| |
Signaleringen
Prijzen
Het bestuur ziet zich genoodzaakt de uitgaven van de Stichting in prijs te verhogen. Vanaf heden gelden de volgende prijzen (inclusief verzending):
- | M. de Vries, Aanzet tot een bibliografie van de gedrukte werken: f 25,- |
- | Den Echo des weerelds (uitdraai): f 25,- |
- | Den Echo des weerelds (floppy): f 12,50 |
- | Briefkaarten (de gravure van Houbraken): f 10,- per 10 st. (f 1,25 p.st.) |
Deze items zijn te bestellen op het adres van de Stichting.
| |
Opaatje Weijerman
In Med. JCW (1991) nr.1 stond een foto afgedrukt van A.W.E. Weijerman bij de opening van de Weijermanstraat in Wassenaar, in 1924. Het bijschrift bij de foto behoeft enig commentaar. ‘Opaatje Weijerman’ was directeur van de Haagse Tramweg Maatschappij van 1915 - 1928. Hij liet buiten Wassenaar een tramremise bouwen voor de tram Den Haag-Wassenaar-Leiden (de zgn. gele tram). Eromheen ontstond een kleine arbeiderswijk voor HTM-ers die op welke wijze dan ook te maken hadden met deze tramlijn. De doortrekking werd officieel in 1924 in gebruik gesteld. De remise is inmiddels afgebroken.
De Weijerman-kastanjeboom is echter altijd blijven staan, zij het dat hij niet meer bij Weijermanstraat nummer 1 maar bij nummer 11 staat. Verwarrend, als je iemand hebt uitgelegd waar precies de boom staat, en er later achter komt dat de huisnummering is omgedraaid.
J.A. Weijerman-Kruys
| |
Antoine de Courtin
Op 29 juli 1702 overleed Ferdinand van Kessel, de leermeester van Jacob Campo Weyerman. Aan de inventaris van Van Kessels boekenbezit heeft Frans Wetzels in de Mededelingen 13 (1990), pp. 80-83 aandacht besteed, met name aan de ‘devote stucxkens door
| |
| |
d'Heer van Milst gemaeckt’. In dezelfde reeks octavo-boekjes zit nog een merkwaardig werkje: ‘Nouveau Traitte de la Civilite en france’ (als nummer 5).
Volgens de lijst ‘Livres de lecture’, die K.J. Riemens in diens Esquisse historique de l'enseignement du français en Hollande du XVIe au XIXe siècle (Leyde 1919) opgeeft, is bedoeld werkje vervaardigd door Antoine de Courtin. De titel die Riemens opgeeft, luidt: Nouveau traité de la civilité qui se pratique en France parmi les honnestes gens. Het boekje, in duodecimo (dus niet octavo), verscheen in 1671 in Amsterdam bij Jacques Le Jeune; het werd gedrukt in 1672 en 1679. Nog in 1708 publiceerde de Amsterdamse uitgever Henri Schelte een door de auteur gecorrigeerde en vermeerderde herdruk. Dat laatste gegeven ontleen ik aan Revue des bibliotheques 34, p. 326.
Antoine de Courtin, de auteur van de Nouveau traité, was Campo's schoolmeester op de Franse school te Breda in de jaren voor 1692. Omstreeks dezelfde tijd werd de jonge Jacob in de beginselen van het schilderen onderwezen door Ferdinand van Kessel, die in zijn boekenkast opmerkelijk genoeg een boekje had van de didacticus van de Franse school. Het is de moeite waard te onderzoeken hoeveel ‘civilité’ Weyerman heeft opgestoken van zijn schoolmeester.
Over Campo's schoolmeester Antoine de Courtin (zie o.m. Amsterdamsche Hermes II pp. 12-13, 239) en zijn schoolmaitresse Margo Marrionette (een ‘speaking name’? Zie o.m. Amsterdamsche Hermes II, pp. 12-13; Ontleeder II, p. 315; Echo des Weerelds I, p. 36, II, pp. 134, 182, 346) en een andere Bredase schoolmeester, Monsieur le Maire (Konstschilders IV, p. 81) is tot nog toe weinig bekend. Hopelijk stimuleert deze notitie verder onderzoek.
Peter Altena
| |
Het JCW in Trouw
Afgelopen zomer besteedde Trouw aandacht aan Literaire Genootschappen. Voor de tweede aflevering van de serie, verschenen in de krant van 19 juli, interviewde Sjoera Nas Frans Wetzels, de huidige secretaris publiciteit. Het resultaat, getiteld ‘25 gekken op een kluitje’ is een smakelijk, maar ook informatief en wervend artikel over Weyerman, zijn werk, de Stichting en de activiteiten.
