Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 8
(1985)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermdJos Leenes
| |
[pagina 27]
| |
drinkeboer met zijn Herboore OudheitGa naar eind(10.) en dan nu het bordeelschrift van Sulsis. Weyerman moet hem een ‘kleyne vermaaning’ geven, want hij vraagt zich af hoe Sulsis in staat is ‘zulk een ongezouten bordeeltaal te voeren, dat het schynt als of uw mond aan een verkeerd gedeelte uws licghaams was geplaatst’. Hij beschuldigt hem ook van plagiaat: Sulsis is ‘een smokkelaar in druk, plondert de Fransche schryvers, zonder 'er zelfs den zwygenden tol aan te betaalen’. Weyerman zal nog twee keer een schimpscheut lossen op de Vermaning: in de Tuchtheer van 12 december: Sulsis ‘presenteert zyn dienst aan alle de Boekverkoopers die benoodigt zyn om misdruk, zynde hy in staat, niet tegenstaande zyn onvermogen, om alle de brug-gerieflykheden,Ga naar eind(11.) en die naamelooze huysgemakken met scheurpapier te voorzien’. In het nummer van 2 januari 1730 aarzelt de tuchtheer een zojuist gelezen stuk op 't vuur te gooien ‘of hem aan den boekworm van de Broederlyke Vermaaning, die zyn boekwinkel op 's Heeren straaten in wanorde schikt, tot een *aalmoes te schenken’. De noot verklaart zijn motief: ‘*Om hem daar door het verlies, dat hy zich door den druk van Sulsis bordeelschrift op den hals heeft gehaalt, eenigen maate te vergoeden’.
Ondertussen is de Broederlyke vermaning van het toneel verdwenen. Zijn plaats wordt ingenomen door een andere merkuur: op 12 december verschijnt De nieuwe modenze gebrilde brilleman.Ga naar eind(12.) Al gauw blijkt diens intentie dezelfde: hij wil ‘gelyk een Argus waken’ en zal onder meer ‘den vrolyke Tugt Heer zyn weekelyksche geleerde werken (...) doorsnuffelen’. Zijn identiteit geeft hij niet prijs: ‘Gy hebt niet naar zyn naam te vragen, Weet dat ik die niet zeggen wil’. In een samenspraak tussen Pasquin (symbolische kwaadspreker) en Marforio (een van Rabelais geleend personage) wordt over Weyerman opgemerkt, dat zijn verdienstelijke bloemschilderijtjes goed genoeg zijn om als versiering te dienen voor de w.c.-deur. Verder wordt Joris van der Woude voor een aap uitgemaakt. Toen deze eerste Brilleman geschreven werd, had de auteur nog geen kennis genomen van Weyermans kritiek op de Broederlyke vermaning in zijn Tuchtheer van 5 december. Hierop reageert hij namelijk pas in de Brilleman van 19 december. Hij meent: ‘Dien Sulsis die nu al in het zoud leid te verdedigen, zal onnodig wezen, dewyl het genoeg is geweest de goedkeuring van het gemeen te hebben, zonder dat men door het lokaas van verleiding, alias inschryving, of het eene illustre Portret of het ander daar voor te stellen, om het aan de Man te helpen, het zelve kopers daar toe genoeg gevonden heeft’. Hierdoor verraadt de auteur - ongewild? - zijn naam; immers als hij ook de auteur van de Vermaning is, betekent dat, dat we weer met Simon van Leeuwen te maken hebben. Deze zegt in de toekomst aandacht te zullen schenken aan ‘die bekladde Historie van het Pausdom’: ‘wij zullen die eerstdaags eens doorlopen’, want ‘het goede dat daar in is, kunt gy niet ontkennen van een ander gestolen te hebben’. In zijn kritiek wordt de Brilleman al snel persoonlijk: ‘het is wat hard voor u daar gy uw voor een voornaam Auteur hebt uitgegeven, nu genootzaakt zyt in een verschove hoek by de Lombert in een hok te kruipen, is dat geen bewys dat men nu ziet dat gy de Menschen maar hebt verleid, en indien gy het lokaas van inschryving niet had by de hand gevat, zo zou den Drukker indien 't voor zyn rekening geweest was, uit wanhoop verhangen hebben’.Ga naar eind(13.) Hij is op z'n teentjes getrapt door Weyermans uit- | |
[pagina 28]
| |
latingen over de Critique en politique brieven. Hiermee wordt immers zijn anonimiteit opgeheven. Hij benadrukt daarom maar eens, waarom de opmerkingen over de Critique brieven ongerechtvaardigd zijn: ‘al uw schreeuwen en veragten dat gy en anderen daar van doet dat deert ons niet, hebbende daar geld voor in onze zakken, spyt uw en andere, die het benyden’. Van Leeuwen bespreekt gedurende de nog te verschijnen elf nummers van de Brilleman steeds de Vrolyke tuchtheer op een tamelijk ongenuanceerde wijze. Hij scheldt zelfs regelmatig rechtstreeks.Ga naar eind(14.) In nr. 3 (26 dec.) spot hij weer met de geringe financiële draagkracht van Weyerman. Ook wordt door hem ‘publiek bekent gemaakt’, dat de tuchtheer ‘een plaats in het Gekke of Lazarishuis verkregen heeft’. In nr. 4 (2 jan.) blijkt deze zo ziek te zijn, dat hij ligt te ijlen. Hij roept steeds: ‘(...) zeg, waar 's die Potentaat, Die my zo onverwachts, met een verheugt gelaat, Aan den Voet-Angel kon zo slinks in 't water bruyen?Ga naar eind(15.) Ik zal hem straffen (...)’. Opvallend is, dat Weyerman in zijn Vrolyke tuchtheer van 2 januari in de ‘Waarschouwing’ zegt in een komend nummer de geneesheren een veeg uit de pan te zullen geven, omdat ‘die zyn verdiensten met winterhielen naslurven’. Toeval, of zou JCW rond Kerst ziek zijn geweest? De Brilleman gaat ondertussen door: in nr. 6 (16 jan.) wijst hij weer op het bedrog van ‘by inschryving te laten drukken’. Verder weet hij over Weyerman: hij is ‘in zyn Palleis in de Lommert-steeg, Heer! wat is het wel bedogt zig daar te plaatzen, als men iets ter leen te geven heeft’. De opmerking van JCW, dat de Broederlyke vermaning een bordeelschrift is (Tuchtheer 2 jan.) schiet in het verkeerde keelgat. Brilleman nr. 7 (23 jan.) vaart dan ook scheldend uit. In dit nummer wordt verder de Leidse ExaminatorGa naar eind(16.) voor het eerst gesignaleerd en kritisch besproken. Weyerman zal later hetzelfde doen.
