Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 19
(1996)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
De uitvaart van Hendrik Kannegieter
| |
Het zijn geen achtenveertigers11 maart 1785: op het hoogtepunt van de patriottencrisis kwam het in Utrecht tot een confrontatie tussen burgers en stadsbestuur. Op het moment dat de vroedschap in | |
[pagina 48]
| |
bijzondere vergadering bijeen was over een omstreden kwestie, verzamelde een menigte zich dreigend rond het stadhuis en leden van de schutterij vatten met getrokken sabel post bij de uitgangen. Een zestal vertegenwoordigers van de burgerij eiste toegang tot de raadzaal om de vroedschap haar standpunt duidelijk te maken. Een woedende menigte rond het stadhuis, burgervertegenwoordigersin de raadzaal, die onder dreiging van oproer eisen formuleerden aan het stadsbestuur, het was een situatie die sterk herinnerde aan de troebelen die in 1747/48 hadden plaatsgevonden, toen burgers in verschillende steden in de Republiek op deze wijze in opstand waren gekomen tegen de misbruiken van de regentenoligarchie. Toch waren er voor de oproerige burgerij van 1785 redenen zich van dat verleden nadrukkelijk te distantiëren. De korte toespraak van hun woordvoerder, de rechtenstudent Pieter Quint Ondaatje, bevatte de volgende opvallende passage: ‘Mijn heer! het volk is te zeer verlicht om onredelijkheden te vergen -het zijn geen achtenveertigers, maar vijfentachtigers, die rede bij ondervinding voegen, en wel weten te penetreren wie hunne rechten en vrijheden voorstaan -ik herzeg - het zijn geen achtenveertigers-geen canaille.’Ga naar eind2. De patriotten schetsten een zeer negatief beeld van de burgerbeweging van 1747/48. De reden daarvan lag op het eerste gezicht voor de hand: in 1747 was met steun van ontevreden groepen uit de burgerij en het lagere volk de stadhouder weer aan de macht gekomen, waarmee een einde kwam aan de regentenoligarchie van het tweede stadhouderloze tijdperk. In de patriottentijd stonden de opstandige burgers juist tegenover de stadhouder. Een deel van de eens zozeer gehate regenten rekenden ze inmiddels tot hun bondgenoten. Het lagere volk, voorheen altijd Oranjegezind, was nu verdeeld. De naar verandering strevende burgers van de jaren veertig waren in de ogen van de patriotten door hun verbintenis met het Oranjehuis terechtgekomen in het kamp van het ‘Oranjecanaille’. Niettemin waren de patriotten in diverse opzichten geestverwanten van de activisten van '48, naar sociale achtergrond, politieke doelstellingen, argumentatie en optreden. Daar wilden ze echter niets van weten: de overeenkomsten tussen beide bewegingen werden verzwegen, ontkend, of via spitsvondige redeneringen op zijn minst genuanceerd. | |
Doelisten en patriottenDe beweging van 1748, die eigenlijk in 1747 begon in Rotterdam en tot 1750 in Haarlem voortduurde, vond haar oorsprong in de ontevredenheid van groepen uit de lagere beroepsbevolking in de steden met het regentenbestuur. Vooral deze groepen ondervonden de negatieve gevolgen van de economische teruggang in de jaren dertig en veertig en van de zware belastingdruk. De onvrede richtte zich in eerste instantie tegen het belastingsysteem dat voor een groot deel steunde op de gehate pachters. Oproeren vonden plaats in diverse steden waarbij belastingpachters werden gemolesteerd en hun bezittingen vernield. Tegelijkertijd ontwikkelde zich een beweging van lagere burgers, geconcentreerd rond de schutterijen, die grotere invloed op de stadsbesturen eisten. Vanaf het begin was deze doelistenbeweging verbonden met het huis van Oranje. Tijdens de ongunstig verlopende oorlog tegen Frankrijk klonk in 1747 nadrukkelijk de roep om de sterke man, die burgers en lagere bevolkingsgroepen meenden te vinden in Willem Karel Hendrik Friso, de Friese stadhouder, die in de voorafgaande decennia zijn macht in de Republiek al geleidelijk had uitgebreid. De tegen regenten gerichte orangistische agitatie in verschillende steden gaf in augustus 1747 het laatste zetje naar een volledig herstel van het stadhouderschap in alle | |
[pagina 49]
| |
gewesten van de Republiek. In Rotterdam beperkten de oproerigheden van 1747 zich niet tot Oranjegekrakeel: de burgers stelden politieke eisen die een aantasting inhielden van de machtspositie van de regenten. De orangisten zagen hoe deze ontwikkeling in hun voordeel kon werken en steunden de opstandige burgers waar mogelijk. In het eerste regeringsjaar van stadhouder Willem IV ging de burgerlijke agitatie door: in Hollandse steden als Amsterdam, Leiden en Haarlem, maar ook in andere gewesten als Groningen en Friesland dwongen de burgers de regenten concessies af waarbij men zich gesteund voelde door de stadhouder. Willem IV voerde tegen deze achtergrond een aantal wetsverzettingen door, waarbij de zittende regenten werden vervangen door figuren die hem welgezind waren. Van de door de burgers gewenste veranderingen bleef uiteindelijk niets over. De frustraties waren groot en deze zouden nog decennia doorwerken.