Adèle Nieuweboer
| |
De naakte waarheyt
Dankzij de Centrale Catalogus van Dagbladen kwamen we achter het bestaan van 13 afleveringen van De naakte waarheyt in de collectie van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam. Adèle Nieuweboer wijdde haar observatie tijdens de grondvergadering, januari jongstleden, aan dit tijdschrift, waarvan voor zover bekend 14 afleveringen zijn verschenen tussen 18 maart 1737 en 17 juni 1737. Het was haar opgevallen, dat het exemplaar van het IISG een stempel van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde draagt, waarvan de collectie beheerd wordt door de UB Leiden. Nu bezit de Maatschappij een exemplaar van De naakte waarheyt met het signatuur 1073 H 10 (1), dat volgens de catalogus 14 afleveringen heeft, dus compleet is. Dit exemplaar, ingebonden met zeven afleveringen van Den Talmud (zes ervan zijn unica!), is reeds lang zoek. Adèle opperde de mogelijkheid dat het hier ‘twee vermeldingen van hetzelfde exemplaar’ betreft. Nader onderzoek leverde het volgende op:
Het exemplaar in het IISG heeft vier stempels op de titelpagina: tweemaal het Ex libris van L. Knappert (met de spreuk: Sibi atque amicis), een eigendomsstempel van de Maatschappij en de Maatschappij-stempel ‘Dubb.’. Deze laatste stempel werd gebruikt om doubletten in de collectie aan te geven, maar ook om defecte exemplaren te markeren (nummer 2 van De naakte waarheyt ontbreekt). Het IISG-exemplaar bevat verder geen kenmerken die duiden op bezit van de Maatschappij, zoals een signatuur of journaalnummer. Wel staat rechtsboven op de titelpagina met potlood een ‘1’ geschreven, wat erop duidt, dat het vroeger in een convoluut heeft gezeten. Het exemplaar is in een (vroegtwintigste eeuws?) kartonnen bandje gestoken. Hoe het in de collectie van het IISG is terechtgekomen was niet meer te achterhalen. Wel is er een datum-grens, dank zij het Ex libris: het moet na mei 1941 van de Maatschappij naar het IISG zijn overgegaan. L. Knappert is Laurentius Knappert (1863-1943), hoogleraar Kerkgeschiedenis te Leiden, vanaf 1893 lid, later ‘Eerelid’ van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Uit zijn ‘Levensbeschrijving’ in de Handelingen van de Maatschappij (1942/1943, pp. 61-90) blijkt dat hij rond 1940 zijn enorme bibliotheek heeft verkocht, omdat hij in verband met de zwakke gezondheid van zijn vrouw in een pension moest gaan wonen. De KB bezit een exemplaar van de veilingcatalogus van zijn collectie (Verz. Cat. 8531), door Burgersdijk en Niermans te Leiden in mei 1941 onder de hamer gebracht, tesamen met de collectie van de historicus W.D. Verduyn. In deze catalogus
| |
| |
treffen we in de rubriek ‘Nederlandsche taal- en letterkunde’ onder nr. 1929 De naakte waarheyt aan. Overigens, volgens deze catalogus zitten er 14 afleveringen in het bandje. Blijkbaar heeft de samensteller ervan niet gemerkt dat een aflevering ontbrak.
Het doornemen van de acquisitieboeken van de Maatschappij (Hss. AMNL 560 en 573) maakt duidelijk dat het exemplaar in het IISG niet afkomstig is uit het vermiste convoluut 1073 H 10. De twee teksten daarvan zijn tesamen met De doorzigtige Heremyt, Den vrolyke tuchtheer, Den Laplandschen Tovertrommel en het aan Weyerman toegeschreven De snelziende Lynceus al in juni 1893 door de Maatschappij gekocht op een veiling van Van Stockum & Zoon.
Het is niet duidelijk geworden hoe het exemplaar van Knappert in de collectie van de Maatschappij is terecht gekomen. Het is onwaarschijnlijk dat ze het gekocht heeft. Vermoedelijk is het door een latere bezitter aan de Maatschappij geschonken, die het vrij snel na ontvangst weer heeft afgestoten: het betrof immers toch een onvolledig doublet. Dat verklaart waarom er verder geen oud signatuur of journaalnummer te vinden is in het exemplaar van het IISG.
Het gevolg van dit alles is dat we helaas nog geen stap dichter zijn bij het achterhalen van de vindplaats van de unieke afleveringen van Den Talmud.
