| |
| |
| |
Signaleringen
Jan Frederik Helmers: Weyermanlezer
De auteur Jan Frederik Helmers (1767-1813), bij Knuvelder (5e druk, dl. III, p. 228) gekarakteriseerd als ‘man van de verlichting, evenzeer voorstander van verdraagzaamheid en vooruitgang’, behoorde tot de lezers van Weyerman, en dat is gezien het citaat niet verbazingwekkend. Hij bezat enkele delen Weyerman. Dat blijkt uit de Catalogus van eene fraaije verzameling [...] boeken [...] Meerendeels naagelaten door wijlen den Heer [...] Helmers (A'dam 1813). Die catalogus is onlangs gereprint en geïndexeerd door M. van Hattum als: Helmers' Veilingcatalogus (Amstelveen 1989, Amstelveense Cahiers 6).
Hierin vinden we op p. 65, bij de rubtiek ‘Mengelwerk’:
67. Weijerman, Gevallen van Don Quichot, 'sHage 1746, met pl. h.e.b. bis.
68 -------------- Leven der Schilders, 'sHage 1729, 4 d.m. pl.
69 -------------- Hist. des Pausdoms, 3 deelen, gr. pap.
Verderop vinden we nog, mysterieuzer:
73 Klug, Koophandel van Gr. Brittannien, Weijerman.
74. Ludeman, Brieven, Weijerman, Choul.
Misschien zijn de twee laatste nommers convoluten? Daarop wijst ook het item (p. 25, nr. 560):
Leven van Weyerman, Lady Williams, Geestrijk Kabinet, Vaakverdrijver, Don Quichot.
| |
Le Francq van Berkhey
Recent kreeg ik enkele oude dossiers terug, waarin aantekeningen over het archief-Le Francq van Berkhey (GA Leiden). In band 3 daarvan zou zich een pamflet bevinden, dan wel het eerste nummer van het tijdschriftje: Lelyveldiana of Poëten dievery No. 1: een geschrift rond 1774 gedrukt, 4 pagina's groot, door Jonas Anonymus (misschien Berkey zelf. Het geschrift is een item uit een felle strijd in Leidse literaire kringen). Op p. 4 wordt ironisch gezegd:
Hou de eer van Lelyveld, toch als Apol in stand,
En eer ook HOGEVEEN als zyne luitenant:
Maak Meerburg zyn tamboer! de tuyn maagd een van Merken;
Van Engelen zyn raad, als vaandrig van de Kerken.
| |
| |
Zo word Woubrugge, (nu door dweepery verkeerd)
Door een Spinosa, en een Weijerman bekeerd.
Zoals bekend, was Berkhey iemand die zich graag bij het oude hield.
(AH)
| |
Oude afleveringen van de Mededelingen
Het zal handig zijn te weten voor ‘nieuwe’ vrienden van het JCW (en trouwens ook voor ‘oude’ vrienden die om de een of andere reden nummers missen), dat de oude Mededelingen nog steeds verkrijgbaar zijn. Dat wil zeggen: vanaf jrg. 6 (oftewel 1983), nummer 3.
U kunt uw verzameling completeren door opgave te doen welke nummers of jaargangen u wilt hebben, aan de Archivaris JCW, Gouden Leeuw 139, 1103 KB Amsterdam. Het gewenste wordt u gestuurd zonder portokosten; wel wordt u f 2,50 per nummer in rekening gebracht (ten bate van de Stichting Weyerman, uiteraard).
(AH)
| |
Alexander Pope: poëzie en ziekte
Alexander Pope was chronisch ziek gedurende het grootste deel van zijn leven: hij had last van rachitis, een scheve en tuberculeuse ruggegraat, migraine, slapeloosheid, een erge mate van bijziendheid en astma. Pas sinds kort is er aandacht besteed aan de invloed die deze gebreken hadden op zijn correspondentie en poëzie. Zijn geschriften zijn bezaaid met passages die nauwkeurig zijn aandoeningen beschrijven:
Ik voel me een oude vent van zestig, geplaagd door een grote hoeveelheid kwalen: een voortdurende hoofdpijn, slechte eetlust, aambeien, braakneigingen, buikloop en een overmatige winderigheid. Sommige ervan volgen diract nadat ik andere kwijt ben en over het algemeen voel ik me echt belabberd.
