirk Kuijpers kwam van Dord en, met de kunst geboren
Kon 't vrolijk Landgezigt zijn Schildergeest bekoren;
Hij had schier geen gelijk in vlugge vaardigheid:
Vernuft en vindingskracht was door zijn werk verspreid;
Bevallig in 't geboomt, niet spaarzaam in 't stofferen,
Kon hij De Moucheron en DalensGa naar eind76. ook trotseren;
Doch, met die gaven, was toch rijkdom nooit zijn deel,
Want Kuypers schilderde voor streel en keel te veel.
| |
[pagina 83]
| |
Goedkoop in overvloed, verkocht hij alle dagen,
Doch niemand wilde op 't laatst naar zijne kunst meer vragen.
Dus trof hem 't deerlijk lot, wat raad mijn vriendschap gaf,
Dat hij, meer los dan slecht, behoeftig raakte in 't graf.Ga naar eind77.
| |
AfscheidIk heb Dirk Kuipers opgedoken uit een grijze kast en heb geprobeerd uit stukjes en brokjes zijn leven te reconstrueren en hem te volgen op zijn onnavolgbare levensloop. En steeds miste ik puzzelstukjes, wist ik te weinig om hem te kunnen plaatsen, om allerlei vragen die zich aandienden te beantwoorden. Is hij, bijvoorbeeld, in Italië geweest, of heeft hij er alleen, via Lapis, aan geroken? Had Dirk geen vertrouwen in de toekomst van de luchtvaart uit verzet tegen zijn vader, die er gezien zijn belangstelling veel in gezien zal hebben? Was hij de onverantwoordelijke, die zichzelf en zijn gezin in de armoede stortte, of een liefderijk en verknocht vader, die wachtte met doodgaan tot zijn dochter onderdak was? Hij was slechts een derderangs dichter van burlesken, en een broodschilder. Maar had hij, als de omstandigheden hem hadden meegezeten, kunnen uitgroeien tot een achttiende-eeuwse Van Focquenbroch en een ‘wakker meester’? En was het beeld van de gemakzuchtige, verwende, zelfzuchtige, trouweloze en onevenwichtige losbol, dat zijn familie van hem schetste, in overeenstemming met de realiteit? Of was Dirk een ware kunstenaar, die grenzen verkende door ze te overschrijden, een door het leven gekwelde, die zich met veel creativiteit, de troost van alcohol en gevoel voor humor tegen het noodlot teweer wist te stellen? Dirk Kuipers. Inklaring van een fregat met wijn te Dordrecht, ca. 1760-70. Olieverf.
(Collectie Douane- en Belastingmuseum, Rotterdam) | |
[pagina 84]
| |
Maar ondanks mijn vragen, ondanks zijn klagen, heb ik een zekere sympathie voor hem opgevat. Als die 200 jaar kan overbruggen, dan zou het aardig zijn hem ook eens te ontmoeten. Dan zou ik hem zijn tekeningen laten zien in het Dordrechts Museum. Dan zou ik hem in het Belasting- en Douanemuseum in Rotterdam zijn, onlangs gerestaureerde, kolossale doek Inklaring van een fregat met wijn aan een kade te Dordrecht tonen. En na afloop dronken we dan ergens een fles witte wijn. Of rode. Jij mag kiezen, ik betaal. Dag Dirk! |
|