| |
Signaleringen
Van effen, de kunsthandel en weyerman
In De Hollandsche Spectator, no. 267 van 17 mey 1734 (dl. IX, p. 209-216) schrijft Justus van Effen over de kunsthandel. De volgende passage is in verband met Weyerman interessant:
‘Het ander dat ik by zal brengen is noch gansch niet oud, en my in de voorleden week door een heer van myne kennis omstandig verhaald. Deeze komt onlangs aan het huis van een dier fyne kwanten, die ik thans onder handen heb. Daar wordt hem een stukje vertoond, dat met een gesneeden vergulden lyst pronkte, en zorgvuldig in een ruw houten kasje wierdt bewaard. Hy zag aanstonds wat het was, maar hieldt zich, dewyl 'er iemand bystond in wiens presentie hy zyne gedachten daar over niet uiten wilde, als of hy alles geloofde wat hem voorgelogen wierdt. 't Was een Copy in 't klein van het stuk, dat Antony van Dyk, na zyne te rugkomst uit Italien, voor de Augustyner Monniken te Antwerpen gemaald, en daar hy zo veel spuls meê gehad heeft, als ieder een, die de historie van dien grooten Schilder,
| |
| |
al waar het slechts uit Houbraken of Weyerman, weet, genoegzaam bekend moet zyn. Dit onderscheid was 'er alleenig in, dat de Zoon van Monica in de copy met een wit gewaad, zo als Van Dyk hem ook geschilderd hadt, eer hy zyn eigen werk om de zotheid der kloosterlingen bederven moest, de oogen der aanschouweren als de hoofdpersonage des tafereels aanstonds op zich trok. Dit stukje, waarvan myn vriend het principaal zelf meer dan eens heeft gezien, wierdt daar by kris en kras verzekerd een origineel NB van Poelenburg te zyn, niet tegenstaande dat het onder de prenten van Van Dyk dagelyks voorkomt [...] dat men noch tegenwoordig te Antwerpen bescheid zou kunnen krygen van die gewaande en noch leevende Poelenburgen, aan welker penseelen het zyn bastaardgeboorte verschuldigd is. Waar voor men zulk eenen, of die hem daar toe gebruikt, te houden hebbe, laat ik aan het oordeel van den verstandigen Leezer: alsmede, of zy, die, ten dage dat de kabinetten te zien zyn, een origineel ophangende, het 's nachts voor de verkooping verwisselen tegen een copy, wel recht in hunnen handel en wandel bestaan.’ (p. 215-216)
E.C.J. Nieuweboer
| |
Reclame voor weyerman (II)
Maandelyke Uittreksels of Boekzaal der geleerde Waerelt. Sept. 1765, p. 227: ‘BEKENTMAKING. Jacobus HAYMAN (is) door Inkoop magtig geworden (...) de voornaamste gevallen van den wonderlyken DON QUICHOT, door den beroemde PICART ROMYN en andere voornaame Meesters in 31 konstplaaten, na de uitmuntende Schilderyen van COYPEL, in 't kooper gebragt, en beschreeven op een vryen en vrolyke trant, door JACOB CAMPO WEYERMAN, en door den zelfden met Gedichten, ter verklaaring van ieder Konst-Print, en het leeven van M. de CERVANTES SAAVEDRA verrykt, op groot Rojaal Papier, in Quarto, voor 10 guld. en in Folio op Mediaan Papier, met sierlyke randen daar om gedrukt, voor 15 gulden.’
Maandelyke Uittreksels (...) Nov. 1765, p. 507: Letternieuws:
‘JACOBUS HAYMAN, maakt by deeze bekent, dat (...) de Gevallen van DON QUICHOT, door JACOB CAMPO WEYERMAN, in Folio uitverkogt en niet meer te bekomen zyn, (...) als mede nog maar een klein getal van de Gevallen van DON QUICHOT, door J.C. WEYERMAN, met de 31 Konstplaaten van PICARD, in groot Quarto, voor 10 gl.’
