ridiculiseren. Wie Compere Matieu in deze slordig gespelde serie is, weet ik niet (Prior?). Het satirische vernuft van Weyerman wordt in de gedaante die Kersteman Campo schonk (Wyerman) aan de vergetelheid ontrukt. Diezelfde Kersteman wordt wel verantwoordelijk gehouden voor de Brielsche Courant.
Enkele jaren later treedt Weyerman andermaal op als leermeester. In het tijdschrift De domkop of Nationaal Volks-boek (UB Amsterdam, sign. 374 B 4-6) in het tweede deel (1795-1796), wordt de geest van Weyerman tweemaal om assistentie gevraagd. Enige hulp kon het tijdschrift, uitgegeven in Amsterdam door ‘de burgers J. Verlem en R. Dóll Timman’ wel gebruiken. Het tijdschrift bepaalde er zich niet toe de Oranjecollaboratie van de voorbije jaren in het algemeen te hekelen; namen en adressen werden genoemd. Zo moet in het eerste deel, op p. 91 ene Jan Weyermans, berucht Oranjeklant in Vlissingen, het ontgelden. Een dergelijke ‘particularizerende’ werkwijze bleef niet zonder gevolgen: uitgever Verlem, die als slachtoffer van de repressie van regenten en Oranje beschikte over ruime ervaring in het rasphuis, moest toezien hoe in december 1795 zijn Domkop in Amsterdam werd versnipperd door de nieuwe revolutionaire machthebbers.
In deel 2 wordt met Weyerman stilgestaan bij de lessen van het gevang. In no 57, op p. 51 schrijft Candidus in een brief:
Campo Weyerman, zaliger gedagtenis, verhaald ons, dat hy op de gevangen Poort eerst redelyk heeft leeren denken. Is het dan wel te verwonderen, dat wy, daar wy thans niet meer in hoop, maar in aanschouwen leeven, ook nu eerst redelyk moeten leeren denken?
Aan de revolutionaire verwachtingen werd kennelijk in 1795 en 1796 allerminst beantwoord. De ontnuchtering scherpte het inzicht. In een latere aflevering laten de uitgevers weten dat dat scherpe inzicht de uitgevers dreigde te beschadigen. In no 62, op p. 95 zeggen de uitgevers in het vervolg geen naamloze stukken met persoonlijke beschuldigingen meer te publiceren. Bovendien verweren zij zich tegen het kwade gerucht als zouden de auteurs van anonieme laster per publikatie zes stuivers moeten betalen aan de uitgevers:
houdende alle dergelyke verspreiders en betichters, voor lasteraars en eerdieven, die in het donkere als een nachtuil, vuilaardig braave Vaderlanders zoeken te beledigen, en zullen dezelve, indien zy openbaar en kenbaar worden, in de handen van de Justitie leveren, om hun naar de wet te straffen: wyl zy nimmer zoeken naar de plaats van CAMPO WEYERMAN.
Als ik die passage goed begrijp, hebben de uitgevers er geen zin in om te eindigen als Weyerman. Om die reden willen zij verschoond blijven van de beschuldiging dat zij laster publiceren om er zelf beter van te worden. Wie dergelijke beschuldigingen uit, zo menen de bedreigde uitgevers, verdient het zelf te brommen.
In deze revolutionaire jaren bleef de geest van Weyerman levend en kreeg zijn levensverhaal de betekenis van modern exempel.