Ondanks deze narigheden was de literaire produktie van Pope kolossaal. De grote hoeveelheden koffie die hij dronk om zijn migraine te verlichten, moeten hem nog meer uit zijn slaap hebben gehouden en zo had hij extra uren waarin hij kon schrijven. Zijn korte gestalte zette hem aan deugden van het klein zijn op te hemelen in twee humoristische stukjes, getiteld: The Club of Little Men: I and II. To the Fictitious Nestor Ironside, Esq., maar desondanks blijft er een gevoel van treurigheid en tragiek. Pope gebruikte zijn pen ook om anderen aan te vallen, die, hoewel gezond van geest, intellectueel verre zijn minderen waren. Hij schreef bijvoorbeeld gemene, provocerende stukjes over Lady Mary Wortley Montagu en haar echtgenoot, die hem overigens met gelijke munt terug betaalden. Opvallend genoeg was er geen zelfmedelijden of bitterheid in zijn werken. Hij aanvaardde zijn lot als deel van Gods beschikking.
Bovenstaand artikeltje vertaalde ik uit The Lancet van 26 augustus 1989 (p. 518). Weyerman was de eerste vertaler in het Nederlands van Pope's poëzie (vgl. Karel Bostoens signalering in Med. JCW 11 (1988), 2, p. 64). We kunnen nu lezen welke invloed chronisch ziekzijn had op Pope's poëzie en proza. Over de invloed van Weyermans ongemakken is in de Mededelingen eigenlijk nog weinig geschreven. Toch komen deze herhaaldelijk naar voren in zijn werk, zoals koude koorts, hoge doktersrekeningen, behandelingen bij Boerhaave.
* E.M. Papper: ‘The influence of chronic illness upon the writings of Alexander Pope’. In: Journal of the Royal Society of Medicine 82 (1989), 359-361.
Jos Leenes
| |
Weyerman achterna
Gedurende de zomermaanden was in het Stedelijk & Bisschoppelijk Museum te Breda de tentoonstelling ‘Schrijvers achterna, literatuur in Breda van 1463 tot heden’ te zien. In de vitrines lagen werken uitgestald van diverse auteurs die een plaats hebben in de literaire geschiedenis van de stad Breda. Van Weyerman was uiteraard ook een aantal werken aanwezig, onder andere Den Persiaansche Zydewever [...] uit 1725 (expl. UBA) met de portretgravure van een huilende en lachende putto, Heraclitus en Democritus.
Vlak tegenover de Weyermanvitrine hing
| |
| |
het grote olieverfdoek uit 1733: De hertenjacht (collectie Sted. & Bissch. Museum Breda). Helaas was dit schilderij door het kleine gangpad moeilijk goed te bekijken.
Het tentoonstellingsbericht, dat bij de ingang van het museum gratis te verkrijgen was, weidt over drie schrijvers nog eens extra uit, onder wie Weyerman:
Een van de kleurrijkste schrijvers van Breda, de 18e eeuwse Jacob Campo Weyerman, was naast venijnig auteur ook verdienstelijk kunstschilder [...]
Ook aan F.L. Kersteman en diens werken (bijvoorbeeld de Bredasche Heldinne) is aandacht geschonken: ‘bajesklant, oplichter, advocaat van kwade zaken, begaafde veelschrijver’. Tot zijn eer wordt hem nagegeven ‘het legendarische beeld van Weyerman als losbandige en briljante avonturier’.
Wie deze kleine maar interessante tentoonstelling gemist heeft, zij niet getreurd. Ter gelegenheid van de tentoonstelling heeft de Stichting ‘Letteren’ van Breda het volgende boekje doen verschijnen: Thera Boon-Corthals, Schrijvers achterna, Een literaire wandeling door Breda (ISBN 90.800322.12; f 25,-). Met deze fraai uitgevoerde en rijk geïllustreerde gids blijft een literaire pelgrimage mogelijk langs locaties die een rol hebben gespeeld in bijvoorbeeld Weyermans en Kerstemans leven. Vijf pagina's zijn hun toebedeeld.
