Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 17
(1994)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
In een kaarslaade
| |
[pagina 41]
| |
ling. Zo verklaart hij in Den Ontleeder der Gebreeken de trekschuit voor thuisblijvers, al komt zijn encyclopedische beschrijving weldra in meer satirisch vaarwater: Een Trekschuit is een Konstwerktuig dat de Reizigers van de eene Plaats transporteert na de andere, en dat in de Lengte van een Kaarslaade, en in de Breete een Lynbaan verbeelt. In dat Konstwerktuig verzaamen allerlei Soort van Kreeften; men ontmoet 'er Heeren van 't eerste en ook van 't achterste fatsoen; en men ziet 'er Dames van een beproefde, en ook van een wankelende Deugd. Juffertjes die hun Broodwinning verbergen onder een balyne Schanskorf zyn 'er dikmaals niet schaars; en Heertjes die haar Schuldeischers uitstellen op de Lotery-briefjes van Wynand van Zonsbeek zyn 'er veeltyds overvloedig. Men is 'er geballast met Jooden die erger zyn dan Protestanten, en men is 'er gepakt met Protestanten die vry ondeugender zyn dan Jooden. Een Schaarslyper beslaat 'er de hooger hand van een Hans Donder, die een staalgraauwe Vacht, die een staalgraauwe Tronie, en die een staalgrauwe Ziel voert, das is, hal mig der Deibel, eim Schimp! en een Zeedyksche Onderlaag, die 'er zo verplukt uitziet, gelyk een Beurzesnyder die la peine forte & dure ondergaat van de Inquisitie der Kruijers en Sleepers, zit benevens een Dame, aan wiens Stacietabbaard de grootste Helft van een 's Gravenhaagsche Bruidschat is verspilt. Kortom, een Trekschuit is een Doodsbeenderen Huisje; daar is in een Trekschuit nog Onderscheid van Kunne, nog van Fatsoen, en... en den Ontleeder der Feilen, die onlangs van Amsterdam op Haarlem, en van Haarlem op Leyden is gezeilt, met een diergelyke Scheepstimmermans Sleeplenden, zal zyn Leezers behoorlyk beschenken met een Denkbeeld van die Trekschuits ConversatieGa naar eind4.. Die conversatie is zeer de moeite waard, zelfs zo zeer dat de volgende aflevering van het tijdschrift een vervolg biedt. Maar de tijd verbiedt het met U daarover te hebben. Met beproefde satirische middelen - de vergelijking van mensen met kreeften, de absurde vergroting van een mishandeling door kruiers tot de inquisitie - en stilistisch vernuft - de chiastische zin over protestanten en joden, de drieslag met de herhaling van ‘staalgraauw’, de antithesen die paradoxen blijken - voert Weyerman hier een moderne standenrevue op. In de trekschuit komen de ware verhoudingen aan het licht, de dagelijkse schijn wordt transparant. Koning, keizer, admiraal, met de trekschuit gaan we allemaal. En naar de pieren ook: ‘een Trekschuit is een Doodsbeenderen Huisje’. Dit besef van existentiële gelijkheid geldt slechts in de dood en de trekschuit. Wat sardonische monterheid betreft lijkt Weyerman hier vergelijkbaar met Anthonis de Roovere, die in zijn gedicht over het mollenfeest op vrolijke wijze alle standen inviteert voor een ‘underground party’. Weyerman, in tal van opzichten een carnavalsauteur met zijn gevoel voor de omkering en omgekeerdheid van traditionele waarden en zijn gevoeligheid voor de absurditeiten van het dagelijkse leven, onderscheidt zich naar mijn idee waar hij alledaagse fenomenen een nieuwe emblematische functie geeft. Misschien is dat wel Weyermans speciale talent: om de realiteit met de ogen van een kind te zien en nieuwe betekenissen te hechten aan het bekende.
