Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 20
(1997)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Troost en WeyermanGa naar eind*
| |
[pagina 2]
| |
natuurlijk niet.Ga naar eind7. Weyerman staat bovendien niet bekend als landschapschilder. De kenner van het werk van Troost bij uitstek, J.W. Niemeijer, heeft enige tijd geleden in een uitvoerige bijdrage in dit blad alle voors en tegens van de identificatie nog eens op een rijtje gezet. Hij lijkt er (net als ikzelf) toe over te hellen om het schilderij niet als een portret van Weyerman te beschouwen.Ga naar eind8. Het eerstgenoemde getekende portret van Weyerman, en dus vermoedelijk ook het geschilderde portret, ontstond in een fase van Troosts leven die beslissend was voor zijn artistieke ontwikkeling. Schilderen was tot op dat moment niet zijn hoofdbezigheid. Gedurende de voorafgaande jaren had Troost voornamelijk opgetreden als acteur, onder andere in de Amsterdamse schouwburg, dikwijls samen met zijn vrouw Susanna Maria van (der) Duyn, de stiefdochter van een andere kunstenaar-acteur, Louis Chalon. Juist in de jaren 1723-1724 behaalde Troost echter zijn eerste successen hij als schilder. Daardoor durfde hij het aan om vervolgens het onzekere acteursbestaan vaarwel te zeggen en zich volledig op de beeldende kunst toe te leggen. Zijn aanhankelijkheid aan de wereld van het toneel bleef echter gedurende zijn gehele artistieke loopbaan wel een factor van grote betekenis. Wij danken daaraan talrijke door hem meesterlijk uitgebeelde theater-scènes, grotendeels naar de blijspelen waarin hij zelf als toneelspeler had opgetreden.Ga naar eind9. In het vrije milieu van toneelspelers en schrijvers van (vooral kluchtige) toneelspelen, zal Troost Weyerman hebben ontmoet. In elk geval portretteerde hij enige kennissen van Weyerman uit deze kring, om te beginnen de toneelspeler en -schrijver Willem van der Hoeven. Van der Hoeven was de auteur van onder andere De dodelijke minnenijd, De schrandere toneelspeler en Het koffyhuis (1712) en speelde net als Troost, maar enige jaren eerder, aan het Amsterdams toneel. Uit het feit dat Weyerman in zijn Ontleeder der gebreeken nr. 14 van 10 januari 1724 melding maakt van het feit dat hij Van der Hoevens zojuist voltooide portret heeft bewonderd in diens koffiehuis, kunnen we opmaken dat het vermoedelijk tegen het einde van 1723 werd geschilderd. Van der Hoeven was toen vermoedelijk al over de top van zijn kunnen als acteur geraakt. In die tijd dreef hij het koffiehuis De Drie Kroontjes in de Amsterdamse Kalverstraat. Daar, en in zijn aan de toneelmuze gewijde buitentje ‘Thalia’ in Halfweg, ontving hij nog tal van vrienden uit de kringen van het Amsterdamse toneel.Ga naar eind10. Weyerman is vol lof over het portret: Zyn Conterfytzel streeft met Adams vlugge klei
Wie dat de vlag zal stryken.
Het dierriems Tweelings paar is minder in 't gelyken;
Dus na, aan 't principaal, komt Willems konst-kopei.
Den adem, die alleen een Godheid weet te geeven,
Die onderscheid alhier de Konst, uit Konst en leeven.Ga naar eind11.