In 1780 was wederom sprake van een crisissituatie: economisch gezien stond de Republiek er nog slechter voor dan in de jaren veertig en een oorlog, nu met Engeland, verliep ongunstig. Een zondebok voor de ellende was snel gevonden in de persoon van de regerende stadhouder, Willem V. Deze had in de voorafgaande jaren een bijna soevereine machtsbasis opgebouwd, door vrijwel alle benoemingsrechten voor bestuursfuncties aan zich te trekken. Regenten die door dit zogenoemde patronagestelsel waren uitgesloten, zagen in de algemene onvrede kansen om een eind te maken aan het systeem. Vooral in Holland zochten ze daartoe de steun van ontevreden groepen onder de burgerij die door de toenemende armoede het zwaarst getroffen waren. In andere gewesten waren de regenten trouw aan Oranje, daar waren het vooral de burgers die de patriottenbeweging droegen, hoewel er zeker uitzonderingen waren: de man die met zijn pamflet Aan het volk van Nederland de beweging in feite in gang zette, Joan Derk van der Capellen tot den Poll, was een Gelderse landedelman en lid van de Staten van Overijssel. Met enige simplificatie zijn binnen de beweging twee stromingen te onderscheiden: de anti-orangistische, vooral gericht tegen de stadhouder en het patronagestelsel, en de ‘democratische’, die meer invloed eiste van de burgers op het stedelijk en gewestelijk bestuur. Aanvankelijk liepen de belangen van anti-orangisten, meest regenten, en democraten, meest burgers, parallel. In elk geval konden beide groepen zich vinden in hun gemeenschappelijke afkeer van het Oranjehuis, maar toen de beweging radicaliseerde, sloop bij de regenten de twijfel binnen, en velen keerden liever weer terug naar de relatieve veiligheid van het verfoeide bestaande stelsel dan ten prooi te vallen aan uit Amerika overgewaaidenieuwlichterij en interpretatiesvan een term als volkssoevereiniteit die in feite tot niets anders dan chaos en ‘mob rule’ konden leiden. Naarmate de patriottencrisis voortduurde, traden tegenstellingen scherper aan het licht, tussen regenten en burgers, tussen traditionele en moderne opvattingen. Het waren deze tegenstellingen die de beweging verzwakten, hoewel krachtige Oranje-agitatie en militaire interventie uit het buitenland nodig waren om de patriotten definitief uit te schakelen. In 1795 kwamen de verliezers van '87 triomferend terug, met nieuw elan, onder andere geput uit de ideeën van de Franse revolutie, maar, even prozaïsch als hun tegenstanders in 1787, ook met een buitenlands invasieleger. | |
[pagina 50]
| |
De erfenis van '48De politiek-theoretische opvattingen van zowel de doelisten als de patriotten bevatten ‘moderne’ elementen. Bij de doelisten waren deze rudimentair aanwezig, bij de patriotten meer ontwikkeld. Daarnaast hanteerden beide groepen vooral historische argumenten voor hun zaak en ze verwezen naar de geschiedenis van de Republiek. De ontevreden burgers én hun tegenstanders kwamen daarbij vrijwel altijd terug op eerdere conflicten en ontleenden daaraan een deel van hun argumentatie. Zo verwezen doelisten en patriotten elk vanuit hun eigen optiek steevast naar de crisis van 1672. Wie politieke manifesten, pamfletten en bijdragen aan spectators van patriotten leest, komt daarin ook talloze verwijzingen tegen naar de woelige jaren 1747 en 1748. In die jaren was immers de basis gelegd voor het gehate patronagesysteem en de dominante positie van het Oranjehuis. Nadrukkelijk wordt herinnerd aan de schandelijke en onder druk van oproer en geweld tot stand gebrachte regeringsreglementen. Maar hoe zat het dan met