| |
Signaleringen
Nieuwe publikaties over Weyerman
Twee nieuwe publikaties, van en over Weyerman, zien in november 1994 het licht: Opkomst en val van een koffiehuisnichtje (1727) door Jacob Campo Weyerman en de Zeldzaame levens-gevallen van J.C. Wyerman door Franciscus Lievens Kersteman. Beide zijn uitgegeven door de Leidse uitgeverij Astraea, door André Hanou en Rietje van Vliet opgericht om moeilijk toegankelijke teksten uit de achttiende eeuw voor een groter publiek bereikbaar te maken.
De Opkomst en val van een koffiehuisnichtje staat in een aantal opeenvolgende nummers van Weyermans tijdschrift de Echo des Weerelds. De geschiedenis beschrijft de op- en ondergang van een Noordhollands plattelandsmeisje. Door haar familie naar de grote stad gestuurd, krijgt zij een baan in een koffiehuis: in die dagen de verzamelplaats van de ‘incrowd’. Tal van mannen dingen om de gunsten van de nieuwe frisse bloem. Uiteindelijk valt zij voor een militair. Zij neemt met hem de benen, maar vergooit daardoor haar kans op elk huwelijk.
Wanneer de liefde bekoeld is, blijkt zij zwanger en zonder inkomsten. Zij zoekt haar toevlucht bij een hoerenwaardin, die ervoor zorgt dat zij binnen korte tijd de bekendste callgirl van Amsterdam wordt. Haar faam duurt slechts kort. Het leven als prostituée sloopt haar. De goot wenkt...
De tekstuitgave is voorzien van uitvoerige annotaties en een index, geschreven door André Hanou en een groep studenten van de Universiteit van Amsterdam. Het is een verhaal over naïviteit en hartstocht, en over de zelfkant van de beschaving, in het tijdperk van de Verlichting.
De tweede publikatie gaat over broodschrijvers. Duidelijk blijkt uit de Zeldzaame levens-gevallen van J.C. Wyerman (1756) en het Aanhangzel (1763): de een z'n dood is de ander z'n brood. Broodschrijver Franciscus Lievens Kersteman maakte goede sier met collega-broodschrijver Jacob Campo Weyerman. Het werd een biografie die een ongekend succes kende. Menigeen was indertijd geïnteresseerd in de avonturen van de beroemde schrijver Weyerman.
De twee teksten van Kersteman zijn integraal afgedrukt, zonder annotaties, wel met index. In de inleiding belicht Rietje van Vliet de levensgeschiedenissen van beide broodschrijvers. Die blijken een aantal parallellen te vertonen: een schrijvers-carrière met een indrukwekkende staat van dienst, geen duidelijk ‘echt’ beroep, een avontuurlijk en vooral reizend bestaan, zwendelpraktijken, een leven eindigend in ziekte en armoe. Bekeken wordt of beide broodschrijvers wel op één hoop kunnen worden geveegd.
| |
| |
De tekstuitgaven zijn schriftelijk te bestellen bij uitgeverij Astraea, Zoeterwoudsesingel 69, 2313 EL te Leiden: Jacob Campo Weyerman, Opkomst en val van een koffiehuisnichtje, ed. André Hanou (ISBN 90-75179-01-4; ca f 30,- excl. porto) en Franciscus Lievens Kersteman, Zeldzaame levensgevallen van J.C. Wyerman, ed. M. van Vliet (ISBN 90-75179-02-2; ca f 40,- excl. porto).
Rietje van Vliet
| |
Lys Sint Mourel en andere Tilburgse schatten. Tilburg in het werk van enkele schrijvers. Samenst. Marcel C.A. van der Heijden. [Met illustraties van Nelleke de Laat.] Z.p., z.u., 1994. 80 p. Verkrijgbaar bij Jan van Laarhoven Boeken BV, Jules Verneweg 5/5A, 5015 BD Tilburg (tel. 013-353585).