Dode materie wordt door Troost als het ware tot leven gewekt, zoals God de Vader ooit Adams klei met leven bezielde. Slechts de adem ontbreekt aan het portret, zo levensecht is het. Troost slaagde, althans volgens Weyerman, waar velen vóór hem gefaald hadden. Van der Hoeven had namelijk, zo lezen we in de levensbeschrijving die Weyerman van Troost geeft in zijn kunstenaarsbiografieën, al ‘voor een grooter getal Konterfytzelschilders [...] gezeten, als de geweeze Gemalinne van den willigen koekoek, Klaas Molenwiek, voetvallen plagt te doen voor Diones poppenruiters’. Door het schilderen van de ‘Konst- en Dichtlievende Willem van der Hoeven’ was Troost ‘eens klaps bekent gewor- | |
[pagina 3]
| |
den’.Ga naar eind12. Inderdaad ontving Troost kort daarop de opdracht tot het portretteren van het Amsterdamse Collegium Medicum. Vermoedelijk in dezelfde periode ontstond Troosts portret van Robert Hennebo, een Friese avonturier, soldaat, kastelein, toneelspeler, dichter van ‘boertige maatgedichten’ en beursspeculant. Hennebo had tegelijk met Troost in de Amsterdamse schouwburg gespeeld en wordt tevens genoemd als vriend en feestgenoot van Weyerman.Ga naar eind13. Behalve de beschrijving die Weyerman in zijn Ontleeder der gebreeken gaf van het portret van Van der Hoeven, verwees hij ook later nog eens rechtstreeks naar Troost. In Piet fopt Jan en Jan fopt Piet uit 1737 is Weyerman weer vol bewondering voor Troosts pasteltechniek: ‘dat die groote Meester, hoe jong hy ook is, alle de voorige krayonneerders voorby zeylt.’ Ook de stofuitdrukking, de schittering van goud en zilver en de glans van zijde worden lovend besproken en boven de prestaties van de beroemde schilder Jacob de Wit gesteld. Met een korte anekdote over de relatie tussen Landgraaf Willem VIII van Hessen en Troost en de vermelding van een schilderij door Troost met Brutus' zelfmoord wordt dit hernieuwde optreden van Troost in het werk van Weyerman besloten.Ga naar eind14.
Weyerman heeft natuurlijk ook het leven van Troost beschreven in zijn Levensbeschrijvingen der Nederlandsche Konst-Schilders. Troosts biografie is te vinden in het vierde deel op blz. 107-110. Net als Johan van Gool in zijn biografie van TroostGa naar eind15. geeft Weyerman een verkeerde geboortedatum van Troost op, namelijk 8 oktober 1697. We weten inmiddels zeker dat Troost op 10 oktober 1696 is gedoopt. Het is niet uitgesloten dat Troost zelf verantwoordelijk is geweest voor deze vergissing en zowel aan Weyerman als aan van Gool een verkeerd geboortejaar heeft opgegeven.Ga naar eind16. Weyerman is ook nu weer opvallend positief over Troosts werk. Zonder enige merkbare reserve looft Weyerman de artistieke kwaliteiten van Troost. Hij is bijzonder gecharmeerd van de levensechtheid van Troosts portretten, maar ook van zijn historiestukken. Van de door Weyerman genoemde werken kan een geschiedenis van Dido wellicht worden gerelateerd aan een ander schilderij van Troost uit 1731Ga naar eind17. en is het portret van mevrouw Slicher met haar drie kinderen op zijn vroegst in 1737 ontstaan, toen haar jongste kind werd geboren. Voor het overige levert Weyerman nauwelijks nieuwe informatie ten opzichte van zijn eerdere mededelingen uit 1724; ook in de biografie worden het portret van Van der Hoeven en het portret van Weyerman zelf weer beschreven. De sterfdatum van Troost, 7 maart 1750, wordt in een door de latere bewerker van Weyermans tekst toegevoegde noot vermeld naar Van Gool. Het is logisch dat dit vierde deel van Weyermans Levens-beschrijvingen niet voorkomt in de nalatenschap van Troost: toen Troost in 1750 overleed zou het negentien jaar duren voordat het vierde deel zou verschijnen. Troost bezat slechts het eerste, in 1729 gepubliceerde deel. Misschien gaf Weyerman het hem wel cadeau. Troost bezat ook een exemplaar van Den Persiaansche zyde-weever uit 1723. Van al het latere werk van Weyerman bezat Troost niets.Ga naar eind18. Mijn voorlopige conclusie is dat Troost en Weyerman tamelijk intensief contact hebben onderhouden omstreeks 1724, toen Troost juist van acteur schilder werd. Er bestaan geen concrete aanwijzingen dat zij daarna nog intensief contact met elkaar hebben gehad. Totdat Weyerman in 1739 de gevangenis inging, zal hij her en der in allerlei particuliere verzamelingen wel werk van Troost zijn tegengekomen. Een beperkt | |
[pagina 4]
| |
aantal van zijn aantekeningen daarover verwerkte hij ook in zijn levensbericht van Troost.
