enige bezorgdheid las ik deze verhulde oproep aan onderzoekers om in actie te komen.
Enige actie had ik zelf al ondernomen en ik wist hoe onzeker de uitslag van mijn onderzoek was. In mijn optimisme had ik Jos Leenes deelgenoot gemaakt van mijn Leidse verwachtingen, maar mijn optimisme had hem, gelet op zijn mededeling, méér overtuigd dan de feiten toestonden.
Hoe zit het nu eigenlijk? Enkele jaren geleden inventariseerde ik de bestaande literatuur over Robert Hennebo. Ik had gelezen wat Weyerman over hem schreef en dat had mijn interesse gewekt. Één van de artikelen, die ik vond, was een korte bijdrage van W.J.J.C. Bijleveld in Gens Nostra 2 (1947), nr. 2, pp. 237-238. Bijleveld stelt vol verwondering vast dat ‘men hem (= Hennebo) voor een Fries wil doen doorgaan, terwijl hij een Leidenaar was. Dit blijkt uit zijne huwelijksproclamatie d.d. 's-Gravenhage 14 Aug. 1712 en bovendien is zijne familie h.t.s. allerminst onbekend.’ Bijleveld, getuige ‘h.t.s.’ Leidenaar, zegt dat het ‘niet weldoenlijk’ is veel over Hennebo's jeugd en afkomst mee te delen, wat nog bemoeilijkt wordt door het feit dat de familie doopsgezind was, ‘en dus uit vrijen wil niet gaarne op den voorgrond trad’ en het feit ‘dat wijlen de Heer Felix Driessen in de laatste tientallen zijner levensjaren bijzondere aandacht wijdde aan alle dragers van dezen naam en ongetwijfeld aan den meest befaamde hunner niet het minst; doch diens aanteekeningen zijn tot eene eeuw na zijnen dood ontoegankelijk.’
Dat laatste feit intrigeerde mij. De kans leek me groot dat Driessens aantekeningen in Leiden werden bewaard en dat er reden was om de Hennebo-notities uit te zonderen van de eeuw ontoegankelijkheid. Niemand kon gediend zijn met méér stof op het werk van Felix Driessen, bovendien zou het werk binnen de gestelde termijn van een eeuw zeker door iemand anders worden verricht.
In Leiden informeerde ik naar de verblijfplaats van de nalatenschap van Felix Driessen. Dat bleek, volgens verwachting, het Leidse gemeentearchief te zijn. Ik kreeg het advies mijn verzoek om de Hennebopapieren in te zien schriftelijk in te dienen bij de gemeentearchivaris. Op 22 januari 1985 deed ik dat, uiteraard met redenen omkleed. Twee jaar later berichtte Mr.T.N. Schelhaas, gemeentearchivaris, dat zijn verzoek de termijn van sluiting van het Driessen-archief in plaats van 100 jaar te bepalen op 50 jaar door de nazaten niet is gehonoreerd. Mijn verzoek kon dus evenmin ingewilligd worden. Géén biografie van Hennebo vooralsnog.
Bijleveld sluit zijn artikel met de opmerking: ‘Zijne laatste levensjaren hebben zeker bewezen, dat hij ten onrechte, zooals maar al te veel geschied is, wordt genoemd in één adem met den beruchten J. Campo Weyerman, libellen-schrijver en afdreiger, terwijl men niets onbehoorlijks verwijten kan aan R. Hennebo.’
Of dat waar is, staat pas te bezien in het jaar 2037.
Peter Altena