Een aardig fenomeen van de laatste jaren is het verschijnen van boekjes waarin bronnen of auteurs uit verschillende eeuwen aan het woord gelaten worden over eigen stad of dorp. Dat biedt gelegenheid soms heel leuk materiaal bijeen te brengen. Kan er nu uit Tilburg iets goeds komen? Jazeker. Wanneer ik ‘retrograad’ opsom: we vinden teksten van Nor Heerkens uit 1975, van Ed. de Nève (= W. Lenglet) uit 1948, en van Elise van Calcar uit 1851. Voor de lezer van dit blad zijn vermoedelijk interessanter: stukjes uit de brieven en dagboekaantekeningen van student Petrus Costerus, die hier tijdens de Belgische woelingen 1830-1831 dienst deed (hij vindt in deze plaats die toen 12.000 inwoners telde één boekhandelaar die voornamelijk r.k. gebedenboeken verkoopt); verder passages uit de briefsgewijs door ds. Stephanus Hanewinkel opgestelde Reize door de Majory van 's Hertogenbosch (1799-1800). Voor Hanewinkel staat de Meierij, waartoe Tilburg behoort, ongeveer gelijk met de Kongo. Het eerst opgenomen stuk echter (p. 5-22) maakt dat dit uitgaafje aanwezig hoort op de plank waar het groeiend aantal Campiana te vinden is: namelijk de bekende fictie uit het Aanhangzel bij de tweede druk (1763) van Kerstemans Weyermanbiografie. In dit verhaal vinden we de moeder van Weyerman, als ‘Lys Sint Mourel’, in travestie en als militair. Lys' belevenissen beginnen in een Tilburgse herberg, waar ze dienstmaagd is. Deze legende heeft eeuwenlang voor verwarring gezorgd in de Weyermanbiografie; het is niet nodig dat hier opnieuw uit de doeken te doen. Het is winst dat deze tekst weer in druk verkrijgbaar is.
De editeur zorgt wel voor nieuwe verwarring door in zijn inleidend commentaar bij deze tekst te stellen dat Weyerman o.m. dokter was (p. 5). Een gloednieuw feit, nergens op gebaseerd. En met betrekking tot Campo's moeder Elisabeth Sommerel meldt hij t.a.p.: ‘Vanaf 1680 woonde ze in Breda. Dat is dan ongeveer alles wat we van haar zeker weten’. Editeur heeft onder meer Het verlokkend Ooft bekeken, maar dan had hij toch op basis van daarvan (namelijk de pagina's 16-24, en de daar vermelde nazoekbare literatuur) wel iets meer kunnen melden; zoals het feit dat Weyermans moeder een fikse zakenvrouw blijkt geweest te zijn en weinig gemeen had met haar literaire alter ego Lys. Een beetje haast had de editeur dus wel. Misschien zou hij, wellicht tot zijn en zeker tot andermans genoegen, een bloemlezing moeten maken uit al die passages waar Weyerman zich uitlaat over de Meierij en zijn bewoners en bewoonsters. Daar zit fraai, zij het niet al te vleiend, materiaal bij voor de ‘petite histoire’ van die streek.
A.J. Hanou
| |
R. Rottier en A. Vos (red.), 's-Hertogenbosch, Driemaandelijks tijdschrift over de geschiedenis van 's-Hertogenbosch 2 (1994) 4: Themanummer 1794. 45 p. f 7,50.
Niet alleen vijftig jaar geleden (1944), maar ook tweehonderd jaar geleden (1794) werd de hoofdstad van Noord-Brabant bevrijd. Ter gelegenheid van deze revolutionaire bevrijding door de Fransen zijn diverse activiteiten gehouden in Den Bosch: in het stadsarchief was een tentoonstelling gewijd aan de revolutie, op 2 oktober werden in het Literair Café Den Bosch lezingen over Gerrit Paape gehouden (de lezing van Peter Altena elders in dit nummer) en tevens werd op die avond een van diens toneelstukken opgevoerd. Ook verscheen er een themanummer van het historisch tijdschrift 's Hertogenbosch. Dit nummer bevat een viertal artikelen, gewijd aan de gebeurtenissen in het najaar van 1794. J.W.M. Schulten, luitenant-kolonel b.d., beschrijft in ‘Aux armes citoyens. De Franse opmars naar 's-Hertogenbosch in 1794’ de militaire aspecten van deze bevrijding. Neerlandicus J. Baartmans richt zich in ‘'s-Hertogenbosch in 1794: Beleg en omwenteling’ op de gebeurtenissen in en rond de stad. Een andere neerlandicus, Peter Altena, bespreekt de Bossche activiteiten van G. Paape onder de titel
| |
| |
‘“Gansch Nederland luisterde”. Gerrit Paape als journalist in Den Bosch (1794-1795)’. In het laatste artikel ‘Requisities, rode loop en assignaten’, behandelt historicus René Huiskamp, zoals de ondertitel aanduidt: ‘Het dagelijks leven in Den Bosch in het najaar van 1794’. Ook de vaste rubrieken van het tijdschrift staan in het teken van de Bataafse tijd.
Een exemplaar van dit themanummer kan besteld worden door f 7,50 over te maken op giro 2312755, t.n.v. R.W.M. Rottier te 's Hertogenbosch o.v.v. ‘Tijdschrift 1794’.
