Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 20
(1997)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |
De Pynbank van een vruchtelooze Verwachting
| |
[pagina 83]
| |
later diezelfde aanspraak op de Engelse troon en werd ‘The Young Pretender’ genoemd); ‘de koning van Albano’ (in de zomer verbleef Jacobus Edward in het Savelli paleis te Albano, een geschenk van paus Clemens XI); ‘Old Mr. Misfortune’; ‘Old Mr. Melancholy’ enzovoorts. In november 1688, vijf maanden na geboorte van Jacobus Edward, vindt de Glorious Revolution plaats, en wordt Jacobus II door stadhouder Willem III verdreven naar Frankrijk. Jacobus Edward groeit op als protégé van Lodewijk XIV in Saint-Germain-en-Laye. Wanneer zijn vader in 1701 overlijdt, roept Lodewijk XIV hem uit tot ‘King James III and VIII of England, Scotland and Ireland’, zich beroepend op het goddelijke recht van de Stuarts.Ga naar eind2. Ook paus Clemens XI steunt deze claim op de Engelse troon. Wanneer Jacobus Edward 20 jaar is, wordt de eerste serieuze poging ondernomen hem op de troon te krijgen. Met steun van Frankrijk, dat zo'n 6000 troepen inzet, wordt een inval voorbereid om Queen Anne, die Willem III in 1702 was opgevolgd, af te zetten. De revolte loopt op niets uit, onder andere omdat Jacobus geveld wordt door de mazelen. Nog voor hij een voet op Schotse bodem kan zetten, is de slag al verloren. In 1715, een jaar na de kroning van George I, afkomstig uit het huis Hanover, vindt onder leiding van de elfde graaf van Mar een nieuwe Jakobieten-opstand plaats, georganiseerd vanuit Schotland, waar veel aanhangers van het huis Stuart wonen. Door onderlinge verdeeldheid, slechte planningen, slechte veldstrategie en gebrek aan steun vanuit Frankrijk (Lodewijk XIV was net overleden) mislukt ook deze poging. Wanneer in 1717 Engeland en Frankrijk vrede sluiten, worden Jacobus en zijn volgelingen (zijn hof bestaat uit zo'n 60 personen, waaronder ook protestanten die hem trouw zijn gebleven) gedwongen Parijs te verlaten. Aanvankelijk vestigt hij zich te Avignon, daarna te Rome en Urbino. Zowel de paus als het Franse hof, waar Jacobus' moeder is achtergebleven, voorzien hem van de benodigde financiële middelen. Wanneer Spanje in 1718 de oorlog verklaart aan Engeland, vertrekt Jacobus naar Madrid om een nieuwe inval voor te bereiden. Deze zou in de zomer van 1719 moeten plaats vinden, maar doordat veel van de Spaanse schepen schipbreuk lijden in de Golf van Biskaje, op weg naar Engeland, strandt ook deze poging. Wanneer Spanje vrede sluit met Frankrijk, sluiten de internationale gelederen zich langzamerhand tegen Jacobus, die nog wel steun probeert te vinden in Zweden en Rusland, tevergeefs. Door al die enigszins knullig verlopen pogingen om de Engelse troon te heroveren, wordt Jacobus de risee van het protestantse deel van Europa. Omdat vele spionnen de ontwikkelingen aan zijn hof in de gaten houden, lekt veel informatie uit, die weer via pamfletten, spotliederen en tijdschriften verder wordt verspreid. Zo ook in die van Weyerman. Meteen al in de Rotterdamsche Hermes is Jacobus Edward een geliefd doelwit: hij was in 1719 getrouwd met de Poolse Maria Clementina Sobieska, kleindochter van koning Johannes III van Polen, en kort voor het verschijnen van de eerste aflevering van de RH wordt hun eerste kind geboren. Dit is voor Weyerman een goede aanleiding de nodige insinuaties en speculaties te maken over het vaderschap.Ga naar eind3. In Den Amsterdamschen Hermes zet Weyerman de berichtgeving over de Pretender voort. Al in de tweede aflevering plaatst hij een bericht uit Rome, waarin hij zijn medelijden uitspreekt met Clementina als echtgenote van een ‘magtelooze | |
