van A.H. Huussen jr. over Het leven van F.L. Kersteman (1792) van Kersteman zelf; van Ivonne Zevenbergen over misdaadliteratuur in de 18e eeuw en in het bijzonder over het geval-Van Goch (1775-1778). De uitgave kost f10,- in de boekhandel en is te bestellen bij mr. S. Faber, juridische faculteit VU, postbus 7161, 1007 MC Amsterdam. (red)
Dit jaar zijn er drie belangrijke Weyermanboeken verschenen: Syberg, het Wagenpraatje en Het verlokkend ooft. De schrijvende pers heeft aan deze boeken enige aandacht besteed. In Vrij Nederland van 31 augustus 1985, nr.35 (Boekenbijlage) besprak Ton Broos de Syberg-heruitgave. Zijn waarderende bespreking verscheen onder de titel: ‘Het rijke, angstige leven van een pseudobaron’. De recensent noteerde enkel kleine omissies en twijfelde aan de zin van het onderscheiden nieuwe genre: het oplichtersverhaal. Die twijfel werd gedeeld door L.R. Pol, die de Syberg-heruitgave voor Literatuur 2 (1985), nr.5, p.296-298 besprak. Pol was van mening dat het literair-historisch deel van de inleiding achterbleef bij het historische. Het Wagenpraatje werd tot nu toe slechts gesignaleerd in dagblad Trouw van 25 juli 1985 door W. St(afleu), die Weyerman een ‘columnist van het zuiverste water’ noemde. Wellicht ten overvloede: ook in de Mededelingen verschenen besprekingen van Syberg en het Wagenpraatje, resp. van de hand van Karel Bostoen en André Hanou in de afleveringen 1 en 2 van deze jaargang. Het verlokkend ooft zal in het volgende nummer van de Mededelingen zijn beurt krijgen. (red)
Spektator, het tijdschrift voor neerlandistiek, wijdde haar eerste nummer van de 15e jaargang aan het thema ‘Literatuurgeschiedenis en Canonvorming’. In de bijdrage van Jaap Goedegebuure, ‘Canonvorming na Knuvelder’ (p.32-40) komt Weyerman ter sprake. Goedegebuure wijst op het anti-autoritaire en op normdoorbreking gerichte klimaat, dat omstreeks 1969 in bepaalde universitaire kringen bestond. Dat klimaat heeft volgens Goedegebuure wellicht bijgedragen tot de herwaardering van ‘rebelse’ of ‘subversieve’ figuren. Weyerman is zo'n figuur. Hij wordt 25 jaar na Focquenbroch - de bloemlezing van Hermans dateert van 1946 - herontdekt, ‘maar de rehabilitatie van Weyerman kwam voor de vijfde druk van het Handboek (Knuvelder) te laat’. Ten slotte onderzoekt Goedegebuure enkele schoolboeken op de doorwerking van eerder genoemde ‘wijzigingen in de canon’ in de ‘postknuvelderiaanse periode’. In de nieuwe druk van Lodewick treft Goedegebuure een hoofdstuk over Weyerman aan. (red)
In Theun de Vries' Rembrandt (1931) wordt Jacob Campo Weyerman de leerling van Rembrandt genoemd. Hier het fragment uit de editie van 1974 (p.44):
Langzaam kwam de meester dichterbij. Hij schoof de eng opeengedrongenen terzijde. Zag de gezichten van ouds - sommige verwelkter, bekommerder, grijzer aan de slapen; andere opgeblazen, van het weelderig leven, de kwalen van een vroegtijdige ouderdom. ‘Hoe ben ik zelf geworden?’ zo mijmerde het eventjes in hem, en zijn ogen zochten onwillekeurig een spiegel. Maar reeds liep hij tussen de bezoekers door. Daar stonden degenen die over hem praatten. Daar was Govert Flinck - zijn leerling! -, nu de slaafse navolger van Van der Helst; en Flinck sprak over hem... en naast hem stond Campo