Tenslotte is er in het kader van het project ‘Literaire Stadswandeling Breda’ een lesbrief verschenen die middelbare-scholieren moet voorbereiden op een bezoek aan de tentoonstelling, en een docentenhandleiding. De lesbrief geeft (summiere) informatie over enkele panden op de Grote Markt te Breda, die in het literaire leven een rol hebben gespeeld. Bovendien zijn er drie hedendaagse teksten die op de Markt gesitueerd zijn, opgenomen. Weyerman en Kersteman worden hierin heel even genoemd: ‘avonturiers die in Breda voor veel opschudding gezorgd hebben’. De laatste krijgt in de docentenhandleiding extra aandacht.
Hulde aan de gemeente Breda wegens zoveel aandacht voor haar literaire verleden. Nu nog een straatnaambordje.
M. van Vliet
| |
Kersteman als jurist
Student aan de juridische faculteit van de universiteit van Parijs, Leiden, Utrecht en tenslotte aan de Hoogeschool van Harderwijk: Kerstemans studie kan men niet bepaald vlot noemen. Toch werd hij uiteindelijk in 1764 aangesteld als professor honorair en lector juris van de stad Heusden. Snel verspreidde zich zijn reputatie als bekwaam, maar vooral gewiekst jurist.
In de achttiende eeuw hadden juristen te maken met een rechtsstelsel dat veel gecompliceerder was dan dat wat we thans kennen. Voor de Bataafse Omwenteling in 1795 was er geen sprake van eenheid van recht. Er bestond een groot aantal territoriale rechtskringen met eigen recht en eigen organen die dit recht moesten handhaven. Verder had men te maken met Romeins recht, Canoniek recht en Oud-vaderlands recht. Advocaten moesten plakkaten, keuren, ordonnantiën, statuten enzovoorts raadplegen om hun cliënten met raad te kunnen bijstaan. Daarbij konden zij gebruik maken van diverse rechtskundige woordenboeken die in die tijd verschenen. Een voorbeeld hiervan is het bij Ab. Blussé en Zoon te Dordrecht verschenen anonieme Practisyns woordenboekje, of verzameling van meest alle de woorden in de rechtskunde gebruikelyk (1785). Het wordt toegeschreven aan Franciscus Lievens Kersteman; vergelijkbare juridische werken had hij reeds op zijn naam staan. Ook hier was hij op zoek naar het gat in de markt. In 1988 verscheen in fotomechanische herdruk bovengenoemd werk opnieuw: ingeleid door J.E. Ennik en P. Brood, uitgegeven door Uitgeverij Verloren te Hilversum (ISBN 90.5028-009-9; f 17,50). Handig voor hen die, op zoek naar velerlei gegevens over roemruchte personen, zich soms daarbij een weg moeten banen door zeventiende- en achttiende-eeuwse juridische geschriften. Interessant voor Kersteman-liefhebbers. Goed dat rechtshistorici zich ook eens bezig houden met jurist Kersteman.
Na lezing van de korte inleiding (6 pagina's, waarvan 3.5 eigenlijke tekst) was
| |
| |
ik echter teleurgesteld. Over Kersteman las ik geen nieuws; over zijn juridische praktijken evenmin. De inleiders hebben volstaan met het inwinnen van informatie over reeds bestaande literatuur, waaronder de autobiografie (sic!) van P.J. Buijnsters; van eigen archiefonderzoek is geen sprake geweest. Geen oordeel van de rechtshistorici verder over het woordenboek en zijn bruikbaarheid. Hierover had ik op z'n minst wel een alinea verwacht. Ook geen verantwoording: waarom dit van de juridische werken van Kersteman gekozen en geen ander? Welk exemplaar hebben zij eigenlijk gebruikt? Dat van de UB Leiden, van het rijksarchief van de provincie Drenthe of van het gemeente-archief van Leeuwarden?
Het blijft wachten op een gedegen studie over F.L. Kersteman. De editeurs hebben hiertoe geen bouwsteentje bijgedragen.