Maandelyke Uittreksels (...) January 1767, p. 82: BEKENTMAKING.
‘Ook zyn by denzelve (= Jacobus Hayman) nog eenige weinige Exemplaaren te bekomen van de Gevallen van DON QUICHOT, door JACOB CAMPO WEYERMAN, met de 31 Konstplaaten van den beroemden PICARD. In groot Quarto, en in Folio. Alle extra fraay van Plaatdrukken.’
Republyk der Geleerden (...) Maart en April 1768, p. 321-338:
Uittreksel van ‘KORT LEVENSBERICHT van den Geestigen ROBERT HENNEBO, wylen Grappig Dichter en Snaaksch Zoopjes Tapper te Amsterdam.’
p. 330: ‘Onlangs heeft men Hennebo uit de andere Waereld een bericht wegens zyn toestand aldaar, laten Schryven, waar in hy zegt dat hy ook by 't Schimmenheir, als Hospes en Jeneverkoning zyn voorige handtee- | |
| |
ring waarneemt.’ In dit ‘bericht’ wordt Weyerman genoemd: ‘Hier (= “in 't Zielen Tempe van dit fraay Arkadia”) zag ik Poeraart (*) my al hupplende / ontmoeten, / En Campo Weyerman (+) my onderdanig / groeten’ (p. 336). De resp. noten onderaan de bladzijde: ‘(*) Een afgezet Predikant, bekend door sommige boertende Gedichten, en door zyn Verhandeling over de Nederlandsche Dichtsieraden en Koppelwoorden. (+) Deez' befaamde Schilder en Dichter, die zyn leven in 's Hage op de Gevangenpoort geeindigd heeft, is ook de Levensbeschryver van Hennebo geweest, doch zeer partydig, en tastbaar valsch zyn vele van zyne berichten; ook eigent hy zich den lof toe, wegens de vertaling van Hay Ben Tobaak met welke onze Hennebo by de kenners vele Eere behaald heeft.’
Republyk der Geleerden (...) Nov. en Dec. 1769, p. 506:
‘By dezelven (= A. Blussé en Zoon) is nog gedrukt: de Levensbeschryvingen der Nederlandsche Konst-Schilders en Konstschilderessen, met voorafgaande Aanmerkingen over het betaamelyke en het wangevoegelyke van de Schilderkonst, benevens een korte Levensschets der Konstschilders van de Schilder-Academie in s'Hage, door Jacob Campo Weyerman, Konstschilder; verrykt met nieuwe Vignetten, Vierde Deel, in Quarto.’
Republyk der Geleerden (...) Nov. en Dec. 1769, p. [516]:
In de ‘LYST van Nieuw Uytgekomene Boeken, die in den Boekwinkel van G. DE GROOT en ZOON, te bekomen zyn’ is onder ‘NEDERDUITSCHE BOEKEN’ te vinden: ‘Weyerman Leven der Konstschilders, 4. 4de deel Dord.’
Jan van Heugten
| |
Het oog in 't zeil
In oktober 1983 verscheen er een nieuwe loot aan de stam der JCW-bladen. De beeldspraak voldoet eigenlijk niet, want het betreft een ent, een bastaardblad. Onder redactie van Toke van Helmond, Bas Lubberhuizen, Frits Müller, Koos van Weringh en Thijs Wierema verscheen het eerste nummer van de tweemaandelijkse periodiek Het Oog in 't Zeil. Het tijdschrift is de opvolger van het in 1982 verscheiden kwartaalschrift De Engelbewaarder.