Joost Rosendaal
| |
Rudolf Rasch en Kees Vlaardingerbroek (red.), Unico Wilhelm van Wassenaer 1692-1766 Componist en staatsman. Zuthpen, Walberg Pers, 1993. f 39,50. Bibliotheek Nederlandse muziek.
Muziekgeschiedenis (met toneelgeschiedenis) behoort tot de meest verwaarloosde terreinen van de achttiende eeuw. Niet zelden ziet men daarom nog steeds geciteerd Balfoorts van 1938 daterende Het muziekleven in Nederland in de 17de en 18de eeuw. Zelden of nooit hoort men van dissertaties over muziekgezelschappen, componisten, genootschappelijke muziekdepartementen (al is er bij de planning voor het ‘ijkpunt 1800’ een deel over het muziekleven rond dat jaartal gepland).
Dank zij de sinds 1980 bekende ontdekking, door Albert Dunning, dat de Concerti armonici van 1740, doorgaans aan Pergolesi toegeschreven, feitelijk het werk zijn van Unico van Wassenaer, krijgen wij nu een boek waarin het leven en het werk van deze ‘nieuwe’ Nederlandse componist van wereldklasse behandeld wordt. Daarbij treffen hier en daar ook feiten die voor letterkundigen interessant zijn. Zo verrast het feit dat Unico - die deel uitmaakte van diezelfde ambassade naar Londen 1715-1716 waar ook Van Effen lid van was - menuetten schreef, gepubliceerd in de melodieënverzameling Hollantsche Schouburgh en Pluggedansen van 1718 (p. 63-64). Zijn zoon blijkt overigens de muziek gemaakt te hebben voor de als opera comique in 1769 te Den Haag opgevoerde Le Noble van Belle van Zuylen (p. 72).
Maar daarnaast is vooral hoofdstuk IV (door Rudolf Rasch) van breder belang. Hierin komt het muziekleven van Den Haag (tijdens Unico's leven, maar ook gegevens uit de tijd daarna bevattend) aan de orde: organisten, opera, hofmuziek, amateurmuziekbeoefening, Mozart in Nederland, instrumentmakers, muziek(boek)handels als van Nicolaas Selhof, Laurens Berkoske, de gebroeders Hummel (duizenden uitgaven van componisten uit heel Europa!), J.C. Spangenberg, Jean Neaulme. Deze laatste bedrijfstak bloeide, maar kon desondanks niet bij de Amsterdamse muziekboekhandel in de schaduw staan. Het fonds-Hummel ‘speelde een belangrijke rol in de verspreiding van de klassieke stijl (Haydn, Mozart) over Europa en de introductie daarvan in Nederland’ (p. 159).
De Here zij dank heeft dit boek een goed persoonsregister. - Er verschijnt in deze reeks ook een deel over Willem de Fesch (1687-1761).
A.J. Hanou
| |
Reisverslagen van Noord-Nederlanders uit de zestiende tot begin negentiende eeuw. Een chronologische lijst. Samengesteld door Ruud Lindeman, Yvonne Scherf en Rudolf Dekker
Reisjournalen vormen een belangrijke historische bron. Ze werpen licht op de contacten tussen onze cultuur en die van andere landen en werelddelen. Vanwege hun soms literaire karakter kunnen de teksten ook van belang zijn voor literatuurhistorici. Tot voor kort bestond er geen overzicht van wat er aan reisverslagen door Nederlanders is overgeleverd. Deze lijst van reisverslagen voorziet in deze lacune wat betreft de periode tot het begin van de negentiende eeuw. Het boek is een vervolg op de reeds gepubliceerde lijst van egodocumenten, die beschrijvingen van dagboeken, memoires, autobiografieën enz. bevat. Er zijn bijna vijfhonderd beschrijvingen opgenomen van in manuscript overgeleverde reisverslagen uit de periode van circa 1500 tot 1814. Het boek is het resultaat van een omvangrijk inventariserend onderzoek, waarbij alle Nederlandse archieven en bibliotheken werden betrokken. Bij elk reisverslag wordt beknopte informatie gegeven over de auteur en de tekst, vervolgens wordt de inhoud kort beschreven en wordt er verwezen naar verdere literatuur. Het boek is in de eerste plaats bedoeld als een wegwijzer, maar de chronologische rangschikking maakt het ook mogelijk de ontwikkeling van het reizen en de schriftelijke neerslag daarvan in Nederland gedurende meer dan drie eeuwen te volgen.
Het boek is te bestellen door overmaking van f 35,00 (incl. verzendkosten) op postgirorekening 612467 t.n.v. Stichting Egodocument, Westerhoutstraat 28, 2012 JS Haarlem, o.v.v. ‘reizen’.