In de Tuchtheer van 16 januari geeft JCW voor het eerst aandacht aan de Brilleman. Het weekblad wordt belachelijk gemaakt en in een noot wordt verklaard: ‘* Den Brilleman is den tytel van een weekelyks schrift, of eygentlyk van een kanaille-kourant, opgestelt in de vreeze des hongernoots by den beruchten Sulsis, een autheur die zo bekent is by zyn zwarte rok op een roode broek, gelyk als de weesjongens kenbaar zyn door hunne respektieve liveryen’. Dit zal Weyermans enige reactie op Van Leeuwens merkuur blijven. Deze reageert wel direct: in nr. 8 (30 jan.) valt hij eerst uit: ‘den Vrolyke Tugt-Heer, dewelke voor zyn bekladde Laster Schriften geen Boekverkoper heeft kunnen vinden die dat op zyn riseco heeft durven drukken (...) is nog zo gelukkig geweest dat hy Menschen gevonden heeft die hem tot alle Mans gek nog een stuivertje laten verdienen en dat geschrift op haar eige kosten laten drukken’,Ga naar eind(17.) maar erkent dan, dat Weyerman ‘kent altyd den Autheur van den Brilleman, want schildert hem met kleding van het hooft tot de voeten uit, of doed hy dat om hem bang te maken; neen goede vriend den Tugt-Heer, de Brilleman wil wel van uw bekend wezen, hy zal daarom niet nalaten op zyn gewoonte u te roskammen’. In ditzelfde nummer wordt in een fictief gesprek tussen de tuchtheer en zijn demon een interessante mededeling gedaan: ‘Den Tugt-Heer: (...) ik die de waereld al meer als leenman door inschryving van iets te laten drukken bedrogen heb, maar nu lukt het niet meer, daarom heb ik de Historie van de Schilders en Schilderesse in den Haag haast voor niet moeten geven(...)’. Slaan we de | |
[pagina 29]
| |
krant erop na, dan blijkt inderdaad, dat voor Weyermans Levens-beschryvingen der Nederlandsche konst-schilders en konstschilderessen wordt geadverteerd door ‘Jacobus de Jongh, Boekverkoper in 's Hage’.Ga naar eind(18.) In Brilleman nr. 9 wordt, na de mededeling, dat Weyerman ‘als den Vrolyken Tugt-Heer overal vry labes krygt’, weer een fictief gesprek tussen tuchtheer en demon opgevoerd. Hierin beweert de tuchtheer, dat er geen kwaadaardiger mensen dan vrouwen zijn. Van Leeuwen gaat daar uitgebreid op in.Ga naar eind(19.) Omdat Weyerman niet meer reageert op de Brilleman, daagt deze hem openlijk uit. In nr. 10 (13 febr.) roept hij uit: ‘Ik moet aut Caesar, aut nihil, of overwinnen, of verslagen zyn, komt dan maar op jou Langbeen, ik zal uw doen zien of ik den strop verdien die gy my in uw geschriften om den hals heb gesmeten’. Uit een nieuwe tweespraak blijkt, dat Van Leeuwen Weyerman tot een dialoog probeert te prikkelen. Deze geeft echter geen krimp, en dat frustreert: in Brilleman nr. 11 (20 febr.) staat slechts korte kritiek op de Tuchtheer van 6 februari en wat gescheld: JCW is een lasteraar en kwaadspreker. Nummer 12 verschijnt niet de volgende week, maar pas 14 dagen later (6 maart). Dan komt de aap uit de mouw: ‘over veertien dagen zullen wy weer eens zien wat wy dan zullen zeggen, want om alle weeke uw beurzen te komen schudden dat zie ik wel behaagt aan veele niet, het geld word raar, en het getal van de schryvers vermeerdert dagelyks, dierhalve wil ik myn pen tot op een betere gelegentheid wat menageeren, ook kan ik dezelve vry wat nutter besteden, als myn Brillen te verkoopen aan menschen die niet zien willen, maar bot zyn en blyven’. Behalve een obscene tweespraak tussen tuchtheer en demon heeft nummer 13 (20 maart) niet veel te bieden, en het wekt dan ook geen verwondering dat, hoewel nr. 14 wordt aangekondigd, deze dertiende merkuur de zwanezang bevat van de anti-Tuchtheer campagne.Ga naar eind(20.) |
|