Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 8
(1985)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
E. Groenenboom-Draai
| |
[pagina 51]
| |
tekst beneemt, en dient zich daarover dan ook niet te beklagen. Als klaagmuur wil ik U dus ook niet gebruiken, maar misschien wilt U zo vriendelijk zijn U hier met een paar problemen omtrent het commentaar bij de Rotterdamsche HermesGa naar eind(2.) - want daar gaat het hier om - vrijblijvend te laten confronteren, al verheel ik niet, dat ik de stille hoop koester dat U in de toekomst waar nodig genegen zult zijn die vrijblijvendheid te verruilen voor een zekere mate van bereidwillige betrokkenheid. De eerste kwestie die ik U voor wil leggen is de vraag naar Weyermans bedoeling met zijn RH. Zoals U wellicht weet, beweert hij in het eerste nummer twee oogmerken te hebben, nl. ‘den verdwaalden Argus op de verlate loopbaan van de Reden te brengen’Ga naar eind(3.) en ‘te tragten allerlei soorten van zaken, en op het vermakelykste en op het nutste te trakteren’Ga naar eind(4.). Dat laatste is eenvoudig een vorm van reclame: voor saaiheid koopt niemand wat en wie het nuttige met het aangename weer te verenigen kan op succes rekenen; die formule was een reeds lang beproefde. Wat gecompliceerder evenwel ligt de zaak bij het eerste doeleinde: Argus weer op ‘de verlate Loopbaan van de Reden te brengen’. Niemand zal geloven in Weyermans intentie de kwaliteit van de Amsterdamsche ArgusGa naar eind(5.), het blad dat in de RH uitbundig wordt bestookt, te verbeteren, maar het is zelfs de vraag of er tussen de redacteur van de AA, Hermanus van den Burg, en die van de RH wel een reële vijandschap bestond en dus of het beschimpen van Argus wel voortsproot uit reële gevoelens van minachting en verontwaardiging. Was het niet veeleer een litteraire conventie, die hier een rol speelde - zoals ook prof. Zaalberg veronderselde in de bespreking van de RHGa naar eind(6.)? Zowel het begin van Weyermans eerste periodiek als Van den Burgs reactie op het voornaamste oogmerk van zijn opponent stijven mij in de veronderstelling dat het meer om een litterair spel dan om een serieuze polemiek ging. Wat het eerste betreft: In afl. 1 wekt Weyerman de indruk als zou zijn bekendheid met de AA van recente datum zijn en als zou zijn kennismaking ermee de voornaamste drijfveer zijn tot het in het leven roepen van de mythologische overwinnaar van Argus, Hermes. En dat terwijl de AA al vanaf 25 mei 1718 verscheen en al eerder aanvallen te verduren had gehad. In de eerste aflevering releveert Van den Burg bovendien het feit, dat Argus door Mercurius gedood is. Het lijkt er dus eerder op, dat Weyerman een litterair motief creëert om zijn blad te laten verschijnen. Wat Argus' reactie op Hermes' voornemen betreft: hij deelt het publiek mee, dat het niet moet verwachten ‘dat ik op dezen straatwachter zal schelden ofte smalen, of aan zyn oogmerk zal voldoen door hem stoffe te fourneren van met my te konnen kyven, want ik ben van nature genegen, wanneer ik, waar het ook zy, een nydig mensch ontmoet, al meesmuilend, terwyl ik hem voorby gaa, myne ogen te sluiten’Ga naar eind(7.). Kortom, hij heeft de nieuwkomer dóór, maar hij zal het spelletje niet meespelen! Jammer voor Weyerman, maar een sappige polemiek zit er niet in. Bij gebrek aan een actief optredende tegenstander moet hij dan ook van zijn spiegelgevecht afzien. Niet dat hij de strijdbijl begraaft - in de hele RH vinden we schimpscheuten aan Argus' adres - maar bij de voorziening van zijn schrijfstof komt zijn verhoopte opponent hem onvoldoende tegemoet. Als hij in afl.14 het uitdagen van Argus voor een deel opgegeven | |
[pagina 52]
| |
schijnt te hebben, neemt hij al snel, in nr.16 nl, zijn toevlucht tot een procédé dat hij overigens laakt in de AA: het ‘commentariëren’ van kranteberichtenGa naar eind(8.). Dat brengt zij bij een ander, zij het bij het eerste aansluitend probleem, omdat mij ook hier sprake lijkt te zijn van een litteraire truc. Weyerman suggereert niet dan met tegenzin op te treden als commentator van nieuwsfeiten, maar zegt ertoe gedwongen te worden ‘dewyl hy, om den kieschen smaak zyner Lezers te voldoen, genootzaakt is altoos eenige remarques over dagelysche Nieuwigheden te geven’Ga naar eind(9.). Met dat ‘altoos’ neemt hij het trouwens niet zo nauw (maar waarmee wél), want na dit in nr.19 geschreven te hebben schroomt hij niet dit programmapunt in afl. 20 