de burgerbeweging die in deze jaren haar, vanuit patriottisch perspectief gezien, toch legitieme eisen had gesteld aan de stadsbesturen en haar argumenten kracht had bijgezet op een wijze die de patriotten zelf ook hanteerden? De patriottische publicisten worstelden hiermee; ze konden dit aspect niet gewoon ontkennen of negeren, want ze werden er door hun tegenstanders voortdurend aan herinnerd.Ga naar eind3. Het stramien van de patriotse visie op '48 is meestal hetzelfde: een samenzwering bracht het land in oorlog, stookte het volk op tot oproer, dat herstelde de stadhouder, die liet het volk in de steek, en land en volk werden er alleen maar slechter van. Dat lijkt consistent, maar de patriotse publicisten werkten zich toch regelmatig in de nesten met hun verwijzingen naar '48. Dan moesten ze creatieve uitwegen bedenken. Zo was er bijvoorbeeld het punt van de volkssoevereiniteit, vaak geformuleerd als ‘volkswil’ of ‘volksstem’. Voor de patriotten een belangrijk thema: het was immers dit principe dat hun het recht gaf tegen hun overheden in opstand te komen. Maar legitimeerden ze daarmee niet tegelijkertijd het systeem waartegen ze zich verzetten? Dat was toch immers ook door de ‘volksstem’ tot stand gebracht? De patriotten losten dit op door een onderscheid te maken tussen twee soorten volksstem. Een valse, ‘die de eenvoudige, min vermogende lieden misleidde, tot hun eigen en 's lands verderf, die veelen tot buitenspoorigheden aandreef’. Die had de prins van Oranje in het zadel geholpen. Daarnaast was er de ware volksstem, de ‘bedaarde, geregelde, de kundige volksstem- die wars van alle tumultueuse en oproerige bewegingen zich met verzoek- en met smeekschriften, met bondige requesten vervoegt bij haare representanten’.Ga naar eind4. Kortom, de groepen die de verheffing van de stadhouder in 1747 en 1748 tot stand hadden gebracht behoorden niet tot wat de patriotten als het ‘volk’ beschouwden.Ga naar eind5. In het verlengde hiervan ligt het centrale thema van de visie van de patriotten op '48: ze konden dan weliswaar niet helemaal ontkennen dat sommige burgers in die jaren oprechte pogingen hadden ondernomen om politieke doelstellingen te verwezenlijken die dicht bij hun eigen programma's kwamen, maar ze wilden zeker niet op één lijn met de toenmalige activisten worden gesteld. Door de jaren heen waren deze immers beschouwd als oranjegepeupel, canaille, oproerkraaiers. De historiografie had ook haar steentje bijgedragen aan deze beeldvorming. De patriotten waren gretige lezers van Wagenaar,Ga naar eind6. die, hoewel hij een vrij nauwkeurig verslag doet van de gebeurtenissen van 1747/48, zijn eigen staatsgezinde voorkeur niet onder stoelen of banken stak. | |
[pagina 51]
| |
Om zich hieruit te redden hanteerden de patriotten meestal twee soorten redeneringen, die soms in combinatie voorkwamen. De ene had betrekking op de sociale dimensie: ze creëerden een groter klasseverschil tussen henzelf en de activisten van '48 dan er werkelijk bestond; de andere op de geestelijke of culturele dimensie: ze benadrukten dat de burgers van de jaren '80 van een heel ander slag waren dan die van de jaren '40: ze waren beter geïnformeerd, redelijker, meer verlicht, zelfbewuster. In de jaren '40 waren de burgers onkundig van geschiedenis en politiek, dom, manipulabel. Ze werden misleid door hun leiders, door de Oranjepartij en door de regenten. De rekestbewegingen waren ‘onfatsoenlijk’, concessies werden afgedwongen onder druk van ‘woedend grauw’, met dreiging van geweldpleging en bloedvergieten. Dit alles kon de burgers echter niet worden aangerekend. Ze waren namelijk slechts instrument geweest in handen van op macht en eigen gewin beluste figuren. De ware schuldigen waren de leiders van de beweging. | |