Marco de Niet
(met dank aan Susanne Gabriëls)
| |
De laatste der mohikanen
Wat hebben Simon Schama, Le Roy Ladurie, Hella Haasse, Rudolf Dekker, Els Kloek en Herman Pley met elkaar gemeen? Het antwoord laat zich niet moeilijk raden: allen verrichten historisch onderzoek, allen beperken zich niet tot bronnen als belastingcohiers en scheepstonnages. Voor mentaliteitsgeschiedenis, zien zij in, zijn bronnen als schilderijen, prenten, liederen, contemporaine romans, (satirische) tijdschriften van even groot, zo niet van groter belang. Voor hen zijn deze bronnen niet per definitie onbetrouwbaar, ook niet wanneer deze getuigen van een luchtige stijl.
Guido de Bruin is echter uit ander hout gesneden: Weyerman behoort niet tot de canon, schrijft op luchtige toon en is daarom onbetrouwbaar. Waarom een heel proefschrift gewijd aan een onbeduidend werk van een derderangs schrijver, vraagt hij zich af in het gerenommeerde tijdschrift voor historici, Spieghel Historiael (juni 1991). In vijf kolommen tekst laat De Bruin twintig recent verschenen historische publikaties de revue passeren, waaronder Tussen zwart en ultramarijn van Ton Broos, het proefschrift over ‘het vergeten vierdelige schildersboek van de derderangs schrijver-schilder Jacob Campo Weyerman [...]’. De Bruin laat zien dat een historicus ook andere criteria kan hanteren bij het kiezen van zijn bronnen. Oude criteria.
M. van Vliet
| |
Vertaalhistorie
De Stichting Bibliographia Neerlandica is in 1991 met een nieuwe reeks van start gegaan, getiteld: Vertaalhistorie. Het eerste, reeds verschenen, deel is een bibliografische lijst van Studies over Nederlandse vertalingen, samengesteld door Theo Hermans. De volgende delen zullen zijn gewijd aan Nederlandse beschouwingen over vertalen, gerangschikt naar de resp. periodes 1550-1670, 1670-1760, 1760-1820, 1820-1900 en 1900-1940.
Het register van de bibliografische lijst bevat onder ‘Weyerman’ drie verwijzingen naar Ton Broos, namelijk één artikel over Defoes True-Born Englishman in Dutch Crossing en twee publikaties met betrekking tot The London Spy in resp. de Mededelingen en A Festschrift for R.P. Meijer. Verder is er één verwijzing naar F.J.A. Jagtenberg over Weyerman als Swift-vertaler in de Mededelingen. De samensteller is dus - om overigens begrijpelijke redenen - selectief geweest bij zijn opname van stukken over vertalingen door Weyerman.
Adèle Nieuweboer
| |
Marianne! oh Campo!
Op het toneel zitten Jacob Campo Weyerman en Baron van Syberg, beiden te gast in de Antwerpse herberg de Blauw Schuyte. Weyerman als een slungelige jonge kunstschilder, op zoek naar vrouw, macht, eer, goud en aanzien. Syberg als alchemist, op zoek naar het ware, naar de steen der wijsheid. Moesel de Beul, Houvast de stalknecht, Krijn Platvoet, Hapschaar, Kraay, Hannekenuit, en andere stamgasten van waard Bierlaars hebben het op het illustere tweetal niet erg voorzien. Ze zullen hun wel eens mores leren: geblinddoekt worden de twee door hun geleiders naar de kelder gevoerd, waar hun het geheim der geheimen zal worden openbaard. Temidden van de ‘broeders’ staan de ‘profanen’ in de ‘tempel’ om de beproevingen te doorstaan. In de hen omringende duisternis moeten zij diverse vragen beantwoorden. De ontknoping
| |
| |
is verrassend: de steen voor Syberg blijkt een baksteen en Weyerman gaat er met de dochter van de waard (en haar spaarcentjes) vandoor.
Twaalf en half jaar geleden en ook in 1991, om precies te zijn op 20 september jl., werd in Leiden het toneelstuk De Blauw Schuyte, Fantastische Levensinwijding in 3 bedrijven van de Vlaamse schrijver Lode Baekelmans opgevoerd. Beide keren betrof het een jubileumfeest van de Leidse studenten-zeilvereniging ‘De blauwe schuit’. De laatste keer vond de opvoering plaats in het Anthonius Clubhuis, een zaaltje voor bruiloften en partijen.
