Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 7
(1984)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
Adele Nieuweboer
| |
[pagina 62]
| |
doodsteek tragt te géven’, aldus Tysens.Ga naar eind(7.) En waarom zouden we de visie (en dus receptie?) van deze tijdgenoot niet betrekken bij het beoordelen van de satirische waarde van Weyermans werk? Tenslotte zijn er ook verschillende theoretische uitspraken van Weyerman zelf. De vroegste mij bekend is uit Democritus en Heraclitus Brabantsche Voyage.Ga naar eind(8.) In een ‘Tot den Leser’, blijkens een voorafgaand voorbericht door de auteur zelf, leest men een variant op het spreekwoord Wie de schoen past... Fout, zegt Weyerman, ‘d'intentie is de fouten (maar niet de geen die ze plegen) te denoteren’. Dus: niet de persoonlijke verontwaardiging of wraakneming is de uiteindelijke drijfveer, maar het sociale doel: de verbetering der zeden. Uit de Rotterdamsche Hermes blijkt verder dat Weyerman het nodig vindt dat een censor of zedenmeester zijn taak vervult vanuit een behoorlijk ‘ingeklede’ situatie, in zijn woorden: ‘door diergelyke fantastyke waerdigheden [dit verwijst naar: koningschap via de loterij van een driekoningenbriefje] de misbruiken zyner eeu [...] attaqueren’.Ga naar eind(9.) Iets verder in de RH komt via een brief aan Hermes nogmaals ter sprake of de aanval gericht moet zijn op persoonlijke of op algemene gebreken. Hermes theoretiseert vervolgens over de twee belangrijkste historische satirische genres, die van Juvenalis en Horatius, en verklaart Horatius'ironische schildering van ondeugden en Juvenalis' scherpe aanval op ‘verschrikkelyke waarheden’ uit beider verschillende tijdsomstandigheden. Hermes' bewondering voor ‘deze twee wakkere Zangers’ zal hem doen trachten beiden voortaan ‘in eene generale critique wegens de predominerende Eeufeilen [...] te volgen, en in het toekomende dit papier niet meer met de walgchelyke afbeelding van een persoon [= Argus] [...] bezwalken’.Ga naar eind(10.) In de AH geeft JCW de Latijnse dichters de eer de satire te hebben uitgevonden en laat vervolgens in drie klassen van waardering een aantal namen de revue passeren. Onder degenen die zijn waardering krijgen, treffen we zowel oude (Varro, Seneca) als eigentijdse (Swift) auteurs aan, zowel amusante als scherpe schimp, zowel poëzie als vermenging van poëzie en proza.Ga naar eind(11.) In de Doorzichtige Heremiet heeft JCW zijn literatuurhistorische mening bijgesteld: de Romeinen hebben waarschijnlijk ook voor het schimpdicht geleerd van de Grieken, maar we danken aan hen in ieder geval de verbetering en de vervolmaking van het genre. Dankzij Horatius en Juvenalis is ‘de weerelt verdeelt in twee klassen van gevoelens’ en JCW constateert dat de nakomende satires aller landen hun verdiensten ontlenen aan de één of de ander. In Nederland echter zijn slechts weinig geslaagde satireschrijvers te vinden. Ze zijn té ‘grammoedig’, te ‘koen’, te ‘wreed’. En dan volgt JCWs definitie: ‘Een Schimpschrift, het zy in rym of in onrym, is gedestineert om de ondeugd ten toon te stellen, en om de deugd aan te moedigen’, maar ‘veele Dichters gehoorzaamen maar de helft van die weezendlyke stelling’.Ga naar eind(12.) Deze kleine inventarisatie, die zeker kan worden uitgebreid, geeft m.i. aan dat JCW wel een persoonlijk maar nog meer een algemeen doel zegt te hebben, dat hij zowel ondeugd wil hekelen als de deugd aanwijzen, en dat hij dat zowel op Juvenalische als op Horatiaanse wijze zal doen. Nu eens zal amusante spot overheersen, dan weer de ernst van de aanval. Bij beide echter speelt de esthetische verhulling een rol. Wat is echter JCWs praktijk? Valt hij overwegend personen aan of ‘eeuwfeilen’? Richt hij zich vooral op amusement of op ernst; volgt | |
[pagina 63]
| |
hij meer Horatius of Juvenalis? In welke mate en in welk verband met welk soort aanval is Weyerman esthetisch verhullend? Wijzigen zijn opvattingen en zijn praktijk zich in de loop der jaren? Houden wijzigingen verband met de voorbeelden die hij zich voor ogen stelt en die hij als motto's voor zijn werk gebruikt? In hoeverre is er eigenlijk een relatie tussen motto en werk? Deze en nog andere vragen zijn nog niet voldoende aan de orde geweest. Beantwoording ervan lijkt me noodzakelijk om meer dan een incidentele opmerking over het satirisch karakter van Weyermans werk te kunnen maken. |
|