In een andere aflevering van Den Ontleeder der Gebreeken staat Weyerman stil bij ‘De Voetangel’, de bekende pleisterplaats bij Abcoude: Voorleeden September daalde Ik neêrwaarts van de Veerhuis trappen, in de Roef van de Uitrechtsche passagiesloep op Amsterdam, en Ik arriveerde, zonder eenige Dopjesspeelders te zien, en zonder over de Religie te hooren harrewarren, tot aan de nootschikkelyke pleisterplaats, de Voetangel gedoopt, alwaar Ik benevens een gedeelte van myn Mededieren, aan land stapte, om aan die Kaap van goede hoop eens te ververschenGa naar eind5.. | |
[pagina 42]
| |
De beeldspraak is goeddeels vertrouwd: de passagiers worden, ofschoon niet als kreeften, weer tot het dierenrijk gerekend. Enige consequentie heeft de absurde vergroting van de trekschuitscène tot een tafereel op open zee: de trekschuit heet een ‘passagiesloep’ en de Voetangel krimpt onder de vergelijking met de Kaap. Traditioneel is de klacht over de kwaliteit van het vervoerde volk. In de Amsterdamsche Hermes bijvoorbeeld wordt de trekschuit eveneens beschouwd als het domein van de dopjesspelers, listige heren bedreven in het balletje balletjeGa naar eind6.. Interessant is voorts dat Weyerman het als Ontleeder opvallend acht dat er nu eens niet getwist wordt over de godsdienst. Kennelijk werd het trekschuit-‘discours’ bepaald door religieus meningsverschil en... het bedrog van handige heren. Een verontrustende combinatie. Wanneer de ‘Ontleeder’ in de Voetangel zit, ziet hij ‘De Kuyl*** Veerschuit’ liggen. Bedoeld wordt hier niet de ‘passagiesloep’ van Utrecht naar Amsterdam, maar de Culemborgse schuit. Vlak tegens over de deur van de Voetangel lei een Veerschuit zy was lang en smal, gelyk als een Conger-Aal, en bevracht met een lang en smal gezelschap, Sans Façon. Een damp van Maledictie zweefde over die Schuit, en het geluit der Passagiers was overeenstemmend met de besloote galmen van een Eedgespan Yrsche Conspirateurs, die den duivel dienen by de kaers; vorders zaaten zy zo dicht in malkanderen geschroeft, gelyk als een Societyt van Newgatisten, die een onwillige Pelgrimasie onderneemen, naar de Engelsche WestindiesGa naar eind7.. Een prachtige beschrijving - vooral die ‘damp van Maledictie’ bevalt mij zeer - die degenen die wel eens vervoerd zijn in de rijdende sardineblikken die de Nederlandse Spoorwegen ‘dubbeldekkers’ believen te noemen, bekend moet voorkomen. Over de grote mensenliefde die een reiziger teistert wanneer hij zijn reis in het gezelschap van voetbalsupporters, ‘walkman’-lijders en Ritzenkaarthouders mag vervolgen, zal ik eerbiedig zwijgen. Uit de Culemborgse schuit, die adjectivisch verbonden is met de ‘beruchte’ vrijplaats, ziet de ‘Ontleeder’ een bont gezelschap treden. Ik beperk me tot de eerste scène: Een Apoteekers lieveling, die voor Barbier naar 't Oosten voer, en die nu voor Geneesheer speeld, onder zyn onhebbelyke Medeborgers, kwam uit die lekke Schuit, naar den Voetangel kruipen, hy was verzelt met eenoogige Kallemoer, die den kreupele Ledezetter op zy hong, als een KlisGa naar eind8.. Zegt U zelf: dit is carnaval! De lamme geneesheer en zijn bijna blinde moer. De Culemborgse trekschuit is uiterst blauw, de gildeleden wedijveren in list en bedrog. Vergelijkbaar is de aflevering van De Doorzichtige Heremyt, waarin de ‘heremyt’ droomt dat hij zich in ‘De Voetangel’ ophoudt. Het droomgezicht ontvouwt zich dan: Op of in