[pagina 84]
| |
Avonturier’. Ook in latere tijdschriften als Den Ontleeder der Gebreeken (1724), De Vrolyke Tuchtheer (1730) en Den Laplandschen Tovertrommel (1731) blijft Weyerman anecdotes over Jacobus Edward vertellen om zijn zwakheid en lafheid te tonen. Hij is voor Weyerman hét voorbeeld van een mislukkeling, zodat hij ook steeds in terzijdes en in vergelijkingen wordt genoemd, zoals in Syberg (1733)Ga naar eind4. en Den Talmud (1736): Op den derde nacht dacht den onbedreeven Satan Gehiel een vlassen baard aan te naayen, alzo hy zich uytgaf voor den Profeet Elias; maar met omtrent zo veel schyn van waarheyt, gelyk als den Ridder van Sint Joris voor Koning van Groot Brittanje wort gegroet.Ga naar eind5. De langste passage die Weyerman over Jacobus Edward heeft geschreven, staat echter niet in een van zijn wekelijkse periodieken, maar in de eerste aflevering van de Maandelyksche 'tZamenspraaken, verschenen in juli 1726. In het rijk der doden laat Weyerman Jacobus Edward zijn vader Jacobus II ontmoeten, een confrontatie die een uitstekende gelegenheid biedt om zowel vader als zoon belachelijk te maken. Hanou heeft al aangegeven dat in verband met de politieke actualiteit een dergelijk dodengesprek zeker de belangstelling van het publiek zal hebben gehad.Ga naar eind6. Maar de aanleiding tot het schrijven van deze samenspraak was niet de politieke situatie, maar overspel. Al in 1722 zijn er tekenen dat het huwelijk van Jacobus Edward met de dertien jaar jongere Clementina in problemen verkeert, een huwelijk dat zij blindelings waren aangegaan. Jacobus was niet zozeer geïnteresseerd in een echtgenote, als wel in het krijgen van een erfgenaam. Een van zijn vertrouwelingen, Charles Wogan, was naar enkele Europese hoven afgereisd op zoek naar een geschikte echtgenote, en Wogan had de Poolse prinses, een van de rijkste vrouwen van Europa, goedbevonden. Bij haar aankomst in Italië in het voorjaar van 1719 verblijft Jacobus Edward in Spanje om de opstand voor te bereiden; daarom vindt het huwelijk bij volmacht plaats. Pas in september ontmoeten ze elkaar voor het eerst. Hoewel het huwelijk aanvankelijk goed lijkt te gaan, blijken Jacobus Edward en Clementina toch niet echt compatibel. Al gauw doen geruchten de ronde dat hij een affaire heeft met de vrouw van een van zijn vertrouwelingen, John Hay, Earl of Inverness. De zaak loopt zo uit de hand, dat Clementina zich in november 1725, een half jaar na de geboorte van hun tweede zoon, Henry Benedict, in een klooster terugtrekt. Op het moment van het verschijnen van de Maandelyksche 'tZamenspraaken verkeert ze nog steeds in het klooster Santa Cecilia in de Trastevere. Deze scheiding van tafel en bed brengt met name paus Benedictus XIII in verlegenheid, omdat deze zijn nek had uitgestoken door Jacobus Edward bescherming, huisvesting en een jaarlijks inkomen te bieden. De scheiding is dan ook het gesprek van de dag aan de Europese hoven en in koffiehuizen. Weyerman ziet met de beschrijving van deze affaire zijn kans schoon niet alleen Jacobus Edward opnieuw te hekelen, maar ook het promiscue gedrag van de Stuarts in het algemeen aan de kaak te stellen. Maar voor hij dat doet, schrijft hij een overpeinzing bij wijze van inleiding tot de 'tZamenspraak. | |
