Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 8
(1985)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
André Hanou, Remco Meijer, Reinder Storm
| |
[pagina 18]
| |
pamfletten, die hij in dienst van de patriotse zaak schreef. Iemand als Van Goens betitelde hem, niet geheel onbegrijpelijk, als een schurk. Hoefnagel schijnt met enige jaloezie naar Campo gekeken te hebben. In zijn genoemde Echo spreekt hij zo terloops over ‘Campo Weyerman dien vermaarden Schryver’.Ga naar eind(2.) Nu was hij er zich van bewust, dat men in moreel opzicht al het nodige op Campo aan te merken kon hebben; tegelijkertijd wenste hij zich te warmen in de gloed van bewondering van Campo's schrijftalent, die desondanks altijd heeft bestaan. Vandaar dat hij zich op enkele plaatsen op de volgende manier probeert te verzekeren van de eer in de traditie van Campo te staan, zonder dat hij echter in nadelige zin met hem vergeleken moest worden. In de eerste passage suggereert hij dat hij de kleinzoon van Campo is; althans, dat gerucht loopt er over hem. Hoefnagel doet dat in zijn anonieme HerbergspraatjeGa naar eind(3.) uit 1771, waar hij diverse personen over de auteur van de Echo - hij zelf dus - laat spreken. Een jood zegt: ‘Daar wort gezeit dat et sen seens seen (zijn zoons zoon: kleinzoon) is, men Eer, van die Campo Weyjerman die in den Haag op de gevangen Poort is gestirven’. Hierop gaan twee andere personen uit het gezelschap, een advocaat en de burger Ligthart, in. De advocaat: ‘Dat zoo zynde Mozis, kon 't wel gebeuren dat die Sinjeur wel eens raakte daar zyn Grootvader gesturven is, als hy maar meer Mercuriussen en Couranten schryft, want men zegt dat hy daar ook den Auteur van is’. En Ligthart zegt: ‘Nu myn Heer verhaal dit niet voort, want zulks is niet waar dat hy de klyn soon van Campo is (...) en wat aangaat van op de gevangen poort te geraaken daar heeft die Schryver geen gevaar van, want hy volgt wel is waar de styl van Campo, en mag met regt een tweede Campo genaamt worden, maar hy doet geen dingen die nadeelig voor de Republiek zyn, hy blyft voor eerst van de Hooge Magten af, ten tweede toont hy veel eerbiedt te hebben voor de Overheit, en ten derden bemoeit hy zig niet met Kerkelyke zaaken’ (p. 29).
In een tweede passage, in zijn Echte en Waare VerantwoordigingGa naar eind(4.), eveneens uit 1771 gaat Hoefnagel in op de verwijten die tot hem gericht waren in de Brief van een' voornaam Heer uit Noordholland (Amsterdam 1771). Laat ons eerst de Brief citeren, want ook daar wordt het nodige over Campo gezegd. ‘Hy (Hoefnagel) noemt zyn Kommenyspapier (daar men waarschynlyk binnen weinig tyd gerookt vlees en kaas in zal zien verkoopen) even of het zulke algemeene zaaken behelsde: Neerlands Echo, dit in navolging van den Pasquillant Campo Weyerman, die de kost won met zyn Evennaasten op het schavot zyner Hekelschriften ter Executie te brengen, en die onder denzelven Tytel van Echo, weekelyksch den geenen, die hem in 't hoofd kwam, of daar hy getekende of ongetekende Brieven van ontvong, zonder bekreun roskamde: zo dat men van hem zei, dat hy geschapen scheen, om alleenig de rust der zaamenleving die hem ook als ten hoogste gevaarlyk beschouwde, te kunnen storen; doende in zyne Werkjes uitblinken een geest van kwaadaartigheidt, die niemand meer ontzag, en toonende hoe langs hoe meer, dat 'er nimmer iets uit zyne pen kwam, of het was meer het fenyn van gruwelyke Lasteringen en eerrovende uitdrukkingen bevlekt. Onze tegenwoordige Echo-Schryver komt hem hierin al vry na, hy hekelt elk, ontziet niemant en byt, zoals | |