Verraad en corruptieMet deze laatste wending in veel patriotse ‘analyses’ van wat er in 1747/48 misging, werd aangesloten bij een zeer breed gedragen opvatting in de Republiek. Al vrijwel direct na het echec van de doelistenbeweging was er sprake van een felle haatcampagne tegen haar voormalige leiders, die als verraders werden beschouwd. Vooral in Amsterdam ging het er grof aan toe. Zo werd daar bijvoorbeeld in november 1748 een spotprent verspreid onder de titel Loon na verdienst, waarop de belangrijkste leiders van de doelisten, zoals Daniel Raap en Hendrik van Gimnig stonden afgebeeld. De prent stelt een galg voor, waaraan reeds een tiental van hen is opgehangen. Twee activisten, Hendrik Kannegieter en Christiaan Teepke talmen nog op de voorgrond. De beul verzoekt hen snel het schavot te betreden, want hij wil graag het dozijn volmaken. Een bijgevoegd spotdicht begint: ‘Roei uit, roei uit het Boos geslacht, maakt galgen voor die guiten: KnollistenGa naar eind7. hebben 't regt verkracht, men hangt die schelmen buiten’.Ga naar eind8. Zover was het op dat moment nog niet. Integendeel, in de eerste jaren na 1748 konden de doelistenleiders rekenen op bescherming van de stadhouder. Er werd zelfs actie ondernomen tegen de drukkers en boekhandelaars die schotschriften tegen de doelisten publiceerden of verkochten. Verder werden de meeste doelistenleiders door Willem IV, vaak op hun verzoek, beloond met kleinere ambten. Na de vroege dood van Willem IV in 1751 echter verloren de meeste doelistenleiders hun bescherming. Er waren ook schandalen: sommigen misbruikten hun posities wat te opvallend. Zo werd de Rotterdamse activist Laurens van der Meer in 1759 wegens fraude gegeseld, gebrandmerkt en tot 25 jaar tuchthuis veroordeeld. Daniel Raap was een van de centrale figuren in de Amsterdamse doelistenbeweging. Deze porseleinkoopman bleef de beweging zelfs trouw tot zijn dood in 1754. Hij vroeg nooit een benoeming aan Willem IV, en liet de lastercampagnestegen zijn persoon onverstoorbaar aan zich voorbijgaan, terwijl hij rustig op de stoep voor zijn huisje zijn pijpje rookte.Ga naar eind9. Toen hij ziek werd, nam de hetze tegen hem in felheid toe, en het kwam tot ongeregeldheden bij zijn begrafenis. Een volksoploop verhinderde aanvankelijk dat de gestorvene van zijn huis kon worden vervoerd. Tenslotte lukte dat op een sleperswagen, die rond middernacht een wilde rit door stad moest maken om Raaps stoffelijk overschot onder een regen van stenen in de Oude Kerk te kunnen begraven. Er verschenen vele hatelijke schotschriften tegen Raap in de periode van zijn ziekte en overlijden. | |
[pagina 52]
| |
Hendrik Kannegieter (1722-1783) behoorde tijdens de doelistenbeweging in Amsterdam tot de leiders van het eerste uurGa naar eind10., maar later trad hij minder op de voorgrond. Willem IV beloonde zijn inspanningen voor de goede zaak met een benoeming tot klerk van de equipagemeesterbij de Amsterdamse admiraliteit, tot groot ongenoegen van de kooplieden en burgers.Ga naar eind11. Kannegieter was actief als koopman in de handel op West-IndiëGa naar eind12. en had belangen in een bierbrouwerij in Weesp en in een katoendrukkerij. Hij stond in de jaren na 1748 in contact met orangisten als Johan de Back en Bertram, graaf van Gronsveld, die ook tijdens de doelistenbeweging in Amsterdam actief waren geweest in het gevolg van Willem