| |
| |
| |
Signaleringen
Bibliografie werken JCW
In het kader van een stage als onderdeel van haar studie Nederlands werkt Marleen de Vries aan een Voorlopige Bibliografie van de werken van J.C. Weyerman. De bibliografie wordt samengesteld op basis van de bestaande literatuur over Weyerman en zal dienen ter vervanging van het artikel van D.J.H. ter Horst in Het boek 28 (1944-46), p. 227-240. Eventuele nog niet gepubliceerde gegevens zijn welkom via de postbus van de Stichting.
M.C. Hoogma
| |
JCW voor werklozen
De Landelijke Vereniging van Neerlandici geeft sinds een jaar het kwartaalblad Vak-Taal uit. In het vierde nummer van de eerste jaargang steekt F.G. Breekveldt de werkloze lezers een hart onder de riem. In ‘De toiletjuffrouw met de witte voet’ schetst hij de toekomstkansen van letterkundige Neerlandici. Daarbij geeft hij het advies naast welke baan dan ook ruimte te creëren voor het schrijven van artikelen. ‘Het kan Jan van der Noot zijn of Weyerman - je moet nastreven op dat gebied een werkelijk competent publicist te worden’.
M.v.V.
| |
Verlokkend ooft beoordeeld
In De Nieuwe Taalgids 81 (1988), nr. 3 verscheen in de rubriek Aankondigingen en mededelingen, onder de kop ‘Tien jaar Stichting Jacob Campo Weyerman’ een bespreking door C.B.F. Singeling van Het verlokkend ooft (p. 276-7). De recensent weet vooral waardering op te brengen voor de artikelen die verband leggen met diverse aspecten van de eerste helft van de achttiende eeuw in het algemeen (De Vet, De Blauw, Hanou) en signaleert een dreigende overmaat aan detaillisme waar de bundel een duidelijk produkt is van ‘stichtingen en genootschappen die zich wijden aan werk en leven van een auteur’. Met betrekking tot dit laatste punt noemt hij Weyerman in een adem met Achterberg, Bilderdijk, Van Eeden en Multatuli. Weyerman is nog steeds de minst bekende, maar aan de Stichting JCW zal dat niet hebben gelegen, constateert Singeling.
A.N.
| |
Nadrukkelijk Weyerman
Tijdschriften gaan en komen, niet alleen bij JCW. Een nieuwe ster aan het 20ste-eeuwse firmament is Nadruk. Tijdschrift voor literatuur, een uitgave van KRO en NCRV. Het eerste nummer verscheen in oktober 1988. Nadruk zal voortaan van oktober t/m september 6 maal per jaar verschijnen. De artikelen in het blad zijn gebaseerd op uitzendingen van beide omroepen en bestrijken het breedst mogelijke terrein van de literatuur. Eén van de artikelen in het eerste nummer is getiteld ‘Jacob Campo Weyerman (1677-1747), een tegendraads auteur’ (p. 91-94). Het is de neerslag van een gesprek dat Peter Altena en Frans Wetzels hadden in het KRO-programma Spektakel, uitgezonden op 6 augustus 1988; bij de bewerking is gebruik gemaakt van Het verlokkend ooft.
Om de nieuwswaarde hoeft de Weyermankenner zich niet moe te maken deze tijdschriftaflevering te bemachtigen. Verheugend is wel dat op smakelijke wijze bibliografica van JCW aan een ‘lekenpubliek’ wordt gepresenteerd. Het artikel wordt voorafgegaan door het bekende portret, gegraveerd door Houbraken.
A.N.
| |
Weduwe en dochter in de bijstand
Mededelingen 6 (1983), nr.2 bevat een ingezonden bericht van het gemeentearchief te Den Haag betreffende de bedeling door het Burgerlijk Armbestuur van Johanna Ernst en Jacoba Weyerman vanaf 1770.