het beste van onze aandacht kwam 'er een wonderbaarlyk vaartuig aanleggen voor de wal van dat gebouw, een trekjacht zesmaal zo lang als het geraamte van het paard van Troyen, en al zo breed als een laade uit een nieuwmodisch Engelsch kabinet, bestuurt door een scheepskapitein die een bokshaaire paruik voerde op een ramshooft, en die geassisteert was met een koppel knegten, beiden zo geverseert in de scheepvaart als een paar Westmunstersche boerekosters, en zo verbittert op een pyp tabak, dat die doorgaans bestorven bleef hangen tusschen hun kieuwen van voor de loflyke beerebyt, tot aan de stadsherberg van de hoofdstad van het Bisschops sticht. Uit dat trekjacht traden zeven dorstige ridders aan land, min om avontuuren op te zoeken, als om zich hooft voor hooft te verkoelen met een glas limonade, aan de Nederlanders by de genaaming bekent van fransche brandewyn, of van weezopper overgehaalde waegholderbeyenGa naar eind9.. | |
[pagina 43]
| |
De zeven ridders - allen van de droevige figuur - zijn van een overdonderende mafheid. De wonderlijke ontmoeting van de Voetangel-heremiet met de ridders die uit een andere wereld afkomstig lijken - één van de ridders wordt steevast aangeduid als ‘den ridder met de metworst’ - wordt plotsklaps afgebroken ‘toen den kapitein van het kaarslaade jacht riep, scheep, mannen, scheep!’
In de geciteerde passages valt op dat Weyerman de trekschuit met grote verbazing beschouwen kon - vergelijk het zojuist geciteerde, waar de trekschuit als ‘een wonderbaarlyk vaartuig’ getypeerd wordt en vervolgens in lengte en breedte getaxeerd wordt, en de bijna encyclopedische beschrijving uit Den Ontleeder der Gebreeken -, alsof hij het vaartuig voor de eerste maal in zijn leven zag. Terwijl de terloopsheid in zijn autobiografie vooral Weyermans kosmopolitisme accentueert, daar vormen de verbazing en de minutieuze beschrijving de inleiding tot een ontmaskering van medemensen op trekschuiten. De trekschuit is de blauwe schuit van Jacob Campo Weyerman: aan boord heerst de wereld van de schijn, het is een afbeelding van de samenleving, waar evenzeer list en bedrog, kapsones en kletspraat de toon aangeven. De trekschuit is een ‘verkeerde wereld’, zoals déze wereld een ‘mundus inversus’ is. Het is de genade van de frisse oogopslag die Weyerman (en met hem zijn lezers) in staat stelt de ware aard van de reizigers te zien. De onnozele introductie van de trekschuit vormt de listige inleiding tot genadeloze ontmaskering.
Daarmee is al wel wat gezegd over de positie van de satiricus: hij maakt zich klein en kinderlijk om monter te mogen zeggen dat de keizer ongekleed gaat. Maar dat is niet alles. Weyerman sneed ook in eigen vlees: hij brengt zichzelf in een vergelijking met de kapitein van de trekschuit. Een Schipper, die over de langwerpige Kaarse-laade van een Trekschuit, over 't geraamt van een mager Paard, en over een gebugchelden Jager heerst, is verpligt, om op het gezette uur te vaaren, schoon hy zo veel Passagiers heeft, als 'er dubbelde Pistoolen zyn in de Goudbeurs van Argus. Op dezelve wys, is een weekelyks Schryver, die min voorraat heeft voor zyn Papier, dan een Schilder voor zyn keuken, genootzaakt de oude Maas Adieu te zeggen, en in Zee te steekenGa naar eind10.. Met deze zelfkarakteristiek van Weyerman als ‘guidon de carnaval’, waarmee een aflevering van de Amsterdamsche Hermes opent, wens ik te besluiten. |
|