IV. Gronsveld werd daarvoor beloond met opneming in de ridderschap van Holland en de aanzienlijke post als Drost van Muiden. Kannegieter moet een vermogend man zijn geweest; hij bezat huizen in AmsterdamGa naar eind13. en Weesp en hij heeft Gronsveld meermalen grote sommen geld geleend.Ga naar eind14. Er bestond grote twijfel of hij eerlijk aan zijn geld kwam. In de jaren zestig en zeventig was Kannegieter in dubieuze zaken verwikkeld: samen met Gronsveld, equipagemeester Willem Sautijn en anderen lichtte hij op grote schaal de Amsterdamse admiraliteit op.Ga naar eind15. In 1765 leidde zijn benoeming tot schepen in Weesp tot felle reacties.Ga naar eind16. Daar werd hij eveneens van financiële malversaties beschuldigd. Samen met burgemeester Cornelis van Marken, ook al iemand met een verleden als oplichter, had hij een weduwe via slinkse wegen geld afhandig gemaakt. In december 1776 waren naar aanleiding van deze affaire twee poppen opgehangen aan de buitengalg van Weesp, met de namen van Kannegieter en Van Marken erop gespeld. Tegelijkertijd verscheen een aantal schotschriften, waarin hij werd omschreven als ‘Smousze Hein’.Ga naar eind17. Kannegieter overleefde al deze aanvallen, wellicht mede dankzij de steun van zijn beschermer Gronsveld, die bij hem in het krijt stond. Kannegieter bleef Oranje trouw en in de jaren tachtig was hij correspondent in Amsterdam voor de 's Gravenhaagsche CourantGa naar eind18., die zich in de patriottentijd onder leiding van de Haagse uitgevers Pieter Frederik en Pierre Gosse, had ontwikkeld tot een fel orangistisch periodiek. Na een mislukte poging van het Oranjegezinde stadsbestuur van Utrecht de patriottische spectator de Post van den Neder-Rhyn een verschijningsverbod op te leggen kwam het tot ongeregeldheden in die stad. De berichtgeving hierover in de 's Gravenhaagsche courant van 3 januari 1783 was naar het oordeel van de patriotten tendentieus en onjuist. Gecommitteerde Raden van Holland, door de patriotten gedomineerd, legden de krant een verschijningsverbod op voor een periode van zes weken en Gosse werd genoodzaakt een rectificatie van zijn verslag te publiceren.Ga naar eind19. Dit leidde tot veel leedvermaak bij de patriotten, dat tot uiting kwam in een stroom spotschriften op de krant en zijn uitgevers. Vele daarvan hadden het karakter van grafschriften of testamenten.Ga naar eind20. | |
De uitvaart van Hendrik KannegieterIn Amsterdam verscheen een aantal van dit type pamfletten, dat uitsluitend betrekking had op de persoon van Kannegieter, ‘berugte oproer-maker en agtenveertiger, dewelke nu twee maanden geleeden zyn compliment by zyne doorlugtige Hoogheid den Heere erffstadhouder op de parade plaats tot 's Gravenhage zullende doen, door een beroerte overvallen wierd. En ten zelven dag in Amsterdam van schrik gesturve is, toen de tyding kwam dat de Haagsche Courant verboode was’.Ga naar eind21. In werkelijkheid was Kannegieter begin januari gestorven en begraven in Kockengen, een dorp in de omgeving van Breukelen.Ga naar eind22. De samen- | |
[pagina 53]
| |