De inleiding van de redactie opent met de zinsnede: ‘De naam van dit blad is niet nieuw: in 1780 verscheen een publikatie onder dezelfde naam. Op de titelpagina staat: ‘HET OOG IN 'T ZEIL, in vijftig geestige vertoogen door Jacob Campo Weyerman - geschreeven, geduurende zijne detentie op de Voorpoorte [...]’. De redactie wijdt vervolgens enkele alinea's aan het auteurschap van deze 1780-editie, en besluit: ‘Dit nieuwe blad is niet bedoeld als een periodiek voor de Weyerman-exegese en daarom zal de vraag naar de echtheid van Het Oog in 't Zeil hier niet verder worden onderzocht. De naam beviel ons, vandaar.’ De naam van dit nieuwe tijdschrift voor letterkunde bevalt ook mij. Vandaar dat ik deze nieuwe Engelbewaarder, die na zijn verscheiden toch een oogje in 't zeil blijkt te houden in de kraamkamer van de
| |
| |
moderne letterkunde, behouden vlucht wens.
Geheel ongevoelig voor Weyerman blijkt het blad trouwens niet: op p. 39 bespreekt het Ton Broos' artikel in Dutch Crossing nr. 19, april 1983, over Campo's bewerking van Defoe's True-born Englishman.
A.J. Hanou
| |
Feith en Weyerman
In Rhijnvis Feith, Het Ideaal in de kunst (ed. Buijnsters) Zwolle 1967, staat op p. 78-79 een noot bij een door Feith aangehaalde opmerking over de kunstschilder J.B. Weninx. De noot van de hand van Feith en door Buijnsters vervolledigd gaat over een citaat uit JCW's De levensbeschryvingen der Nederlandsche Konst-Schilders en Konst-Schilderessen, dl. II ('s-Gravenhage 1729), pp. 169-170.
Op bladzijde 96 van dezelfde teksteditie staat een noot, geheel van de hand van Feith, bij een opmerking over kunstenaars die naar het ‘hooge Ideaal’ streefden. De noot luidt aldus:
{problem}Die het leven van de Hollandsche Schilders van Campo Wyerman of een ander gelezen hebben, wanen in de levenswijze der meesten geen tegenwerping tegen mijn gezegde te vinden. Als men Rubbens, zijn discipel van Dijk en eenige zeer weinigen uitzondert, hebben alle deze Heeren niet naar het Ideaal, daar ik hier van spreek, gearbeid, kenden het zelfs niet eens. Buiten de genoemden behooren alle de anderen, hoe zeer er ook onder waren, die in de navolging der natuur de naam van voortreffelijke kunstenaars verdienen, tot die klasse van schilders, die alleen een der Idealen kenden, daar ik in't begin van mijne verhandeling van gesproken heb.
H.M. de Blauw
| |
Verkoopadvertentie meer en hoef
In de Leydse Courant van woensdag 27 oktober 1728 trof ik de navolgende advertentie aan.
‘Uyt de hand te koop, een wel geleegene en wel beplante Hofsteede, genaamd MEEREN-HOFF, geleegen tusschen Abcoude en de Voet-Angel; met deszelfs Heeren Huyzinge, voorzien met drie beneeden- en drie boven-Vertrekken; verder Stallinge voor zes Paarden, groot Koetshuys, Hooyzolder, en Speelhuys, uytziende op de Wagenweg en Utrechtse Vaart, een groote Laan, Boomgaard, en 2 Moes-Tuynen, te zamen groot ruym 1 Morgen: Als meede een Huysmans Wooninge, Hooyberg, Wey- en Hooylanden, te zamen groot 22 en 1 half Morgen, en verder zoodanig als dagelyks door de Gegadingden gezien, en by de Makelaar Lucas de Schepper te Amsterdam, of op de Hofsteede Oldenhof aan de Voet-Angel, vernomen kan worden.’
| |
| |
Dezelfde tekst staat ook in de krant van 12 november.
De beide advertenties hebben hun doel niet gemist, want Johannes de la Croix, eigenaar van Meer en Hoef, verkocht op 9 december 1728 zijn hofstede aan Jan te Hooff.
Men vergelijke overigens de advertentie in de Amsterdamsche Courant van 5 oktober 1726, afgedrukt in de Med. JCW, p. 446.
J. Bruggeman
|
|