M. van Vliet
| |
Nieuwe Weyerman-stillevens
Naast de vijf bekende bloemstillevens van Weyerman (in Amsterdam, Cambridge, Karlsruhe, Kassel en Noordwijk) zijn er nog eens vier door het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (Den Haag) aan Weyerman toegeschreven. Alle stillevens zijn geveild en in privébezit, maar de afbeeldingen zijn in de catalogi en in het RKD te zien. Ook is er een copie van het schilderij van Karlsruhe onderkend. In een van de komende Mededelingen een uitgebreider artikel.
Jos Leenes
| |
Nieuwe Weyerman-portretten
In H. van Hall: Portretten van Nederlandse beeldende kunstenaars, Amsterdam 1963 (p. 370-371), worden vijf portretten van Weyerman genoemd: een gewassen Oostindische inkttekening van Cornelis Troost (1725), die model stond voor Houbrakens prent, een tekening met portret in rood krijt als titelblad voor de Konstschilders, een miniatuur door A. van Halen en twee portretten door J. Brands. Over deze portretten meer in een van de volgende Mededelingen. Een foto van het schilderij van Cornelis Troost met de afbeelding van Weyerman, dat Marco de Niet presenteerde tijdens de Weyermanexcursie in Leiden (26 augustus jl.), is aanwezig in het RKD te Den Haag (doos ‘Voorordening 17e/18e eeuw: C. Troost, W. Troost’).
Jos Leenes
| |
Nieuws van den dag
Een schets uit het leven van de avonturier Weyerman, die blijkt aan het eind van de 19de eeuw nog steeds een plaatsje te verdienen tussen actuele nieuwsberichten. Op zaterdag 18 april 1891 verscheen in Nederlandsche illustratie, Geïllustreerd nieuws van den dag op pp. 130-131 een - niet-geïllustreerd - artikel gewijd aan het toonbeeld van losbandigheid en ondeugd, Weyerman. Tussen de berichten over de opening van een Nederlands hospitaal in Parijs en het rookverbod voor Russische soldaten konden de lezers enkele gebeurtenissen uit zijn leven vernemen, zoals de avontuurtjes met Gerritje en ander dames, en zijn ontmoetingen met Cartouche en ‘czaar Peter’. Het artikel is gelardeerd met aardige dialogen - in de stijl van Kersteman - en verzuchtingen: als Weyerman wat meer had gewild, zou hij zeker ‘een nuttig burger’ of een ‘onschadelijk dichter’ geweest zijn.
Van Nederlandsche illustratie, uitgegeven door F.B. van Ditmar te Utrecht bevinden zich exemplaren in de UB Utrecht en in het Nederlands Persmuseum te Amsterdam.
Marco de Niet
| |
CCD
In 1985 verscheen de Centrale catalogus van dag-, nieuws- en weekbladen van algemene inhoud in Nederland verschenen, kortweg ‘CCD’. Deze gedrukte catalogus was verre van volledig; hij was dan ook bedoeld als een eerste, voorlopige uitgave. In vier jaar tijd heeft het CCD-project het geautomatiseerde bestand meer dan verdubbeld: van 3000 naar ruim 7000 titels. In totaal werden ongeveer 300 Nederlandse collecties geraadpleegd. Het was tijd voor een nieuwe uitgave en in mei van dit jaar verscheen de nieuwe, tweedelige versie. In de nieuwe CCD is een inleidend artikel opgenomen van Dr. R.A.H. Vos over de Nederlandse pers, zoals
| |
| |
die zich de laatste vier eeuwen heeft gemanifesteerd, en over het pershistorisch onderzoek in Nederland. Interessant voor ons is de eervolle vermelding van de satirische tijdschriften van Weyerman en andere 18e-eeuwse auteurs als uitzonderingen op de regel dat de Nederlandse berichtgeving tot ver in de 18e eeuw kleurloos en voorzichtig was. Bijna alle bekende tijdschriften van Weyerman vinden we terug in de nieuwe uitgave, waarin helaas een auteursregister ontbreekt: Den kluyzenaar in een vrolijk humeur is het enige dat volledig ontbreekt. Grote winst is geboekt met het uitbreiden van de vindplaatsen: we weten nu bijvoorbeeld ook dat we onze schreden naar het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis kunnen richten om de 14 nrs. van De naakte waarheyt in te zien.