loop van omstandigheden was voor de patriotten te mooi om te laten passeren. De eerdere schandalen rond zijn persoon zullen de pamfletschrijvers van 1783 zeker mede hebben geïnspireerd. Gefingeerde leescedulsGa naar eind23. voor een begrafenis waren een veelgehanteerdsatirisch genre in deze periode. De gestorvene was in de meeste gevallen ook helemaal niet dood. De suggestie daarvan leverde al veel vermaak op. Het slachtoffer was vaak niet eens een persoon, maar bijvoorbeeld een krant of uitgeverij, of zelfs iets abstracts als een idee. De beschrijving van de deelnemers aan de lijkstoet bood allerlei mogelijkheden tot spotternij.Ga naar eind24. In een leescedul voor de ‘uitvaart’ van de overleden Kannegieter, wordt aangegeven hoe zijn lijk uit de kist moet worden gehaald en op een slede gelegd achter een veulen van het paard waarmee in 1754 het lichaam van Daniel Raap in een dolle rit door de stad was vervoerd. Vervolgens moet het lijk worden opgehangen op het Galgenveld aan de overkant van het IJ. Tot de lijkstoet behoren de geesten van de ‘overleden’ uitgevers Pieter Frederik Gosse en zijn zoon Pierre, de orangistische publicist Rijklof Michael van Goens, ‘zittende op een waage rat’, de uitgever van de orangistische periodiek Post naar den Neder-Rhijn Thomas van Os ‘In de kleeding van een harlekyn’, en ‘opdat de heer van Goens niet al te veel gebalk agter de lykstaatie zal verwekken, zal men hem zo wat verwurgen’. Verder de orangist Elie Luzac ‘op een ezel zonder ooren, verkeerd gezeten in een plytrok, van gepikt linnen, met jonge duiveltjes en helsche vlammen geschildert’ en verschillende andere orangisten en de geesten van activisten uit 1748, onder wie Daniel Raap en Hendrik van Gimnig, in allerlei vernederende uitdossingen. De ‘leedige plaats van den hertog’ wordt ingenomen door ‘een Brunswyker os om te tonen dat het toch een gelubde is’.Ga naar eind25. Dezelfde namen komen voor in het pamflet In Amsterdam, anno 1783, dat hetzelfde merkteken bevat, een zandloper op een doodshoofd, met bijschrift ‘Voor rekening van de autheur, derzelve erkend geen exemplaaren voor echt als met dit merk’ en met een aankondiging van de Leescedul, naar aangenomen mag worden afkomstig van dezelfde uitgever en auteur. Bij dit pamflet heeft Knuttel aangetekend dat het niet onwaarschijnlijk is dat ‘sommige van deze hekelschriften van de hand van Nicolaas Hoefnagel zijn’Ga naar eind26., in deze tijd een fanatiek beoefenaar van het satirische genre van de schertsbegrafenis.Ga naar eind27. | |
Het Rijk der dodenDe doelist Daniel Raap is nadrukkelijk aanwezig in vrijwel alle pamfletten tegen Kannegieter.Ga naar eind28. Het interessantste pamflet is de 't Zamenspraak in 't ryk der dooden, waar Kannegieter zowel Willem IV als Daniel Raap ontmoet. De samenspraak begint tussen Willem en Raap. De Oranjevorst verzucht dat het toch zeker niet goed zit met zijn voormalige medestanders, omdat nog steeds geen van hen in het dodenrijk is gearriveerd: ‘Ze moeten vast niet eerlyk gestorven zyn en minder straffe dan wy, op aarde geleeden hebben, dat zy nu zo lang in duisternis moeten omzwerven.’ Gelukkig heb ik spijt betoond, vervolgt hij, zodat ik nog hier ben terechtgekomen. Hij brengt Raap de gruweltonelen tijdens diens begrafenis in herinnering. Raap antwoordt: ‘Ja, myn vorst - weet iemand van 't gevaar, dat een oproermaaker en misleider van 't volk loopt’. Dan verschijnt Kannegieter ten tonele. Het wordt een vreugdevolle begroeting. Kannegieter vertelt Raap en Willem IV over het ‘rampzalig lot dat ons thans als de pest gehate en versmaade Oranje kroost, op de boven waereld te dugten heeft’; ‘zelfs het onkundigste gemeen zelve vervloekt ons’, men noemt ons ‘moordenaars der vryheid, verbreekers van | |
[pagina 54]
| |