[pagina 19]
| |
[pagina 20]
| |
men zegt, Reuën en Teeven. Dit verschil is alleen tusschen beiden, dat Campo Wyerman vernuft had, dat hy Taalkundig, en in veele andere zaken geleerd was, voegende by eenen vloeibaaren en Snaaks verheven Styl, die alleraardigste Invallen en de geestigste omschryvingen, daar mogelyk nooit iemand om dagt, geduurig veranderende, en door eenen aangenaame verwisseling van Tranten, nieuw en behaagelyk (...). Een onderscheid is 'er nog tusschen deze twee Pasquil en Echo Schryvers, en dat zelve is hierin geleegen, dat Campo Wyerman 'er nog voor uit komt, dat hy den man is, die zich tot zulk een gevaarlyk meubel opwerpt; immers voor zyne Hermessen, Echo's, Vrolyke Tugtheeren, enz. plaatsten hy onbeschroomt zyn' naam als Autheur: Maar onzen Amsterdammer Hekelprul vroet in het duister als een mol (...). Anders is beider oogmerk, beider belang één, naamlyk: Pasquillen om Geld te maaken, en een Huurling te weezen van alle Nydigaarts en Kwaadspreekers, om andere Menschen op hun zeer te treeden en in kwaad gerugt te brengen, tot verstoornis der burgerlyke Maatschappy, waarlyk een aller bedroefste Kostwinning!’ (p. 4). - En wat later vervolgt de auteur: ‘Men kan van deeze allen (d.i. geschriften) zeggen dat de Autheur 'er zig in vertoont als een kladder by uitstek, die in dit zyn nieuw en armhertig Beroep, aan zyn vorige te weten dat van Kladtschilder zeer gelyk is, behalven dat hy nu meerder nadeel aan de zameleving doet. Van Campo Wyerman kon men betuigen dat het jammer was dat hy zyne gaven zo misbruikten, maar van onze Klaas H......, zamenflanser van het Scheurpapier Nederlandsch Echo, mag men zeggen dat het jammer was als hy meer gaven hadt’ (p. 10). Op dit alles repliceerde de kleinzoon: ‘Ue. gelieft vervolgens van de groote Campo te spreeken, ja in die zyn navolging is Echo's naam, maar geenszints zyn daad, want die Schryver schoon ik met tegenzin, kwaat van hem moet getuigen, niet zoozeer om zyn persoon alswel om zyn kwaade geleerdheid, zyn geleerdheid bemin ik wel, ja myn wensch was, dat ik hem evenaarden, dog zyn handelwyzen zyn niet pryselyk geweest: want die maakten zyn werk daarvan, wanneer hy om geld verleegen was, dat hy brandbrieven schreef, aan deeze en geene gegoede lieden; met bedreiginge zoo zy niet voldeeden aan zyne begeertens, dat zy dan moesten staat maaken dat hy haar schandalizeeren zou, en hier in ontzag hy deugd, nog eer; en daarom zou ik al haast denken of gy daar geen natuurlyke zoon van zyt, want UE weet wel Campo mog wel een Meisje zien, nu dat is een zwak dat bezitten veele Schryvers (...). Wat vervolgens de geleerdheid tusschen Campo Weyerman, en my aangaat, dat beken ik gaarne, dat scheelt magtig veel (...). Nog zegt myn Heer de Briefschryver is 'er een onderscheid, en dat is, dat Campo 'er voor uit kwam, en ik niet; dat liegt hy juist niet, maar de vent weet het niet, echter zal ik het hem zeggen, dat Campo al vier jaaren geschreeven hadt eer iemant wist wie 't was, en naderhand hoorende dat hy bekent was, schreef hy zyn naam onder zyne werken, en dat denk ik ook te doen’ (p. 5).