R.M. Dekker
| |
| |
| |
Klein Angola
Aansluitend op de expeditievergadering in Breukelen in 1992, publiceerden A.A. Manten en J.W. Gunning, leden van de Historische Kring Breukelen, in de Med. JCW over het huis in de Clapstraat waarin Weyerman gewoond heeft, en over een huis waarover hij geschreven heeft in Den Ontleeder der Gebreeken en in Den Echo des Weerelds. Dit laatste huis was van de ‘Reus Kakus’ en had bijnamen als ‘Paddesteyn’, ‘Slakkenburg’, ‘dat Spookpaleys der Vegt’ en ‘Kleyn Angola’. I.H. van Eeghen had al in 1977 aangetoond dat Weyerman met Kakus de Amsterdamse boekhandelaar Jacob Lindenbergh op het oog had. Als verklaring van de bijnaam ‘Kleyn Angola’ stelde ze dat het naast het huis Angola van de familie Pechlin gebouwd was. Dat laatste klopte niet, zo toonde Gunning aan. Het huis Angola lag vlakbij Nieuwersluis, terwijl het huis van Lindenbergh wel degelijk in Breukelen lag (en nu door Gunning zelf bewoond wordt). Gunning eindigde zijn bijdrage met een suggestie, dat Weyerman de keuze van die bijnaam baseerde op een associatie tussen de bedenkelijke reputaties van de bewoners van beide huizen.
Deze suggestie was aanleiding voor A.A. Manten om zich meer te verdiepen in de familie Pechlin. Samen met C.L. ten Cate haalt hij de belangrijkste familieleden voor het voetlicht in een artikel in het Tijdschrift Historische Kring Breukelen (jrg. 8, 1993, nr. 3, p. 132-137; dankzij een ruilabonnement bevindt zich een exemplaar van dit periodiek in het archief van de Stichting). De voor ons interessantste persoon is Gustaaf Adolf Pechlin, een snaakse excentriekeling, die zich bijvoorbeeld, ter voorbereiding op zijn begrafenis, levend in zijn doodskist naar de kerk liet rijden, om er zeker van te zijn dat alles naar zijn wens zou verlopen. Zijn dood is in een ander opzicht relevant: hij is namelijk al voor 1718 overleden, op ongeveer 70-jarige leeftijd, ruim zeven jaar voor Weyerman zich in Breukelen vestigde. In 1722 werd het huis Angola eigendom van de Amsterdamse familie Van Hern, die het herdoopte in ‘Gelderrust’ (wanneer precies is niet bekend). Als de bijnaam ‘Kleyn Angola’ inderdaad is gebaseerd op de associatie tussen Pechlin en Lindenbergh, dan betekent dat, dat de reputatie van de eerste ook een nieuwe bewoner als Weyerman nog tot de verbeelding sprak. Maar ja, Weyerman had natuurlijk een fijne neus voor kleurrijke buitenbeentjes.
Marco de Niet
| |
Smeeks en Zwolle
In het Smeeks-onderzoek (vgl. Med. JCW 16 (1993), p. 32) verdient het artikel van F.A. Hoefer, ‘De Overijsselsche schilder Jan Grasdorp’ in Oud-Holland (jrg. 35 (1917), p. 149-159) een nieuwe kans. Bij zijn onderzoek naar het leven en werk van Grasdorp (1651-1693) stuitte Hoefer in het Rijksprentenkabinet te Amsterdam op dertien tekeningen die aan Gerrit Grasdorp toegeschreven werden. Bijna al deze tekeningen hadden betrekking op Zwolle. Op goede gronden beweert Hoefer dat Gerrit Grasdorp dezelfde is als Jan Grasdorp.
Een van de dertien tekeningen is een ‘gezicht’ op Zwolle; aan de ommezijde staat vermeld: ‘Zwolle in de beste tijd van Gerrit Grasdorp geteikend (koste mi f 2-0-0 moet nu gelden f 6-0-0) H. Smeeks.’
Hoefer identificeert Smeeks als ‘chirurgijn in de Kamperstraat te Zwolle’ en ‘min of meer buurman en tijdgenoot van Jan Grasdorp’. Smeeks' literaire prestaties worden door Hoefer niet genoemd.
In de voortreffelijke editie van Krinke Kesmes, die P.J. Buijnsters verzorgde, wordt van de tekening uit het Rijksprentenkabinet geen melding gemaakt. Voor de ‘couleur locale’ van Smeeks' Zwolle en voor zijn biografie lijkt de tekening niet zonder betekenis. Smeeks' notitie ‘in de beste tijd’ bevat impliciet de constatering van Zwols verval. Had Smeeks kijk op beeldende kunst? Speculeerde hij? Wie woonden er nog meer in de Kamperstraat?
Peter Altena
|
|