's volks regten en invoerders van eenen erflyken tyranny’. Willem IV en Raap zijn ontsteld. Hoe is dit toch gekomen? De belangrijkste oorzaak is de emancipatie van het volk, aldus Kannegieter: ‘het volk begint zelve te onderscheiden - het neemt kennisse van zaaken, - het onderzoekt.’ Als dat zo is, dan zijn we zeker verloren, meent Willem IV. De drie zijn het erover eens dat de schuld vooral bij de gouvernante AnnaGa naar eind29. en de hertog van Brunswijk ligt. Maar hoe gaat het eigenlijk met mijn zoon? wil Willem weten. Het is al mooi als hij stadhouder mag blijven, zegt Kannegieter. Men wil hem onder curatele stellen. Willem is geschokt ‘Curatele! een Prins van Oranje en Nassau, een erfstadhouder onder curatele!! Het doorgrieft my de ziel’. Kannegieter vervolgt met een exposé over de heilloze buitenlandse politiek, de oorlog met Engeland, en het ‘verraad’ van Willem V. Zo iets dwaas en verfoeilijks zou ik nooit gedaan hebben, men kan ‘het volk omtrent binnenlandsche zaaken nog wel eens verblinden [...] maar als men buitenlandsch geweld begunstigt, waar door de bron aders van haar welvaart en bestaan worden gestopt - waar by de smaldere gemeente voornamelyk leid - dan steekt het volk door gevoeligheid op; dan barst hunne woede uit - en dan beeve vry iederen dwingeland door 's volks alvermogen’. Daar zou ik mij ook niet voor lenen, meent Raap, die jonge Willem moet wel heel onnozel zijn. Willem IV geeft aan geleerd te hebben van '48. Als men zich verlaat op het ‘dolzinnig graauw’ zal dit zich uiteindelijk tegen haar opruiers keren. Men kan beter met list te werk gaan. Kannegieter verhaalt verder over de rampspoeden die de regering van Willem V over zichzelf afriep, met als hoogtepunt de Oranjerellen van december 1782, die door Willem V werden gekwalificeerd als wat vrolijkheid, die men betoonde uit affectie voor zijn persoon. ‘Myn zoon verklaart zig zelven voor een oproermaaker!’ roept Willem IV uit, en even verderop ‘Oranje, dat woord is thans een vloek’.
De tekst van dit pamflet bevat een aantal bekende argumenten die de patriotten hanteerden om af te rekenen met '48: de misleiding en opruiing van het volk, het verschil tussen de onnozele en misleide burgers van '48 en de verlichte en zelfbewuste burgers van '80, én het recht van het volk de door haar aangestelde regering, als deze tot tirannie verwordt, omver te werpen. Verder geeft het een inzicht in de wijze waarop de patriotten de misstanden in hun eigen tijd vaak aan de orde stelden, en de conventies die daarbij hoorden. De dialoog in het dodenrijk is een veel gebruikte vorm in de satirische literatuur, en ook een die de actuele situatie nadrukkelijk vanuit het verleden benadert. In dit geval leidt dat weer tot merkwaardige wendingen om de boodschap duidelijk te doen overkomen. Willem IV wordt in de 't Zamenspraak min of meer gesavoueerd voor zijn handelwijze in 1747/48. Alle ellende is de schuld van de Hertog van Brunswijk en Anna van Hannover, beiden buitenlanders, een belangrijk mikpunt voor de patriotten. Willem doet op het eerste gezicht vreemde uitspraken, zo heeft hij het over de ‘braave en door woede vermoorde De Witten’Ga naar eind30. als een rechtgeaard staatsgezind regent en vervloekt tenslotte zijn eigen geslacht. Natuurlijk gaat het hier om typische achttiende-eeuwse politiek-literaire retoriek, maar de 't Zamenspraak is niettemin een uiting van de moeite die de patriotten hadden met de erfenis van '48. | |
In de helBevond Raap zich in de 't Zamenspraak nog in de neutrale, klassieke onderwereld, in een ander pamflet uit deze periode ontmoet Kannegieter hem in de hel waar Raap hem begroet | |
[pagina 55]
| |