Aldus de ‘kleinzoon’. De discussie heeft eigenlijk niet zoveel om het lijf. Het interessantste is eigenlijk wel dat men zich soms bewust is van een bepaalde traditie (Hoefnagel zelf noemt ook Doedijns wel eens). Zéker blijkt, dat Weyerman gelezen bleef. | |
[pagina 21]
| |
Wellicht mogen hier nog wat aanvullende gegevens over Hoefnagel gepubliceerd worden, die nog niet via de literatuur genoemd in noot 1 bekend gemaakt zijn. Aardig is het gerucht dat Hoefnagel in 1773, na de dood van de bekende Wagenaar, naar de functie van stadshistorieschrijver van Amsterdam gesolliciteerd zou hebbenGa naar eind(1.); zulks dan na daartoe tijdens een vrolijke avond aangestookt te zijn. Vanaf 1780 breekt Hoefnagels stroom van politieke pamfletten los, ter ondersteuning van de groeiende partij der patriotten. Hoewel men hen qua argumentatiekracht niet te hoog moet aanslaan, gingen de tijdgenoten er bepaald onder gebukt. Karakteristiek is de verbittering van Van Goens, een van zijn mikpunten: deze merkt op dat alleen al tegen hemzelf vier- à vijfhonderd vlugschriften het licht zagen, ‘meest allen van den gemeensten walgelijksten en schandelijksten inhoud (...), dien men bedenken kan, verre beneden wat immer de pers van eenige andere natie dan de Hollandsche onteerde, geschikt zelfs niet voor de laagste volksklasse, maar over 't algemeen berekend voor dronken matrozen, schavuiten en deugnieten, zoals dan ook inderdaad een der voornaamste schrijvers zelf was een waardig bezoldigde van den waardigen Pensionaris van Berckel, die er op pochte alleen bijna een honderd er van uitgegeven te hebben, een Hoefnagel, een gemeenen kerel, die naderhand te Leiden ter nauwernood geeseling en brandmerk voor diefstal ontsnapte, alleen door tussenkomst der Patriotten, een plotselingen dood op een vlieringkamertje te Utrecht stierf en niettegenstaande zijn patriottismus van de armen begraven werd als een hond, zooals hij al zijn leven geweest was’.Ga naar eind(2.) Dat Hoefnagel voor zijn schrijfsels betaald werd is best mogelijk. Beide partijen betaalden; ook Van Goens zelf werd gesubsidieerd. Of men probeerde schrijvers over te kopen. - Het politiek standpunt in Hoefnagels pamfletten is tamelijk conservatief, in die zin, dat het nauwgezet de lijn van de partij van de oude regentenkringen volgt, tégen het Haagse hof. Het betekent dat in het begin vooral de Engelsgezinde politiek doelwit is, geleidelijk aan het bewind van Brunswijk en diens partijgangers, en pas later de stadhouder zelf, die eerst nog beleefd verzocht wordt in te grijpen in 's lands kwalen. Deze patriotse lijn vertoont geen neiging zich aan te sluiten bij die van de democratische patriotten (maar misschien leefde Hoefnagel daartoe niet lang genoeg). In ieder geval plaatste de tegenpartij hem op één lijn met figuren als Van Brussel of 't Hoen.Ga naar eind(3.) Wat Hoefnagels eigen biografie betreft in zijn laatste jaren: 9 april 1782 werd zijn tweede vrouw, Jannetje Schuyt, in Amsterdam begraven. In februari of maart 1782 schijnt hij gesolliciteerd te hebben naar | |
[pagina 22]
| |