Onlangs (per brief van 13 december 1988) werd de Stichting opnieuw verblijd met een Haags onderzoeksverslag, als vervolg op het vorige. De heer S.v.E. Veldhuijzen, medewerker van het archief, heeft het spoor terug gevolgd en vond in een register van bedelingsvoordrachten, gedaan door diakenen van de hervormde gemeente (inv. nr. 458) van 7.8.1749 de naam van Johanna Ernst, weduwe Campo Weyerman. Kort na de dood van haar man is zij in aanmerking gekomen voor bedeling met 24 stuivers en 10 turven en deze ondersteuning is permanent geworden. Ruim twintig jaar later, in 1770, wordt zij nog steeds bedeeld als zij van de diakonie wordt overgeheveld naar het Burgerlijk Armbestuur omdat zij geen lidmaat was. Zij overleed op 24.1.1775.
Dochter Jacoba Weyerman werd evenals
| |
| |
haar moeder vanaf 1770 door het Burgerlijk Armbestuur bedeeld. Blijkens het register van lidmaten van de hervormde gemeente is Jacoba tegen Pasen 1780 op belijdenis toegetreden (archief Kerkeraad, inv. nr. 268). Zij staat vermeld als ‘Johanna Jacoba Weyerman, j.d. (jonge dochter), Moolenstraat’; de voornaam Johanna is ten onrechte toegevoegd. Per 1 april van dat jaar is daarom de bedeling door het Burgerlijk Armbestuur gestaakt.
Ook Jacoba Weyerman is vervolgens jarenlang bedeeld door de diakonie. Haar overlijden werd aangegeven 21.1.1803, 71 jaar. Zij werd begraven op het Noorderkerkhof, een armenkerkhof. Doodsoorzaak was ‘verval van krachten’. Blijkens de gedrukte naamlijst van overledenen woonde zij aan de Vissersdijk. Dit was een straat die op de Molenstraat uitkwam. Mogelijk is zij tussen 1780 en 1803 in hetzelfde huis blijven wonen.
Tenslotte is de bedeling die in 1803 32 stuivers, 2 broden en 10 turven bedroeg, op 10.2.1803 geroyeerd wegens overlijden (Diakonie herv, gemeente inv. nr. 77).
Er is geen enkel gegeven vermeld waaruit kan worden opgemaakt waarom moeder en dochter permanent niet in staat waren zelf de kost te verdienen.
Aldus de brief van gemeentearchivaris H. Bordewijk.
A.N.
| |
Recensies Weyerman-edities
Ongesignaleerd bleven tot nu toe twee recensies van Weyerman-edities, van de hand van Pieter van Wissing, in 1985 verschenen in de Nieuwe Noordhollandse Courant. De auteur stuurde fotokopieën voor het JCW-archief.
De eerste recensie, onder de titel ‘Een schelm als literaire prooi’, verscheen 9 maart 1985, en betreft de editie-Syberg. Een enkele evaluerende opmerking over de tekst zelf: ‘Weyerman [...] treedt in dit boek op als misdaadverslaggever, bespringt Syberg als het ware als een prooi, maar verkneukelt zich ook over de domheid van Sybergs slachtoffers’. De recensie beslaat in dit blad overigens vier kolom.
De tweede recensie, verschenen 16 november 1985, betreft het Vermakelijk Wagenpraatje. Eindzin: ‘Het werd hoog tijd dat een dergelijke tekst - en bovendien van Weyerman - voor een groter publiek bereikbaar werd’.
AH
| |
Geen nieuws uit de Classis Den Haag
Ook in Den Haag valt nog het nodige omtrent JCW uit te zoeken. Zo deelde juni 1981 Barbara Sierman, op basis van het archief van het Hof van Holland, mee, dat eind 1739 de procureur-generaal zich wat bezwaard voelde om al die theologische geschriften die de gevangen Campo begon te produceren op hun orthodoxie na te gaan. Ook de daartoe aangewezen heren van het hof wensten daarmee ‘om derselver menigvuldigheyt niet [...] lastig gevallen [te worden]’. Het Hof besloot daarop de theologische werken van Weyerman door de visitatores classis te laten controleren, en de overige door de procureur-generaal (Med.JCW nr. 40, p. 413).
