kopies, en Schotelties, een koppel witte marmelade poties, en eenige meest leege Rossolie Flesies, beneffens een paer Spawater kanneties.’ In de kamer hangt ook ‘een leelijke oude Huijsklock, in een ijzere kas, die zooveel geluijt sloeg als een lijck in een doodkist, en voor zoo ver als mijn oordeel strekte, min diende tot eenigh gebruijk, als tot cieraet. Naest aen die stilstaende klok was een eerwaerde prent van O.L.V. van Montserat vastgespeet, en daertegens over hing aen een verroeste spijker een kuijfmuts met een Rood Strik’. In dit slordige interieur, rijkelijk behangen met spinnewebben, vervaardigt Susanna een sterke likeur ‘Rossolie’, die door haar vriend uitvoerig bezongen wordt. Ondertussen ‘had die Juffer een kleijn glaesie gespoelt in het waterpotie van een Leeuwerick, en toen viel zij aen het trakteeren’. Volgens Weyerman leek die drank op ‘verschaelde meede, gegeesselt met bruijne sieroop’. Hij weigert en ‘die protestatie bespaerde mij een siekte’; hij is blij als hij de frisse buitenlucht kan inademen. Kuningham vraagt zijn oordeel over die dame en Weyerman bespot hem als volgt: ‘Wacht dan Heer Kuningham tot dat ghij de veertig jaren van uw Beminde hebt bereijkt, en indien zij binnen die tijt niet ouder, of niet leelijcker is geworden, ben ik van advies dat ghij haer zult trouwen.’
Kort daarop trouwde Kuningham met haar, wat door de archieven bevestigd wordt. Op 15 april 1696 trouwen ze in de rooms-katholieke kerk aan de Waterstraat; om een wettig huwelijk aan te gaan verschijnen ze op 29 april voor de dominee in de Waalse kerk: ‘Le 29 d'Avril Jean Kinegom J: H: avec Susanne de Palme Carillo J: F:’.
Enkele jaren later wordt uit dit huwelijk een zoontje geboren, dat op 16 augustus 1700 in de Waterstraatkerk gedoopt wordt. De jongen krijgt de naam Johannes en getuigen bij de doop waren opa Giorgio Cunnijngham en tante Pauline Cunnijngham.
In ditzelfde jaar huurt schilder Kuningham een huis achter het grote huis ‘Het Wapen van Amsterdam’ in de Karrestraat. Bij dat huis was een prieeltje en misschien zat Zeuxis Kuningham daar met de portretschilder Philippus Vilaen te dammen, pijpen te roken en biertjes te drinken, zoals Weyerman dat vertelt in het vierde deel van de Levens-beschryvingen (blz. 120).
Het begraafboek van de Grote Kerk vermeldt de dood van Johan Kinnegom op 30 januari en zijn begrafenis op 3 februari 1719. Zijn weduwe, Juffr. Suzanna de Palma Carillo, overlijdt op 27 januari 1738.
In een vertoog over het betamelijke en het wanvoeglijke van de schilderkunst wijst Weyerman op fouten in schilderijen van enkele collega's, waarbij twee werken van Kuningham het zwaar moeten ontgelden. ‘Alzo onze Konstenaar zich had gewend aan het zien van vuur en vlam in 's Vaders Bakkery, verkoos hy tot zyn eerste ordonnantie den brand van Troijen.’ De inconsequenties op dit Griekse historiestuk waren o.a. Anchises met tabakspijpen in de rechterhand in plaats van de huisgoden, Julus smakelijk bijtend in een Schoonhovense fontijnkoek, Kreusa scharrelt vader en zoon achterna op gefestoneerde muiltjes en onder haar linkerarm een moffekas vol mutsen, linten en mouches. In de verte ligt het slot van Priamus, geschilderd naar het kasteel van Loon op Zand, dat door de Grieken met bommen en brandende kogels beschoten wordt.
Het andere schilderij vertoont de geschiedenis van koning Candaules, die zijn schone vrouw (in puris naturalibus) toont aan Gyges. Ook hier