Ter gelegenheid van de nieuwe CCD werd in de Koninklijke Bibliotheek van 11 mei tot 30 juni een tentoonstelling gehouden, geheel gewijd aan de Nederlandse pers(geschiedenis). Ook hier werden de 18e-eeuwse satirische tijdschriften niet vergeten: in een van de vitrines lag o.a. het KB-exemplaar van De Rotterdamsche Hermes tentoongesteld.
Marco de Niet
| |
De Franequer Los-Kop
In de 17de en 18de eeuw verscheen een bescheiden aantal studentenromans. Dergelijke literatuur past binnen de zogenaamde lichtmissenliteratuur: over jongeren die niet willen deugen. De Franequer Los-Kop, of Holbollige Student uit ca. 1685, van de totnogtoe onbekende auteur J.W.D.V., behoort hier eveneens toe.
Van het enig bekende exemplaar (Provinciale Bibliotheek te Leeuwarden) heeft Peter Altena een (gefotocopieerde) herdruk gemaakt, voorzien van een inleiding. Op de eerstvolgende jaarvergadering zal het te koop zijn voor ongeveer fl. 10,-. De oplage is beperkt!
M. van Vliet
| |
Ontleningen
Tijdens een onderzoekje dat Theresia Koelewijn in het kader van haar studie verrichtte naar alchemistische passages in Weyermans Vermakelyk Wagenpraatje, stuitte zij op een verwijzing naar Paracelcus (ed. Maréchal, pag. 73). Op zoek naar meer gegevens hierover las zij onder meer E.J. Holmyard, Alchemy (Penguin, p. 167). Hier wordt een citaat uit The anatomy of melancholy van Robert Burton gegeven, dat verrassend veel overeenkomsten bleek te vertonen met een passage uit het Vermakelyk Wagenpraatje (r. 859-861). Dit bracht haar tot een diepgaand afstudeeronderzoek naar parallellen tussen beide werken. Haar bevindingen heeft zij verwerkt in een artikel dat in de volgende Mededelingen zal verschijnen.
Oktober jl. verdedigde Ton Harmsen zijn proefschrift Onderwys in de tooneel-poëzy, De opvattingen over toneel van het Kunstgenootschap Nil Volentibus Arduum (Rotterdam, Ordeman 1989). Een van zijn stellingen luidde: ‘Ruim vijfentwintig passages, waaronder bijna alle verwijzingen naar klassieke auteurs, in het Vermakelyk Wagenpraatje van Jacob Campo Weyerman (1739), zijn ontleend aan R. Burton: The anatomy of melancholy (1621)’. Ongevraagd is hier reclame gemaakt voor het artikel van Theresia Koelewijn.
M. van Vliet
| |
Travestie
Rudolf Dekker, Lotte van de Pol, Vrouwen in mannenkleren, De geschiedenis van een tegendraadse traditie, Europa 1500-1800. Met een voorwoord van Peter Burke. Amsterdam, Wereldbibliotheek 1989. 167 p.: ill. Fl. 29,50. ISBN 90.284.1557.2.
In de film Yentl komt een verkleedpartij voor. Een joods meisje wil studeren, maar dit is alleen voor jongens weggelegd. Het meisje vermomt zich dan ook, trouwt zelfs met een ander meisje, maar raakt in de knoei door haar vrouwelijke gevoelens.
Mijn buurmeisje wilde altijd meedoen met voetballen, en als ze haar zin niet kreeg, kon ze goed stompen en schoppen. Ze had een hekel aan haar lange haar en stopte dat daarom bij haar trui in. Op haar veertiende raasde ze al door het dorp op een Mobyletje en wij konden nog niets vrouwelijks aan
| |
| |
haar ontdekken. Haar blonde haar stond in stekeltjes overeind. Toen haar borsten niet langer in bedwang gehouden konden worden door strak insnoeren, deed ze haar zwart-leren jekker niet meer uit. Vóór haar achttiende had ze een dikke BMW-motor en rookte zware shag. Voor ons was het al duidelijk dat zij liever een jongen was geweest.