Heeft de kennismaking tussen Troost en Weyerman nu ook sporen nagelaten in het overige werk van Troost? Is er sprake geweest van een overeenkomend levensgevoel tussen beide figuren en, als dat al zou kunnen worden vastgesteld, is dit dan ook af te lezen aan het werk van Troost? Niemeijer, bijvoorbeeld, stelt dat Weyerman ‘Troost's gevoel voor humor deelde, al neigde het zijne meer naar het capricieuse en was 't soms bepaald venijnig van aard’.Ga naar eind19. In de negentiende eeuw is wel gesuggereerd dat Troosts beroemde scènes met de ambassadeur der Labberlotten ingegeven waren door een grap van Weyerman: volgens de overlevering stak een grappenmaker uit Weyermans gezelschap zijn billen, beschilderd als een gezicht en door het opgerolde hemd als door een tulband bekroond, onder trompetgeschal uit het raam van herberg het Bokki in de Haarlemmerhout en liet dit onder trompetgeschal aan een vrolijke menigte zien. Anderen beweren weer dat deze grap door Leidse studenten werd uitgehaald in aanwezigheid van Troost.Ga naar eind20. Het feit dat de gedateerde versies van deze voorstelling het jaartal 1739, 1742 of 1745 dragen, maakt de kans dat Weyerman hier daadwerkelijk bij betrokken was, uiterst klein: deze verdween immers in 1739 achter de tralies. Anderzijds is zeker niet uitgesloten dat Troost een scène verbeeldde die hij lang geleden zelf had bijgewoond. In het werk van Troost komen af en toe motieven of scènes voor, die aan Weyermans werk herinneren, zoals de bespotte kwakers,Ga naar eind21. Don QuichotteGa naar eind22. en het bordeel van Madame Thérèse op de Prinsengracht.Ga naar eind23. Maar dergelijke overeenkomsten en andere bestaan er natuurlijk ook met andere auteurs uit die jaren. Ik heb er elders al op gewezen dat Troost in later jaren, onder andere bij de conceptie van de beroemde NELRI-serie (1739-1740), zich eerder liet leiden door de spectatoriale geschriften van Addison en Steele in Engeland en van Justus van Effen en Theodoor van Snakenburg in Nederland. Daarin is in het algemeen een meer opbouwend-moraliserende toon te vinden dan bij de sarcastische Weyerman. De NELRI-serie, getekend voor de rijke Leidse jurist, gelegenheidsdichter, vriend en medewerker van Justus van Effen (en kennis van Weyerman), Theodoor van Snakenburg, moet dan ook minder beschouwd worden als een vrijblijvende spotternij op de zeden van de tijd als wel als ‘sticht'lyk boert’, een doelstelling die Weyerman in het algemeen vreemd lijkt te zijn.Ga naar eind24. Terwijl Weyerman na de periode waarin hij met Troost omging, een ontwikkeling doormaakte die tenslotte bergafwaarts voerde, had Troost zich in de jaren na 1724 juist maatschappelijk opgewerkt en ontwikkeld tot een schilder die aan de lopende band opdrachten uitvoerde voor de gezeten burgerij. Troost en Weyerman ontmoetten elkaar op een kruispunt in hun beider carrière. Na een kortstondig en boeiend contact gingen zij elk huns weegs, wegen die zich al snel steeds verder van elkaar verwijderden. |
|