[pagina 85]
| |
Gezeten op een somber plekje in het bos aan de Vecht, een bekende Weyermanniaanse setting, beklaagt de ‘Echo des Weerelds’ de mens. Dood, armoede en ziekte, wie zou er niet cynisch van worden? Maar de grootste vijand van de mens is toch wel de mens zelf: hoeveel duizenden komen er niet om in zinloze oorlogen? Wordt het niet eens tijd dat de wereld wraak neemt op degenen die deze oorlogen veroorzaken? ‘Alcides, geesel der Dwingelanden, keer weder op die Aarde’. Al uit de inleiding is duidelijk dat de lezer niets goeds te verwachten heeft van een gesprek tussen een dode koning en een bijna-koning. De samenspraak zelf is een aaneenschakeling van overpeinzingen over het falen van het huis Stuart en anecdotes over het Engelse hof. De grote fout van de Stuarts, zo erkennen beide heren, is het voortdurend laveren ‘tusschen de Poes en den Roes’ (p. 26). Jacobus II verwijt zijn zoon lafheid, oversekstheid en overspeligheid, en Jacobus Edward beaamt dat hij een hekel heeft aan oorlog, de vijand van een verfijnde geest en een lui, lekker en lang leven. Zijn vader had nog het voordeel dat hij koning was en zich dus een en ander kon permitteren, maar hijzelf is ‘een Koning zonder Ryken, en een getrouwt Man zonder zyn Vrouw’. Nu zijn vrouw in het klooster zit, is het prettig dat hij met zijn minnares kan verkeren. En zij is niet de eerste de beste: ze is een Helena die de ondergang van ‘Albano's Troje’ waard is. Jacobus II begrijpt het gedrag van zijn zoon wel, hij was zelf ook gesteld op vrouwen. Maar Jacobus Edward moet wel voorzichtig zijn om zijn geldschieters niet tegen zich in het harnas te jagen, of zich tot een verliefde slaaf te degraderen. Dat is geen hofpop waard, ook ‘Milady Es’ (= Mrs. John Hay, Duchess of Inverness) niet. Die verdeelt haar aandacht ongetwijfeld vrijelijk tussen Jacobus, Inverness en wie weet hoeveel Italiaanse schoolmeesters, althans zolang haar schoonheid haar niet verlaat. Met name tegen het eind van de samenspraak doet Jacobus II steeds vrouwonvriendelijkere uitspraken. Wat hebben hofdames nu precies te bieden? Ze zijn allen op geld belust en omkoopbaar, van koningin tot schoonmaakster. Hebzucht is hun belangrijkste drijfveer en ze stellen er niets tegenover: zelfs aan conversaties kunnen ze geen zinvolle bijdragen leveren. Jacobus Edward vindt de uitspraken van zijn vader maar ‘Zeedenlessen na Paaschen’, en protesteert dat mannen in feite geen haar beter zijn. Dat hij een slappeling is, is een direct gevolg van zijn afkomst: ‘Ik stel zo wel myn Zonden des Vleesch, als myn Gebrek van Couragie, op uw Rekening’. Zijn vader bracht immers ook meer tijd door bij zijn minnaressen dan als admiraal aan boord van zijn schepen. Jacobus III beschouwt zich niet als het zwarte schaap van de familie, want de familie is als geheel zwart. Jacobus II krijgt het laatste woord. Hij schuift de schuld uiteindelijk op het goud, dat de beschaafde mens, sinds het geïmporteerd werd uit Afrika, heeft gecorrumpeerd.