Tegenwoordig kijken we niet meer op van mannen met vrouwengevoelens en vrouwen die zich als man gedragen. Een van mijn collega's liet zich onlangs ‘transformeren’ en functioneert nu als coördinatrice. Zij loopt in rok met z'n kinderen de locale vierdaagse: soit, dat-moet-toch-kunnen?
Dat er vroeger veel kon, maar niet geoorloofd was, laten Dekker en Van de Pol zien in hun werkje over de travestietraditie tussen 1500 en 1800. Uit de inleiding van Peter Burke (van wie onlangs een geïllustreerd werk van 96 pagina's verscheen met de veelzeggende titel De Renaissance) moge blijken dat Vrouwen in mannenkleren bestemd is voor de internationale markt. Burke vergelijkt Dekker en Van de Pol met iemand als Le Roy Ladurie en dit komt vreemd over wanneer beide auteurs zelf zeggen, dat ze niet systematisch naar verklede vrouwen hebben gezocht, maar slechts hebben genoteerd wat ze toevallig tegenkwamen. Het boekje kan dan ook het best worden gezien als een populair-wetenschappelijke studie, met de nadruk op populair. Dat er zo'n belangstelling voor is, ligt mijns inziens aan het thema. Man-vrouw-verhoudingen zijn in de hele wereld onderwerp van studie. De ‘historisch-antropologische invalshoek’ van het schrijversduo kan daarbij worden gebruikt om contemporain onderzoek in historisch perspectief te plaatsen.
Weyermans moeder komt ook voor in Vrouwen in mannenkleren; helaas via het register niet te vinden onder Weyerman of Someruell, maar onder haar voornaam: Elisabeth Sommeruell (sic). In de 120 stuks tellende naamlijst van vrouwelijke travestieten (van 1550 tot 1839, en niet van 1500 tot 1800) bekleedt zij de 41ste plaats als Tobias Morello, soldaat, sergeant en tamboer in 1673. Onder dit nummer wordt verwezen naar de literatuur over Elisabeth, waaronder ook de Mededelingen. Hier wordt nog eens de beperktheid van het register benadrukt: noch de 17 pagina's noten, noch de 12 pagina's van de naamlijst worden door dit register ontsloten. Net als in Daar was laatst een meisje loos (van dezelfde auteurs; Baarn, Ambo 1981) wemelt het ook hier van de slordigheden. Een voorbeeld: in de tekst staat ‘In een werk uit 1766 lezen we dat de naam van Elisabeth Sommeruell “nog bij veel Bredanaars in geheugen was”’ (p.60). In de bijbehorende noot wordt verwezen naar Kerstemans werk van 1763! Dekker en Van de Pol hebben overigens Kersteman gewoon gebruikt als historische bron en verder niet nagezocht in hoeverre alles klopt met wat hij beweert. Volgens hen leefde Elisabeth ‘jarenlang in de stad [Breda] van een pensioen dat ze had verdiend als soldaat in de oorlog tegen Frankrijk in de jaren 1672-1678’. Volgens Dekker en Van de Pol is een zwangere marketentster dus een soldaat. Een populaire onderzoekswijze?
‘Volgens een Schots verhaal leefde er in de 17de eeuw een meisje dat loos wou gaan varen, Marie Lamont. De zee had een onweerstaanbare aantrekkingskracht op haar, maar volgens het bijgeloof onder zeelui in die dagen brachten vrouwen aan boord ongeluk. Marie Lamont stierf dan ook als heks op de brandstapel’. Tot zover de Avrobode, Ned. 3, 16 november 1989. Aan dit verhaal is een nieuwe tv-serie opgehangen en het toont nog eens de belangstelling voor het travestiemotief. Daarom zal het werk van Van de Pol en Dekker heus wel een internationale toekomst tegemoet gaan. Ik hoop dat daardoor wat serieus wetenschappelijk onderzoek zal worden gestimuleerd.
Jos Leenes
|
|