reeds achterwege te laten. Wijst dit niet eerder op een gebruik naar éigen behoefte van wat de ‘couranten’ te bieden hadden, dan op een stillen van de behoeften van het publiek? Overtuigende bewijzen kan ik op dit moment niet bieden, maar wellicht kan een onderzoek naar de in de RH behandelde nieuwstijdingen meer licht werpen op deze zaak. Hoe vaak baseert hij zijn gevarieerde bespiegelingen bv. op sterk verouderd nieuws, zodat het publiek die nauwelijks meer kon zien ala krantecommentaren, en wélke berichten selecteerde hij uit het door de kranten gebodene? Nu eens lijkt hij in onze ogen belangrijke berichten geheel te negeren, dan weer grijpt hij gretig de gelegenheid aan een ogenschijnlijk onbelangrijke mededeling tot een aardig item te verwerken. Zo haakt hij bv. ook wel eens in op een advertentie, zoals die, waarin ‘Mr. Alesander Samuëls’ zijn ‘nieuwe gepraktizeerde Breukbanden’ aanprijstGa naar eind(10.), voor de lijders aan breuken wellicht een hoopgevend bericht, maar voor de gemiddelde lezer toch niet een brandende kwestie. Al met al lijkt Weyerman die berichten te kiezen, die hem op dat moment toevallig conveniëren. Van een diep innerlijk verzet tegen deze werkwijze blijkt- behalve in enkele expliciet uitgesproken beweringen dienaangaande - in elk geval niets. Een derde onduidelijkheid heeft zijdelings met Weyermans krantecommentaren te maken. Die betreft het al dan niet onverbloemd noemen van de namen der gegispte personen. Bij een onderzoek naar Weyermans satire op de windhandelGa naar eind(11.) viel het me op, dat hij een mij duistere willekeur lijkt te vertonen bij het noemen van zijn slachtoffers. Zo spreekt hij in afl.36 bv. vrijmoedig over John Law, de door de Franse overheid aangetrokken Schotse financieel deskundige, met bedenkelijk beleid, maar in hetzelfde nummer hekelt hij de praktijken van de ‘heer Rich***’ (i.p.v. Richard Haulditch, één van de directeuren van de South Sea Company)Ga naar eind(12.), ‘Mr. Ails**’ (i.p.v. John Aislabie, kanselier en onder-thesaurier van de Exchequer en als zodanig niet geheel onbesproken)Ga naar eind(13.) en ‘Sr. Wal**’ (i.p.v. Edmund Waller, schoonzoon van Aislabie, die evenmin als zijn schoonvader zijn handen in het water van de South Sea schoongewassen had). Dat wekt des te meer onze verwondering, daar de Nederlandse kranten die namen wel onverholen noemden. Iedereen die de kranten las, wist dus, op wie Weyerman doelde. Bestond er voor hem een ons onbekende noodzaak zo te handelen, of moeten we ook dit zien als een litterair spel, een vorm van amusemant waarbij men zich kon verkneukelen in het zalige besef toch wel te weten over wie de ‘commentator’ het had? Een methode om een aantal van Hermes' raadsels op te lossen is het systematisch depouilleren van de kranten die hij mogelijkerwijze gelezen kan hebben. We weten niet aan welke kranten Weyerman zijn nieuws- | |
[pagina 53]
| |
feiten ontleende, en daarmee roer ik een vierde probleem aan. In een enkel geval - maar lang niet altijd! - wordt wel eens duidelijk welke krant hij gelezen zou kunnen hebben, of in elk geval, welke hij zeker niet onder ogen gehad heeft. In nr.29 van de RH vertelt hij bv.: ‘Te Londen is de buitensporigheit van sommige Aktionisten zo ver gegaan, dat de huisvrou van een der Direkteurs eene subscriptie van 1000 pond sls. voor haar favoriet-katje, op den naam van Madame la Petite, verkregen heeft’Ga naar eind(14.). De Leydse Courant geeft het bericht nagenoeg gelijkGa naar eind(15.); de Amsterdamsche Courant echter meldt: ‘dat 'er in dit laatste was een subscriptie van 3000 liv.sterl. op de naem van Madame Petite de huysvrou van een der Bewindhebbers’ Ga naar eind(16.). Een niet gering verschil! Of Weyerman het nieuws uit de Leydse Courant had, is niet zeker; wél dat hij het niet had uit de Amsterdamse. Zonder de minste moeite zou ik kunnen voortgaan U van de gevarieerde problematiek rond de RH op de hoogte te brengen; Ik zou U kunnen lastig vallen met de vraag waarom Weyerman zo dikwijls alleen Latijnse vertalingen geeft van uit het Grieks afkomstige citaten, hoe vaak hij zonder bronvermelding buitenlandse litteratuur vertaalt en waaraan de zo kwistig rondgestrooide citaten ontleend zijn. Maar dan begint dit verhaal toch op een litanie te lijken, en dat heb ik aan het begin ervan beloofd te zullen vermijden. Moge in de (verre) toekomst het slechten van de muur der tekstproblemen deze opmerkingen rechtvaardigen. |
|