In de hoop opmerkingen over Weyerman en zijn geschriften te vinden onderzochten wij het archief van de classis 's-Gravenhage (aanwezig ARA, arch. nr. 3.18.62), op een vrije middag. Uit de notulen enz. bleek wel het bestaan van visitatores, maar hoogst zelden werden concrete beoordelingen van geschriften ter sprake gebracht. Bezien werden archiefnrs. 6 (Notulen classis 1739-1753), 96 (Financiën 1737-1771), 97 (Quaestor subsidiorum 1690-1775); tevens de nrs. 120 en 122, waarin het bezit aan boeken van de classis in 1741, 1745, 1775 en 1779 werd opgegeven. In deze catalogi ontbreekt elk werk van Weyerman. Dat laatste geeft aanleiding te veronderstellen, dat als het besluit van het Hof van Holland Weyermans werk te laten onderzoeken door kerkelijke keurmeesters ooit geëffectueerd is, dit misschien wel door een commissie uit de Haagse kerkeraad gedaan is. De classis Den Haag omvat namelijk niet veel meer kerkelijke gemeenten dan Den Haag zelf, en misschien was het wel praktischer deze Haagse kwestie door de lokale kerkeraad te laten behandelen. Iets voor een Haagse Campist?
André Hanou en Rietje van Vliet
| |
Portretminiatuurkunst in de Nederlanden
In het Bulletin van het Rijksmuseum 36 (1988), nr. 3 wordt Weyerman genoemd in twee artikelen van C.J. de Bruijn Kops. In ‘Twee Amsterdamse portretminiaturen van Balthasar Denner (1685-1749)’, p. 163-180, wordt Weyermans ‘bijtend negatief’ oordeel uit de Konstschilders gesignaleerd (p. 167). Balthasar Denner was een uitmuntend, veel gevraagd portretschilder die ook miniaturen vervaardigde. Hij was ‘uitsluitend geïnteresseerd in de koppen. De rest kon hem eigen- | |
| |
lijk niet zo veel schelen’. Daarom geeft De Bruijn Kops Weyerman gelijk wanneer deze over Denner opmerkt, dat ‘hy een tamelyke Tronieschilder is, maar dan is alles gezegt’ (p. 167). Denner heeft kunstenaarsbiograaf Jan van Gool (1685-1761) zijn levensloop toegezonden. Toch geeft Van Gool in zijn De nieuwe schouburg der Nederlantsche kunstschilders en schilderessen ('s-Gravenhage, 1750-1751, 2 dln.) niet aan, dat Denner ook miniaturist was. Weyerman kende Denners miniaturen wel; zelfs miniaturen die niet zijn overgeleverd, zoals de ‘vooze Tronie’ van de schilder zelf. Weyerman zag deze in de verzameling van schilder Theodorus van Pee in Maarssen (p. 175). In zijn Konstschilders maakt Weyerman melding van een miniatuur door Denner van Adriana de Visscher. Uit de gegevens kan De Bruijn Kops afleiden dat dit portret van de ‘levenslustige Adriana’ moet zijn geschilderd in 1714. Ook dit portretje is helaas niet overgeleverd. De Bruijn Kops kan niet nalaten de oordelen van ‘notoire zwartmaker en roddelaar’ Weyerman uitgebreid te citeren. Naar aanleiding van de catalogus van de Weyermantentoonstelling en de uitlatingen van Weyerman in de Konstschilders over Adriana de Visscher concludeert de auteur dat Weyerman met haar ‘in boelschap vermaagschapt’ was (p. 171-172).
In ‘Een portretminiatuur door Rosalba Carriera (1675-1757) en de oorsprong van haar schilderkunst op ivoor’, p. 181-210, wordt door De Bruijn Kops ook aandacht geschonken aan de portretminiatuurkunst in Nederland. Weyerman wordt geciteerd wanneer hij Henrietta Wolters-van Pee (dochter van Theodorus van Pee) vergelijkt met haar wereldberoemde Venetiaanse tijdgenote Rosalba. Weyerman prijst Henrietta's miniaturen en slaat ze hoger aan dan die van Rosalba ‘op zijn gebruikelijke bloemrijke manier’ (p. 203). De Bruijn Kops wijst erop, dat het lijkt alsof Weyerman miniaturen van Rosalba heeft gekend.