De anecdotes die tussendoor door Jacobus II verteld worden, gaan hoofdzakelijk over de dames aan zijn eigen hof en aan dat van zijn broer Karel II (die koning was van 1650 tot 1685). Tot de gehekelde dames behoren Maria Barlow (echtgenote van Karel II), de jong gestorven gravin van Southeske (minnares van Jacobus II) en de hertogin van Cleveland (minnares van Karel II). Deze anecdotes heeft Weyerman vermoedelijk overgenomen uit een bron die hij in de samenspraak noemtGa naar eind7., namelijk de ‘Kroniek van Whithal’. Waarschijnlijk bedoelt hij hiermee The secret history of | |
[pagina 86]
| |
Whitehall, dat in 1717 anoniem te London was uitgegeven.Ga naar eind8. Het is onduidelijk in hoeverre Weyerman voor de samenspraak als geheel geput heeft uit andere bronnen.Ga naar eind9. De tekst is opvallend toegankelijk, en eigenlijk niet zo bruisend vergeleken met zijn wekelijkse tijdschriften, maar mogelijk wilde Weyerman met deze samenspraken een breder publiek bereiken? Curieus is in ieder geval de noot op pagina 44 bij een opmerking over een arts die een koortslijder verkoelende dranken afraadt: ‘Ik geloof dat den Schryver alhier schertsent redeneert, dewyl 'er meer Patienten Verbranden by gebrek van Vocht, als 'er omkomen door de Felheyt van een heete Koorts’ [mijn cursivering]. Hier steekt opeens de vertaler/bewerker Weyerman zijn hoofd om de hoek. Maar interessanter dan de vraag naar de authenticiteit of originaliteit van de samenspraak lijkt me het besef dat Weyerman zich met het uitgeven van deze samenspraak voor het wagentje van de Engelse overheid heeft laten spannen.
Voordat Jacobus Edward Stuart in 1719 bij volmacht in het huwelijk trad met Maria Clementina Sobieska, had hij al een poging tot een huwelijk ondernomen. Tijdens zijn reis van Parijs naar Rome verbleef hij in mei 1717 bij de hertog van Modena, een oom van zijn moeder. Daar werd hij verliefd op diens dochter Benedicta, en hij vroeg haar vrijwel onmiddellijk ten huwelijk. Hoewel de paus er al mee accoord was gegaan, stemde de hertog van Modena niet in met het huwelijk, uit angst voor represailles vanuit Engeland en Oostenrijk.Ga naar eind10. Dit was een harde les voor Jacobus Edward: zelfs zijn familieleden hadden er blijkbaar problemen mee hem openlijk te steunen. Om die reden werd Charles Wogan uitgezonden om een geschikte echtgenote te vinden voor Jacobus Edward: dat was de enige mogelijkheid om de voortzetting van de dynastie te garanderen. Dat Jacobus' huwelijk met de Poolse Clementina niet goed was, vond echter niet alleen zijn oorsprong in het ontbreken van een persoonlijke band, maar ook in de wijze waarop Clementina het katholicisme beleed. Hoewel Jacobus Edward zelf katholiek was, was hij, in tegenstelling tot zijn vader, lang niet zo rechtlijnig. Enkele van zijn naaste vertrouwelingen waren protestanten, zoals James Murray (zijn vertegenwoordiger in Parijs) en John Hay (zijn persoonlijk secretaris). Toen Jacobus' oudste zoon vier jaar was geworden, benoemde hij James Murray tot diens gouverneur, tot ongenoegen van Clementina. Zij stond op een strak katholieke opvoeding. Door zijn zoon onder toezicht van een protestantse gouverneur te laten opgroeien, hoopte Jacobus Edward echter weer het vertrouwen te winnen van Engelse bevolking. Hieraan lag niet alleen opportunisme ten grondslag. In 1718 schreef hij aan père Honoré Gaillard, een vriend van zijn moeder: ‘I am a Catholic, but I am a king, but as the Pope himself has said to me, I am not an apostle, I am not obliged to convert my subjects except by my example, nor to show an obvious partiality for the Catholics which would only injure them effectually in the long run’.Ga naar eind11. Ook uit het feit dan hij aan zijn hof protestantse diensten toeliet, tot ongenoegen van de paus en Clementina, spreekt een religieuze tolerantie. Juist deze tolerantie was een doorn in het oog van de Engelse overheid, die een tactiek van ‘verdeel en heers’ voerde ten opzichte van de Pretender. Hoe groter diens isolement, des te kleiner de kans dat hij zou slagen daadwerkelijk koning te worden. Engelse spionnen drongen door tot in de kring van Clementina om Jacobus Edward | |
