Signaleringen
Haags weyermanhandschrift
Onlangs attendeerde Ad Leerintveld (medewerker afdeling Bijzondere Collecties van de KB) de Stichting JCW op het bestaan van een Weyermanhandschrift in de Haagse collecties. Het handschrift maakt deel uit van een bonte verzameling geschriften, getiteld ‘Paskwillen en strijdgedichten 17e en 18e eeuw’ en geregistreerd onder signatuur 72 B 31. Als nr. 33 vindt men daarin twee bladen folio (56-7), beschreven met de tekst van ‘Geessel der Vrouwen’ (in druk te vinden in Den Vrolyke Tuchtheer, aflevering 4).
Het handschrift is waarschijnlijk geen autograaf, althans, het lijkt niet op het Leidse handschrift van de toneelspelen. Met het Brusselse handschrift van de Konstschilders is echter evenmin verwantschap vast te stellen.
Het is vooralsnog onduidelijk welk stadium in de wordingsgeschiedenis van de tekst dit handschrift vertegenwoordigt. Er zijn afwijkingen met de gedrukte tekst (geraadpleegd editie Hanou, 1978) die verder gaan dan enkele o's voor dubbele, g's voor ch's en dergelijke spellingsbijzonderheden. Drastisch zijn deze afwijkingen echter niet. Het betreft doorgaans het gebruik van een synoniem of een wijziging in de woordvolgorde, steeds zonder het metrum aan te tasten.
Op een paar plaatsen zou men een voorkeur voor de lezing van het handschrift kunnen hebben, omdat deze exacter is, of meer bij de context aansluit. Zie bijvoorbeeld:
Ley op het groen tapyt in tym en myrt bedolven (VT, p. 28),
en:
Lag onder t'groen tapyt van tym en mirth bedolven (Hs, p. 56v),
waarbij semantisch gezien de laatste versie toch duidelijk is te prefereren.
En gezien de kracht van de alliteratie lijkt
Vol snode streeken, schelms bedrog, en valse schyn (Hs, p. 56v)
beter dan:
Van looze trêken, schelms bedrog, en valsche schyn (VT, p. 29).
Veel sterker van betekenis door de plaats van het woord ‘zelfs’ is:
Zy zelfs was het serpent dat syne ziel bekoorde (Hs, p. 57r; het gaat hier om Eva en Adam),
in plaats van:
Zy was 't serpent dat zelfs zyn eygen ziel bekoorde (VT, p. 30).
Cruciaal lijkt ook het woord ‘dog’ in:
de alderschoonste, dog de aldersnootste vond (Hs, p. 57r),
vergeleken met:
Helaas! dien schoonsten, en daar by dien snoodsten vond (VT, p. 31; ‘Helaas!’ en ‘daar by’ rieken naar stoplapgebruik).
Dergelijke voorbeelden overheersen echter niet.
Nog twee zaken sprongen bij de tekstvergelijking in het oog. Op p. 28 van de Vrolyke Tuchtheer is sprake van ‘Ripper**’, waar in het handschrift Ripperda voluit wordt genoemd. Verder kan geconstateerd worden dat er waarschijnlijk geen relatie bestaat tussen het handschrift en de exemplaren UBA Y 1339 en KB 234 K 27 (versie C volgens Hanou ed. 1978, p. 197), aangezien in het handschrift, evenals in de versies A en B op p. 30 ‘toverliegen’ voorkomt, in plaats van ‘tovervliegen’ (zie annotatie ed. Hanou, p. 259). Maar waarmee heeft dit Haagse handschrift dan wel een relatie? Voer voor onderzoekers!
Adèle Nieuweboer