een plaats op 's lands oorlogsvloot, en wel op het schip ‘Monnikkendam’ van kapitein Kuiper, liggend te EnkhuizenGa naar eind(4.); maar vergeefs. Via de bibliografie in het Documentatieblad Werkgroep 18e eeuw zijn al diverse zaken aan de orde gesteld, zoals zijn journalistiek reisverslag van zijn speurtocht naar Kaat Mossel en haar orangistisch milieu te Rotterdam, in 1784. Rotterdam komt in zijn laatste jaren wel meer aan de orde. Volgens orangistische pamfletten zou Hoefnagel in 1783 in Rotterdam wonen in de Wijnstraat, als ‘oppasser in een stille knip’, en later ten huize van de Engelse parfumeur Alman, in de Hoogstraat, terwijl mevr. Alman het met de zeden niet al te nauw zou hebben genomen.Ga naar eind(5.) Wat hiervan waar is, is niet duidelijk; in de pamflettenstrijd van die jaren is elke aantijging mogelijk. Wat nu Hoefnagels sterfdatum betreft, onjuist is het jaartal 1783, dat doorgaans opgegeven wordt.Ga naar eind(6.) Onjuist is ook het verhaal dat hij opgehangen zou zijn door de beul van Haarlem; dat verhaal is een literaire fictie, gepleegd door de orangistische auteur Kees Vermynen, in het eerste nummer van zijn Lanterne magique, van september of oktober 1782. In feite stierf Hoefnagel in Utrecht. Hij werd namelijk begraven in de Buurkerk aldaar, op 24 november 1784, op order van het gerecht van de stad, vanuit de Haverstraat, zonder vrouw of kinderen na te laten.Ga naar eind(7.) Dat dit op order van het gerecht gebeurde, wijst er op dat zijn financiële positie niet rooskleurig was, toen hij stierf. Dat gerucht zou dan juist zijn. En het is ook inderdaad zo: want in de minuten van de civiele sententiën is op 23 april 1785 een uitspraak van het gerecht te vindenGa naar eind(8.), waarbij Hoefnagels nagelaten bezit, te weten vierentachtig gulden, twee stuivers en twaalf penningen, onder de preferente crediteuren verdeeld werd. Die crediteuren waren resp. een apotheker, een turfleverancier, een haar-opmaker, iemand die boeken en winkelwaren geleverd had. Maar het grootste deel van het bedrag kreeg Caspar Hendrik Huseman, namelijk een kleine zestig gulden, in mindering van vorderingen tot een bedrag van ruim zesennegentig gulden, wegens kostgeld, kamerhuur en voorgeschoten bedragen. Bij hem woonde Hoefnagel dus in, en kennelijk al sinds enige tijd: anders kon de huur niet zo hoog opgelopen zijn. Waarom bevond Hoefnagel zich te Utrecht? Ik vermoed, omdat in 1784 Utrecht het centrum geworden was van de patriotse beweging. Voor een broodschrijver viel er dan wel iets te verdienen! Hij zal echter door ziekte belemmerd zijn geworden zijn ambacht uit te oefenen, zodat zijn schulden zijn inkomsten hebben overstegen. Iets dergelijks wordt ook bevestigd door een ongedateerde briefGa naar eind(9.) van de orangist Turnbull de Mikker aan een andere bekende orangist, Jan le Francq van Berkhey, waarin Turnbull zegt: ‘Ik feliciteer u met het overlyden van den befaamden schurk en paskwilschryver Nicolaas Hoefnagel. Gy kent dien fielt, doch mooglyk is u zyn uiteinde niet bewust; weet, dat hy van oorpijn dol geworden en dus gek gestorven is, men heeft hem, deels uit 't Exercitie genootschapskas van Utrecht (daar hy stierf) deels uit de armenkas begraven en na 't kerkhoff gebracht, en, zyn gantsche statie heeft bestaan in de Boekverkopers Wild en Stubbe, en nog 5 Man; is dit niet brillant, me dunkt hier was nog wel iets van te zeggen, doch myn pen is daar toe niet bekwaam.’ Aldus stierven de broodschrijvers in de achttiende eeuw. 't Waren | |
[pagina 23]
| |
harde tijden. (A. Hanou) |
|