[pagina 87]
| |
van zijn protestantse vertrouwelingen te verwijderen. De elfde graaf van Mar, die eerder de opstand van 1715 had geleid, verleende de Engelse overheid hand- en spandiensten in ruil voor financiële ondersteuning. Hij is het waarschijnlijk geweest die het gerucht in de wereld heeft gebracht dat Jacobus Edward een verhouding had met de vrouw van John Hay (tevens de zus van James Murray). Toen het gerucht de ronde deed, schreef John Hay een brief aan Clementina om haar gerust te stellen, dat ‘these were only assertions and contrivances of some people by which they might be enabled to gett att their own ends’.Ga naar eind12. Omdat echter ook van katholieke zijde druk op Clementina uitgeoefend werd om de invloed van de protestanten op Jacobus Edward te verkleinen, eiste ze toch het vertrek van Murray, Hay en diens vrouw. Hierin zit wellicht de tragiek van het huwelijk van de Pretender: door haar rechtlijnige katholicisme zag Clementina het politieke belang niet in van de relatie van Jacobus Edward met de protestanten. Zijn vrouw verweet hem van het geloof af te wijken, terwijl juist dat geloof hem van de Engelse troon afhield. Nadat Jacobus geweigerd had Hay en Murray uit hun functies te ontheffen, en de verzorging van hun tweede zoon in handen van de protestantse Lady Nithsdale had gesteld, trok Clementina zich terug in het klooster in de Trastevere. De paus koos de zijde van Clementina, evenals een groot deel van de bourgeoisie van Rome. De paus stuurde zelfs een bisschop om Jacobus te bevelen de opvoeding van zijn zoons niet door protestanten plaats te laten vinden. Tevens zinspeelde hij op het mogelijke overspel van Jacobus met Mrs Hay. Jacobus was woest hierover, met als gevolg dat zijn pauselijke pensioen opgeschort werd en hij gedwongen was Rome te verlaten. In 1727 besloot Hay zich tegen de zin van Jacobus Edward terug te trekken als persoonlijk secretaris, om de jakobitische zaak geen onherstelbare schade te bezorgen, en ook Murray droeg enkele taken met betrekking tot de opvoeding van Charles Edward over aan anderen. Pas daarna besloot Clementina het klooster weer te verlaten. In 1731 werd Hay's reputatie weer in ere hersteld, en konden hij en zijn vrouw weer in Rome komen wonen, onder andere dankzij de nieuwe paus Clemens XII. Wellicht hierdoor bekeerde Hay zich in datzelfde jaar tot het katholicisme.
De eerste 'tZamenspraak van Weyerman blijkt dus gebaseerd te zijn op een door de Engelse overheid verspreide roddel. Dit verklaart ook de zwakte van de tekst. In plaats van satirische waarnemingen uit eerste hand, zoals die in zijn weekschriften zijn te vinden, bevat de tekst alleen insinuaties en geroddel. De anecdotes zijn nog wel komisch, maar juist die zijn mogelijk ontleend aan een andere bron. Weyerman heeft uitsluitend gebruik gemaakt van berichten die hij in andere (propagandistische) bronnen had aangetroffen, en aangezien hij toch al geen hoge dunk had van Jacobus Edward Stuart, was het niet nodig dergelijke berichten kritisch te toetsen. Weinig naakte waarheid dus. Terwijl Weyermans weekschriften vaak een interessant beeld geven van zijn samenleving als ‘petite histoire’, ontstijgt zijn eerste 'tZamenspraak het niveau niet van de huidige tabloids. |
|