Weyerman over Zeeus
In zijn Episoden uit de geschiedenis van de Hervormde Gemeente Zevenbergen, verschenen in 1976 (zonder vermelding plaats van uitgave) als nr. 36 van de reeks: Publikaties van het Archivariaat ‘Nassau-Brabant’, wijdde Albert Delahaye een hoofdstuk (pp. 34-68) aan ‘De dichter Jakob Zeeus en de Kerk’.
Na de auteurs te hebben genoemd die Zeeus hebben geprezen, zoals Poot en Greenwood, schrijft Delahaye op blz. 35 het volgende: ‘Daarna verneemt men ook negatieve geluiden. Weyerman schreef zijn dood toe aan de Lofziekte: “want schoon hij zeer veel verdiende, tilde hem groot en klein, die kundig was en kennisse derfde (miste) zodanig over 't paard, dat hij telkens in gevaar gebracht werd van door 't Rosje Eigenliefde te worden verplet”. Nu was Weyerman niet de beste getuige, deze pamflettist, oplichter en chantagepleger, die in 1737 tot levenslange gevangenisstraf werd veroordeeld en in 1747 in de gevangenis stierf. Toch kan er een kern van waarheid in zijn kritiek zitten. Men ontkomt niet aan de indruk, dat Jakob Zeeus zich tengevolge van zijn dichterlijke gevoeligheid bepaalde wederwaardigheden van het leven, het handelen, denken en spreken van zijn medemensen sterker dan nodig was heeft aangetrokken.’
Delahaye laat helaas na de vindplaats van Weyermans uitspraak over Zeeus te vermelden. Tot nu toe heb ik die niet weten te traceren. In de hoop via de secundaire literatuur dit citaat snel te achterhalen, heb ik vergeefs de artikelen over Zeeus geraadpleegd van P. van Valkenhoff in Tijdschrift voor Taal en Letteren 26 (1938), pp.227-236 en van J. Heeren in hetzelfde tijdschrift 29 (1941), pp.24-45. Ook de biografie van Arnold Willis over Zeeus in J. Zeeus: Overgebleve gedichten Rotterdam 1726, leverde niets op.
Anderzijds ken ik uitsluitend positieve uitspraken van Weyerman over Zeeus, met name in de Rotterdamsche Hermes, pp.68-69, 144 en 158-159. Wie kent er nog meer uitspraken van JCW over Zeeus?
K. Bostoen