Jos Leenes
Ook al komt hij niet voor in het register, Weyerman figureert niettemin in de Nederlandse vertaling van Schama's The embarrassment of riches (1987), Overvloed en onbehagen. De Nederlandse cultuur in de Gouden Eeuw, Amsterdam 1988, en wel op p. 642 in de eerste noot bij het zesde hoofdstuk ‘Huisvrouwen en hoeren: huiselijkheid en wereldsheid’. Daarin zegt Schama dat behalve ‘schoon’, ook ‘rein’ en ‘zindelijk’ werden gebruikt wanneer men doelde op zuiverheid. Hij voegt daaraan toe:
Jacob Campo Weyerman, de geestige achttiende-eeuwse scepticus en vrijdenker, schreef een satire op de huishoudelijke obsessie, Hollands Zindelijkheid, Amsterdam 1717.
Zo zien we maar: ook historici kunnen niet meer om Weyerman heen.
Gerardine Maréchal
| |
Kinker
Op maandag 19 september 1988 promoveerde André Hanou aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen op Sluiers van Isis. Johannes Kinker als voorvechter van de Verlichting, in de vrijmetselarij an andere Nederlandse genootschappen, 1790-1845. In zijn proefschrift, een rode deux-pièces (536 + 206 pagina's), maakt Hanou aanmerkingen op het veld winnend idee dat de Verlichting in Nederland welhaast exclusief Reformatorisch van karakter was. Behalve de christelijke Verlichting, waarvan het bestaan niet ontkend wordt, meent Hanou ‘een ander type Verlichting’ (paganistischer!) te kunnen onderscheiden. Vertegenwoordigers daarvan zijn naast Kinker nog Weyerman en Van Woensel. Als bijdrage aan de geschiedenis van die ‘andere’ Verlichting behoort dit boek over Kinker tot voor Campisten verplichte literatuur.
Om nog een andere reden moeten de Sluiers van Isis hier gesignaleerd worden. De auteur is een van de oprichters van de Stichting, dé meest geciteerde Weyermanspecialist ter wereld en de lezers van de Mededelingen terdege bekend. In het ‘woord vooraf’ beantwoordt hij de vraag waarom hij niet ‘op Weyerman’ wilde promoveren als volgt:
Maar - het werk van een auteur als Weyerman vind ik persoonlijk iets om er een heel leven mee bezig te blijven. Eens per jaar of eens in de paar jaar moet men daarnaar kunnen terugkeren, om gevoed te worden door die brutaliteit. Ik zal dan ook in de toekomst herhaald terugkeren naar dat merkwaardige prozalandschap tussen 1715 en 1740, levend gemaakt door het naast elkaar voorkomen van de geysir Weyerman, de stroom Van Effen, en de bergbeek van Van Swaanenburg. Dat ik hen een tijdlang in de steek gelaten heb, zullen hun geesten mij niet kwalijk nemen: want het kwam toch niet zelden tot
| |
| |
een artikel of een tekstuitgave.
Overigens bleek Hanous oude liefde ook uit de stellingen, en wel vooral stelling VI: ‘Een analyse van de stijl en de bronnen van het werk van Jacob Campo Weyerman (1677-1747) behoort tot de prioriteiten van het achttiende-eeuwse onderzoek.’
Het boek verscheen in twee delen, als nummer 5 van de Deventer Studiën, bij uitgeverij Sub Rosa in Deventer. De prijs bedraagt f 64, -
P.A.
| |
Den Adelaar
Ter gelegenheid van de jaarvergadering van de Stichting werd op 7 januari jl. een herdruk van de elf overgeleverde afleveringen van Den Adelaar (1735) van Jacob Campo Weyerman gepresenteerd. De 88 pagina's zijn gefotostencild en door Peter Altena van een korte inleiding voorzien. De oplage van deze ongeannoteerde uitgave is beperkt. Men kan zich van een exemplaar verzekeren door overmaking van het luttele bedrag van f 8, - (verzendkosten zijn hierbij inbegrepen) op postgiro 3848148 van de Stichting Jacob Campo Weyerman, Postbus 16732, 1001 RE Amsterdam, onder vermelding van Den Adelaar.
P.A.
|
|