Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 11
(1988)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Weyerman en Brugge
| |
[pagina 34]
| |
Weyerman heeft denkelijk evenmin belangstelling voor de problemen van de stad kunnen opbrengen. Hij is verliefd. Wij lezen dit in Den Ontleeder der Gebreeken, waarin de gewezen Hermes zich ontpopt als Anatomist der Veere-Mofjes, en hy zal zyn Leezers een buytenregélige Schets van zyn Mintriomfen schenken in buytenrégelige Vaerzen, om de Woorden toepasselyk te maaken op de Gulde Vlies Verrooveringen der Liefde.Ga naar eindnoot4. En die kroniek begint met de Brugse Anna, ‘de eerste die Myn Lentevlam ontvonkte’. De eerste? Even heel burgerlijk (en anachronistisch?) aangenomen, dat Weyerman voor Catharina Snep, die in juli 1703 moeder werd van een zoon van Jacob Weyerman, ooit - in 1702 - liefdevolle gevoelens gekoesterd had, dan moet de liefde voor Brugse Anna van vóór 1702 dateren. En dan zwijgen we nog van vroegere pretendenten als het legendarische model, waarmee Jacob betrapt werd, en Anneken van Ghils, met wie ook van alles aan de hand was. Aan de realiteit van Brugse Anna twijfelen we intussen niet, want in zijn Echo des Weerelds bevestigt Campo Anna's prioriteit, al is de formulering nogal ambigu. Abdera kon myn Jeugd met tienmaal Tien verzaaden; Doch 't Vlaamsche Brugge trots op fiere Bed-najaaden, Begon met Anne', en sloot het Hek met 't Maagdengroen Van ruym een Legioen.Ga naar eindnoot5. Alsof Leporello voorleest uit Don Juans zakboekje. Weyerman heeft een ideale startplaats gekozen voor zijn erotische carrière: in de hierboven aangehaalde stadsbeschrijving merkt Guicciardini al op dat Te Brugghe (...) de vrouwpersoonen soo schoon, lieffelijck, sober ende matich (zijn), als t'eenigher stede van dese landen.Ga naar eindnoot6. Eén van die schonen voert Weyerman op in De sleutel van den Antwerpschen Courantier: een herbergiersdochter die helaas niet Anna, maar Marianne heet. De Dochter uyt de gulde Fonteyn tot Brugge was een galante Pop, (...) die meer Degens behandelde als Vlaamsche Breynaalden. Maar onder andere was die Juffer berucht wegens het aanhouden van Zoetemelks Jongelingen, en het geeven van de eerste Tederheyds Lessen aan jonge Heertjens van de voornaamste Families, die zy ridderde na alvoorens veele dappere Proeven te hebben aangetoont van hun Waapenen.Ga naar eindnoot7. Misschien één uit Weyermans ‘legioen’, deze herbergsdochter? De Brugse dame die hij in zijn Ontleeder der Gebreeken een optreden gunt, zal er niet toe behoord hebben. Haar profielschets is kennelijk bedoeld om aan te tonen dat niet alle vrouwen in Brugge even ‘schoon, lieffelijck, sober ende matich’ zijn: Die Juffer die luydruchtiger bid als vloekt, die zo koel is tusschen haar Galant, en de Verzoeking, als de Begeerigste van Lots Dochters, die nooit een Doodzonde begaat als met een Vergunbrief in haar Kerkboek, en die zo naauw op haar Woor- | |
[pagina 35]
| |
den, zo stipt op haar Gedrag, en zo bouwvallig is op haar Gedrag, dat een zeker Organist, die zo droog schijnt op het Oog als een Delflandsche Schol, haar eenmaal groete als een slinger Uurwerk van Messalinas Bedklok.Ga naar eindnoot8. Zij is dan ook de aangewezen persoon om te pleiten voor het geld, de rijkdom als panacee voor notoir lelijke bruiden: Het is wel waar dat (de bruidegom) met de Spaa des Menschdoms een leelyk Pisdiefje, of een mismaakt Unjertje, uyt die gejuweelde Meloenbak zal uytgraaven, maar wat zwaarigheyt, dat Dier zal men met zo veel Schatten overgulden, (...) dat 'er een avontuurlyk Ridder, schoon pas halfryp, op afstuyven, en 'er zyn Adelyke Lans op zal vellen (...).Ga naar eindnoot9. De laatste Brugse vrouw in het werk van Weyerman brengt ons bij het welig bloeiende Roomse leven in de stad. Het gaat om het verhaal over ‘De Bezetene Brugsche Juffer’Ga naar eindnoot10., waarin we te maken krijgen met de Duynheeren, een soort van Ravens, die een Koninglyk Nest hebben gesticht te Bruggen in Vlaanderen, en voor de handigste Duyvelbanners daar omtrent, vermaart zyn. Weyerman doelt op de cisterciënzer monniken uit de abdij Ter Duinen. Het klooster dankte zijn naam aan de oorspronkelijke ligging, maar was al in Weyermans