Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 14
(1991)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |
De vrouwelijke opsmukGa naar eind*
| |
[pagina 83]
| |
is ook te vinden bij Weyerman, wanneer hij over de attributen van een operazangeres spreekt en ‘een portatieven verfwinkel van vleisch-koleuren’Ga naar eind1. noemt. Wat de kapsels betreft, in Weyermans tijd hingen van de hoog opgetaste krullen de kanten fontanges (kant uit Brussel bijvoorbeeld) naar beneden. In de rokken van de kleding kwamen aan het begin van de achttiende eeuw de hoepels weer terug, zodat de dames zeer veel bewegingsruimte nodig hadden. De bovenrok had vaak een V-vormige opening aan de voorzijde waaronder de onderrok zich bevond, die doorgestikt was en soms rijk geborduurd. Ook in het lijfje was zo'n driehoekje dat geborduurd werd. Soms werd er op de jurk een voorschootje gedragen.
Tussen neus en lippen door schreef Weyerman ook over deze zaken en gaf hij er blijk van enigszins op de hoogte te zijn: hij kende het bestaan van ‘Hongaars water’ (eigenlijk bedoeld voor het gezicht, maar Weyerman laat zijn gekwetste vinger erin genezenGa naar eind2.), wist dat een dame haar pootjes met amandelbrood diende in te smeren om zachte handen te krijgenGa naar eind3., en hij had zelfs ruim voor het mode werd, in 1672 zijn maîtresse op de Haagse kermis vereerd met een papiertje vol mouches inclusief gedichtGa naar eind4.. In een uitgebreide beschouwing over de juiste kleur van een bruidsjapon (conclusie: wit) weet hij te melden dat de meisjes in Italië ook wit dragen, en hij beschrijft in Den Vrolyke Tuchtheer de attributen die hij aantrof in de kamer van Jansje de Starprinces: een tandenborsteltje (het werd mode om verzorgde tanden te hebben, de meeste mensen hadden ronduit een slecht gebit), een poederkwast en een papier met speldenGa naar eind5.. Maar ik heb slechts twee gevallen gevonden waarin hij uitgebreider op iets inging, beide in de Rotterdamsche Hermes: een aflevering over hoepelrokken, waar ik nu niet verder op door zal gaan en een relaas over een dienstmeisje dat van haar meesteres een aantal zaken steeltGa naar eind6.. In beide gevallen ligt de oorsprong van de tekst in Engeland: in The Tatler van Steele. En het leek me aardig eens te kijken hoe Weyerman de oorspronkelijke tekst bewerkt heeft. Het gaat om het volgende stuk: Deborah Kandeel, een aangenaam dik, kort, zwart Meisje, ruim 20 jaren out, tamelyk ryp op het oog, aanhebbende een' Chitzen Japon, de gront geel; onder den zelven een' hemelsblauwen armozynen Rok, een' witten Onderrok, roode Koussen en geele Muilen, is voorleden Zaturdag 's nachts stilzwygende van Mevrou Suikerpeer wechgeloopen met de volgende goederen: | |
[pagina 84]
| |
palville, twee paar zwierige wynbrauwen [in Engeland was het de gewoonte de eigen wenkbrauwen weg te scheren en kunstwenkbrauwen aan te brengen, BS], benevens eenige ryen elpenbeene tanden; een flesje half vol paerlenwit voor Madames lelyen, en een gevult met Aluin-tinctuur voor haar.... voor haar gebruik; benevens verscheide flesjes met essence d'ambre, Bergamotte, Maagdenmelk, pastilles gepulverizeerden Zevenboom, en [...] Tot zover (een beetje ingekorte) Weyerman. De Tatler-aflevering is veel langer, Weyerman heeft zeker de helft weggelaten. Om te beginnen ging Steele veel meer in op de uiterlijke verschijning van Deborah (daar Bridget geheten) en aangezien die verre van fraai was (slechte tanden, lelijke mond, brede wipneus) is het niet verwonderlijk dat ze de schoonheidsmiddelen stal. Bij Weyerman wordt alleen iets over haar kleding gezegd. Bij hem stal ze ook veel minder spullen, maar in tegenstelling tot Bridget had Deborah bij haar misdaad geen handlangers. Bridget nam veel meer kleren mee (nachthemden, gestopte zijden kousen, voorschootjes, twee frames voor een petticoat) en ook meer gebruiksvoorwerpen, zoals zilveren kopjes, lepels en een aantal zaken waarvoor ik (en misschien ook Weyerman) geen vertaling kon vinden ‘a silver orange strainer’ ‘a silver tongue-scraper’ en ‘a silver cheese-toaster’, een ‘ostrich's egg’ enzovoorts naast armbanden, gelukbrengende munten, een gouden horloge, gouden etuitje voor schaartjes, naalden en dergelijke, een oude geborduurde fluwelen beurs, haren armbanden etc. etc.
De zaken die door Weyerman zijn overgenomen, zijn vrijwel allemaal letterlijk vertaald. Maar er is nog wel iets opmerkelijks in zijn vertaling. Vrijwel overal veranderde Weyerman de aantallen. Als Bridget 6 paar schoentjes meeneemt, neemt Deborah er 2 paar mee, en ‘4 schoteltjes Portugees root’ waren er in de Tatler ‘half a dozen’. Maar hij voegde ook nog wat toe en misschien wel omdat het beter aansloot bij de Hollandse mode. Bij hem eigende ze zich ‘verscheide Coiffures zoo met Mecchelsche, Brusselsche als Antimodische point de Venise-kanten’ toe, ‘benevens verscheide flesjes met essence d'ambre, Bergamotte, Maagdenmelk, pastilles gepulverizeerden Zevenboom’.
Ik vraag mij af of alle lezers van Weyerman zijn tekst helemaal begrepen hebben, want waar bij Steele vanuit de Engelse situatie de samenhang begrijpelijk was (bijvoorbeeld de kunstwenkbrauwen) is het de vraag of dat in Holland werd begrepen. In elk geval heeft het er veel van weg dat Weyerman van de vrouwelijke opsmuk niet zoveel verstand had, en zijn kennis uit een werkje leende, dat reeds in 1711 was verschenen. |
|