Het amateurgezelschap deed zijn best. Teksten werden niet vergeten, wel de manier waarop je ‘natuurlijk’ spreekt. Met geringe middelen had men geprobeerd een achttiende eeuwse kroeg uit te beelden: zo liep de breedgeheupte dochter van de waard rond met een soort beddesprei om haar schouders, waarvoor de slome Weyerman (gespeeld door een fokkeniste met sopraanstem) wel moest zwichten. Achteraf bleek dat het merendeel van de spelers er niet van op de hoogte was dat Weyerman echt heeft bestaan, dat Weyerman een behoorlijke staat van dienst heeft en dat in een van zijn werken Syberg de hoofdrol speelt.
M. van Vliet
| |
Pierre des Maizeaux
J. Almagors dissertatie Pierre des Maizeaux (1673-1745), Journalist and English Correspondent for Franco-Dutch Periodicals, 1700-1720. Amsterdam-Maarssen 1989, is een werk dat nog te weinig aandacht heeft gehad. Des Maizeaux trad tijdens zijn verblijf in Londen, van 1699 tot 1745, op als correspondent en contactpersoon voor uitgevers, boekhandelaren en tijdschriftredacteurs in de Republiek. Vooral voor de Franstalige periodieken was hij belangrijk. Hij leverde artikelen en literaire nieuwsbrieven over recente Engelse publikaties, met name op het gebied van filosofie en politiek. Almagor analyseert Des Maizeaux bijdragen aan drie van deze tijdschriften (de Nouvelles de la République des Lettres, de Histoire critique en de Nouvelles littéraires) met gebruikmaking van diens omvangrijke brievencollectie, die zich bevindt in de British Library in Londen. Hij geeft daarmee een van de belangrijkste kanalen aan waarlangs het Engelse gedachtengoed in de Verlichting op het Europese vasteland is doorgedrongen. Het wachten is nu op publikaties over de tweede helft van de Londense periode en over bijdragen aan andere tijdschriften.
Adèle Nieuweboer
| |
Swift en de boekzaal
Dankzij de waardevolle studie van Fred Jagtenberg over Jonathan Swift in Nederland (1700-1800) (Deventer 1989) kun je bij eigen onderzoek tenminste bepalen of wat je over Swift vindt bekend of onbekend is. Dat is natuurlijk niet de enige verdienste van het boek van Jagtenberg, Maar het is wel een aspect dat bij het gemopper over proefschriften en andere publikaties gemakkelijk vergeten wordt.
Barbara Sierman heeft in Med. JCW 13 (1990), pp. 52-55 het Swift-diner verrijkt met een ganzenpastei. In deze signalering wil ik uit oude aantekeningen putten om een aanvulling op Jagtenberg te serveren.
In de Maandelykse uittreksels of Boekzaal der geleerde waerelt trof ik enkele interessante vermeldingen van Swift. Voor het recenserend tijdschrift zelf - en de pikante verhouding met Weyerman - verwijs ik naar mijn bijdrage in Med. JCW 9 (1986), pp. 73-90.
In de delen 11 (juli-december 1720) en 12 (januari-juni 1721) van de Boekzaal verwijst J.J. Mauricius in de noten bij zijn ‘Rechtsgeleerde Uitspanningen’ herhaaldelijk naar Dr Swift (of: Zwift) en zijn Conte du Tonneau. De Van Effen-vertaling van Swifts Tale verscheen volgens het impressum in 1721, terwijl Mauricius al in de decemberaflevering van 1720 naar pagina 254 van de Conte verwijst. Verschillende mogelijkheden: de Conte verscheen al in 1720 (met op de titelpagina 1721) en/of de decemberaflevering zag pas in 1721 het licht. Hoe dan ook, Mauricius was er snel bij.
De meest opmerkelijke verwijzing is te vinden in de januari-aflevering van 1721. Na de zoveelste ontlening aan de Conte du Tonneau van Dr Swift tekent Mauricius in een noot op p. 76 aan:
Van deezen Dokter, dien ik in 't werk zelf weinig aanhaalen zal, moet ik, om dit blaadje te vullen, iets zeggen, te meer om dat hy niet verduitscht is, 't geen ook nog geen haast heeft. In 't hekelen van de Charlataneryen der moderne geleerden hoeft hy voor Menkenius noch Mathanasius niet te wyken. Niets is geestiger, dan zyn Conte du Tonneau, hoewel ik hem geloof, als hy zegt, dat zyn geest zyn verstand somtyds wegvoert. Ook is de schildery van Jan te ver getrokken, ten zy hy op Quaakers of Beevers ziet. Doch anders blykt het, dat hy de Godsvrucht aanpryst, en haar vyandinnen, de bygeloovigheid en vrygeestery, uitlacht. Ik geloof ook, dat dit een nut middel kan zyn om die opgeblaazen' leêre zakken, die gekheid genoeg hebben om zich esprits forts te
| |
| |
noemen, tot inkeer te brengen. Zy spotten toch, als men ernstig wil spreeken, en door dreigen verhardt men hen maar. 't Is dan moogelyk best, hen op 't voorbeeld van David Ps. XIV. en elders dwaazen te noemen.