tijd verhuisd naar de Potteriestraat. Later vestigde zich het Bisschoppelijk Seminarium op deze plaats. Het verhaal luidt als volgt: Ik stapte dan na die mirakuleuze Kapel, (...) en aldaar zag ik een schoone Bruynet staan pronken, die waarschynlyk een tyd lang geblocqueert geweest was door die geschoore Krygsluyden, eer dat zy haar overgegeeven hadden, a Discretion, om de subalterne rol van een Bezetene te speelen. Dat bevallig Kind was verzelt door een Jonge Duyvelbanner, die zwoer; dat hy door de Geest des Waters, den Duyvel des Vuurs zou uytwerppen, en hy besproeide de Patient van onder tot boven, met de geconsacreerde Wywaters Quispel. De Duynheeren hadden my vertelt, dat zy zou worden opgenomen, en lootrecht blyven hangen tusschen Hemel en Aarde, doch de Juffer kon dat Spel niet goed maaken, en hier uyt besloot ik, dat de Monnikken door 't Woord Hemel, den Hemel van een Ledikant verstonden; want een achterhoudende Zin, is een Familie Qualiteyt des Pausdoms. Duinheren, Dominikanen, Benedictijnen; Brugge is altijd rijk geweest aan kloosterleven, inclusief de uitwassen ervan. Natuurlijk kende ook Weyerman de liederlijke gedragingen van de beruchte Broer CornelisGa naar eindnoot11.. De satirische Historie van B. Cornelis Adriaensen van Dordrecht, Minrebroeder binnen die Stadt van Brugghe (anoniem gepubliceerd in 1569) was immers een populair boek, dat nog in 1714 een herdruk beleefde, de vijftiende. Of Weyerman het werk inderdaad gelezen heeft, is allerminst zeker. Het boek bevat voor het grootste deel harde, politiek geladen donderpreken van Cornelis Brouwer, naast spotverzen en ander satirisch materiaal op intellectueel niveau. Slechts een klein deel is gereserveerd voor een biografische episode: Broer Cornelis zou een clubje van Devotarigen, vrome jonge vrouwen, hebben gehad, aan wie hij de kuisheid bijbracht per geseling. Hij beschikte hiertoe over een apart kamertje ‘op den steen-houwers-dijck’. Het is dit | |
[pagina 36]
| |
verhaal dat een eigen leven gaat leiden buiten het oorspronkelijk werk om. Als pornografisch motief duikt het vooral aan het eind van de zeventiende eeuw her en der op. En het is ook dit verhaal waar Weyerman een toespeling op maaktGa naar eindnoot12.. Uit Weyermans eigen tijd is de ‘Cellebroeder’ over wie hij in De sleutel op den Antwerpschen Courantier enkele - niet al te puntige - anekdotes vertelt. Deze monnik was door de Wandeling gedoopt Heyntje Scherluyn (= schelm, landloper -VHD/A), een kleyn Schepsel, doch een groote Guyt. Dat Heyntje kon tien maal Eeten binnen dag en nacht, en zonder ophouden drinken van den Avond- tot den Ochtendstond, zijnde voor de rest een lief, leelijk, zwart Manneke, dat als een Almanakmaaker loog, als een Leydekker luyerde, als een Officier snoefde, als een Poeet hongerde, als een Muziekant dorste, als een Mos geylde, en als een Kat beet en krabde; voor de rest zo goed als Bout, en zo gezeggelijk als een Boereschout.Ga naar eindnoot13. Volgen de gemelde anekdotes, waarvan een met de hierboven genoemde herbergsdochter Marianne, die hij in de Wolfstraat ontmoet.
Behalve met vrijen en kroegbezoek moet Campo zijn verblijf te Brugge hebben doorgebracht met een zakelijke aangelegenheid. De Brugse drukker Jacob Bernaerts - personalia nog onbekend - publiceerde in 1705 immers Weyermans debuut, de Besweering van den Antwerpschen Courantier. Had Weyerman het manuscript bij zich, toen hij in 1704 op doorreis uit Engeland naar Amsterdam de stad even aandeed? Of heeft hij zijn uitgever elders ontmoet? Wellicht wat vergezocht is een connectie met Isabella Bernaert, de moeder van Franciscus Abraham Flanderin (1756-1829) uit Oostende. De enorme bibliofiele collectie van deze patriciër-verzamelaar bevatte nogal wat werken van Weyerman. Verklaarbaar, want onder de 10.000 titels bevond zich een fors aantal werken op het gebied van hermetisme, vrijmetselarij en erotiek.Ga naar eindnoot14.
Weyermans bezoek aan Brugge, kortom, was weliswaar niet zo aangrijpend dat zijn gehele oeuvre doorregend is met referenties aan ‘die scone’, maar de liefhebber mag de stad niet overslaan. Al was het maar omdat Brugge aan de wieg stond van een dubbele carrière: Weyerman als schrijver en als minnaar. |
|