als ‘het hoofd van myn geweezene complot’Ga naar eind31. en waarbij Kannegieter Lucifer een overzicht geeft van de inspanningen die hij voor de vergroting van diens rijkdom op Aarde heeft verricht. In 't jaar van 1748 zyn ik op raad van Abebajos de onstand vastige duivel, de getrouwe regeering afgevallen, waarop Adamasos de ontembaare duivel my als ook Raap aanzetten om de burgers op te hitzen dat zy een stadhouder zoude verkiezen [...] Akon, de onwillige duivel hielp mij mede, zo dat het volk nog na wetten nog na gebooden luisterde [...]. Anagnes de vuile duivel wist het slechtste schuim by elkander te vergaderen, fluks trok Anakolaton de duivel van kwaad gezelschap voor de troep, als hopman Amantropos de onbeleefde duivel droeg het Oranje-vaandel [...]. Anapredisios, de boerse duivel gaf ik brieven van recommandatie mee om alles op de dorpen en platte landen in rep en roer te brengen, [...] Anyrakoon de ongehoorzame duivel histen intusschen myn en ik het volk weer aan om de minste gehoorzaamheid niet aan de overigheid te betoonen, schoon verscheyde brave ingezetenen het blind gemeen hun dwaling aantoonde [...] Allemaal duivels, gelijk uw Duivelschap weet, van kwaliteit; zy kunne niet anders zeggen of ik heb de hel zo trouw ten dienst gestaan als of ik zelfs een gevleeste duivel geweest had met myn vaderlant en de regenten verraden [...].Ga naar eind32. Kannegieter verzoekt op grond hiervan een nette behandeling in de hel, en Lucifer prijst hem, maar garandeert niets. ‘Maar’ vervolgt deze ‘zeg my eens, wat nieuws brengt gy van de aarde, hoe maakt het Van Goens, Gosse, Luzac, HofstedeGa naar eind33. en meer?’ Kannegieter erkent dat het met Van Goens niet best is.Ga naar eind34. Ik had ze eigenlijk al verwacht, peinst Lucifer, maar goed, wat voor beloning wilt u voor uw daden? Eén die mij toekomt, antwoordt Kannegieter roekeloos. Bravo! roept Lucifer, en geeft zijn duivels opdracht hem ‘te stampen, kerven, snijden’ hem aan het spit te rijgen voor 't ontbijt, want ‘geen duivel heeft 't zoo verkurven als deeze dietsche Angleman’.Ga naar eind35.
Kannegieter was door de voortdurende schandalen rond zijn persoon natuurlijk dé belichaming van het ‘canaille’ van '48, en daardoor een ideaal mikpunt voor dit soort aanvallen. Het was ook gebruikelijk in deze tijd dat politieke tegenstanders bijzonder grof werden aangevallen met sterk op de persoon gerichte verdachtmakingen en scheldpartijen.Ga naar eind36. Iemand als Hoefnagel, wel eens de ‘kleinzoon’ van CampoGa naar eind37. genoemd, had op dit terrein al enige naam. Uit de pamfletten tegen Kannegieter blijkt dat men zijn verleden als doelist nog niet was vergeten en dat dat nadrukkelijk in verband kon worden gebracht met de actualiteit. Zo worden allang niet meer politiek actieve of inmiddels gestorven figuren uit de doelistenbeweging ten tonele gevoerd, en soms in één adem genoemd met actieve orangisten als Van Goens en Luzac. De pamfletten getuigen van een sterke negatieve fixatie op het Oranjehuis en alles wat daarmee samenhing. In die zin zijn het uitingen van de anti-Orangistische stroming binnen de patriottenpartij, die in Amsterdam geleid werd door pensionaris Van Berckel, van wie bekend is dat hij publicisten als Hoefnagel betaalde voor dit soort geschriften. De toonzetting en strekking van de pamfletten tegen Kannegieter vertonen opvallende overeenkomsten met de uitbarsting tijdens de ziekte en dood van Daniel Raap, dertig jaar tevoren. In die zin kunnen ze worden beschouwd als een indicatie hoe zeer ‘achtenveertig’ de | |
[pagina 56]
| |
gemoederen nog bezighield in de patriottentijd, en hoe diep de frustratie er bij de burgers in zat. Als politieke propaganda moesten ze immers appeleren aan gevoelens die werden verondersteld bij veel mensen aanwezig te zijn. |
|