Dezelfde noot vinden we in de boekuitgave: Mr. Joan Jakob Mauricius, Rechtsgeleerde maandelykse uitspanningen over 't geoorlofde in tegenstelling van 't betaamelyke en oirbaare. Deel 1. Amsterdam, Gerard Onder de Linden, 1722 (ex. UBA 527 F 40), pp. 39-40.
Mauricius, bevriend met Pieter de Huybert (de Nederlandse ‘Mathanasius’) en Joan Duncan (schrijver van De mensch ontmaskert), heeft enige moeite met Swift. Zoals zo vaak in de Nederlandse literatuur is satire te scherp en humor te leuk. Hij vindt dat Swift te ver gaat, maar hij hoopt dat het meevalt en dat de aanval zich richt op quakers en vrijgeesten. Met brave, oppassende mensen mag kennelijk niet de spot gedreven worden. Een bijzonder standpunt.
De tekst van Swift wordt in het vererend gezelschap van het Chef d'Oeuvre d'un Inconnu van Dr Chrisostome Matanasius (Saint-Hyacinthe) en de satire van Mencken geplaatst. Mauricius, die er later van verdacht is de Nederlandse Matanasiana (o.a. De zangberg in gevaar) vervaardigd te hebben en dat heftig weersprak, waardeerde het Chef d'Oeuvre zeer. Nadien gebruikte hij zelfs in een Nieuwjaarsharangue (UBA 691 C 10) de Matanasiusmystificatie. Het was echter vooral zijn boezemvriend Pieter de Huybert die in de jaren 1714, 1715 en 1716 als Nederlandse ambassadeur, correspondent en reïncarnatie van Matanasius optrad. De Huybert was goed bevriend met Albert Henri de Sallengre, net als Saint-Hyacinthe redacteur van het Journal littéraire. Het zou me niet verbazen indien de ‘Lof-basuin’, opgenomen in het Chef d'Oeuvre, uit de pen van De Huybert is gevloeid. Overigens is het Chef d'Oeuvre onlangs herdrukt als deel 1 in de serie ‘Lire le Dix-Huitième Siècle’, de herdruk is bezorgd door Henri Duranton (Publications de l'Université de Saint-Etienne, 1991). In die herdruk is van de ‘Lof-basuin’ slechts het begin - en bepaald niet foutloos - opgenomen. Het is in het Nederlands, een onbelangrijk ‘patois’.
Mauricius is nogal dubbelzinnig over een Nederlandse vertaling van de Tale of de Conte. Duister blijft of zijn opmerking een constatering of een aanbeveling is: wordt er geen haast met de vertaling gemaakt of is haast daarmee onnodig?
In deel 40 (januari-juni 1735) van de Boekzaal zien we Swift andermaal. In het aprilnummer wordt het Vertelsel van de ton - in de vertaling van P. le Clercq - ‘uitgetrokken’ van pagina 453 tot en met 469. De recensent ziet een parallel tussen Swift en Rabelais.
In het maartnummer was Le Clercqs vertaling van Steele's De Snapper of De Britsche tuchtmeester (The Tatler) al besproken. In die bespreking was op p. 337 en 339 aandacht gevraagd voor ‘de beroemde Dr Swift’, aan wie het ‘testament van Niklaes Vlindervanger’ (in De Snapper; ook vertaald door Weyerman in zijn Rotterdamsche Hermes) wordt toegeschreven.
In het juninummer, op p. 717, komt de uitgever van de Boekzaal terug op beide uittreksels. Omdat er ‘onrechtzinnige gevoelens en aanstotelyke uitdrukkingen [in] staan, strydig tegens de goede Leer en Zeden, zo maakt de Drukker dezer Boekzael bekent, en verzoekt den Boekzaal-lezer, dat hy die Uittreksels gelieft te houden, als niet in de Boekzaal gestelt’.
Swift in de Nederlandse literatuur: hij bestaat wel en hij bestaat niet.
Peter Altena
|
|