Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 6
(1983)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 3]Lezing
| |
[pagina 2]
| |
ter wel, waarover het ontbrekende handelde. Ik beperkte mij tot het vluchtig doorlezen van de drie tijdschriften, die door Hendrik Bosch werden verkocht, en van enkele losse uitgaven op Gemeente-Archief en UB aanwezig. Voor mij het interessantste waren de advertenties van Bosch en ook de waarschuwingen van Weyerman op het eind van elk nummer. Tot mijn vreugde vond ik o.a. een indertijd gemiste waarschouwing van de auteur in de Echo van 1 en 8 april 1726: ‘Dewijl de onkunde zig als nog verbeelt, dat de Echo den Berijmer is van het lompe Blijspel, gedoopt den Weergaloozen Bedrieger, wiens Stijl en Vinding zo wanschapen is, als het Gedrocht waarop het schijnt te doelen, zo belooft den Schrijver van dit weekelijkx blad 50 gulden aan die geen die hem dien rampspoedigen Blijspels-Hoetelaer zal komen aan te wijzen.’Ga naar eind(6.) Ik had de toneelspelen alle op 1727 gezet, afgaande op de in die tijd gepubliceerde Naamlijsten. Hieruit bleek dat deze niet precies in hun datering zijn.Ga naar eind(7.)
De hoop van mevrouw Sierman, toen zij mij vroeg om te spreken, was dat ik wat meer over het Amsterdamse verblijf van Weyerman aan het licht zou kunnen brengen. De resultaten waren klein, maar misschien heb ik - met zoveel kapers op de kust in de personen van de leden der Stichting - toch iets bereikt of kan ik hier bepaalde feiten in een duidelijker licht plaatsen. Ik laat de belangrijkste gebeurtenissen, die U misschien nog niet kende, hier in Weyermanse trant volgen: ‘extract uit De Ontleedster der Abderieten 25 december 1982. De bejaarde ontleedster spoedt zich 's langs Konings Plein, laat de tempel van Sodom links liggen en treedt de tempel van Bracchus binnen. Uit de Heremyts Kluis fladdert Der Blauwe Fogel. Gezeten op de grauwe wal van Mavors, worden hij en de ontleedster lomp geinterrumpeerd door de doctissimus, maar zeer vermaarde belletjestrekker. Deze retireert zich spontaan, wanneer blijkt dat hier op het hem onbekende altaar van Abdera wordt geplengd. Der Blauwe Fogel verhaalt van superieure Tafelkantjens en Theekoekjens. De ontleedster likt zich de lippen. Echter oppert zij haar twijfels aan de heilzame extracten van Borger's meesterwerk uit de Schoutensche steeg: Hermes zou in de tempel der Vlamingen hebben gezeteld. Neen, eerder moet hij gezocht zijn op het secreet of op het juk tegenover de tempel van Bob. Hospes Jacobus bleef steken in zijn verkopingen en Lodderoog lacht over de ijdelheden hier beneden: uit Koriska's zilveren toon werden de begraafkosten voldaan.’Ga naar eind(8.) Men moest over veel kennis beschikken om de cryptogrammen van Weyerman op te lossen. Was dat toen al moeilijk, nu is dat vrijwel ondoenlijk. In de hoop, wat meer over zijn Amsterdamse perioden te ontdekken ben ik allereerst de boekverkopers, die hier met hem in contact stonden, nagegaan. De boekverkopers Petzold, Gaete, Oosterwijk en Strik behandelde ik reeds in mijn Boekhandel en ga ik daarom hier voorbij, zodat ik mij beperk tot de boekverkopers Dass (1737/38), Outgers (1730), Van der Woude (1729) en Vosch (1717 en 1721-1727). Ik bespreek deze in omgekeerd chronologische volgorde, daar ze op die wijze meer tot hun recht komen.
Barent Dass wordt vermeld op het adres van Weyerman's Verdediging tegen Le Roux, die in Utrecht bij Muntendam was gedrukt in 1737. Exemplaren waren bij hem verkrijgbaar. Hetzelfde wordt vermeld op het adres van de Gemeenzaame t'Zamenspraken tusschen een Geneesheer en | |
[pagina 3]
| |
zijn Lijders: ‘Gedrukt voor den autheur, en zyn by niemant te bekomen als by Barent Dass, Boekverkooper in de Pylsteeg bij de Warmoesstraat, tot Amsterdam, 1737. De prys is 12 stuyvers.’Ga naar eind(9.) Weyerman kwam met een antwoord hierop: Natuurkundige... Aanmerkingen en met zijn De zeldzaame leevens-byzonderheden, beide met het adres ‘Te Amsterdam Gedrukt, En zyn te bekomen by Barent Dass, Boekverkooper in de Pylsteeg, en by de vordere Boekverkoopers, in de voornaamste Nederlandsche Steden, 1738’ en beide met dezelfde door hem ondertekende ‘Waarschouwing aan den leezer’. Het eerste laat op p. 6 van de Voorreden de pachter Nijptang een flesje halen van ‘Goude Kordiaale Maagdroppelen’ ten huyze van Barent Dass. Barent Dass, op wiens naam ik alleen uitgaven met het adres Pijlsteeg vond, verhuisde al in 1738 naar een ogenschijnlijk netter adres: bezijden het stadhuis. Hij zou daar pas in 1783 sterven. Contacten met de Leidse boekverkopers Luchtmans - de enige, van wie een doorlopende serie boekverkopersboeken bewaard bleef - waren er niet. Evenmin vond ik iets over zijn relatie tot Weyerman.Ga naar eind(10.)
Anthony Outgers' contacten met Weyerman dateren voor zover mij bekend van 1730 en 1733. Hij gaf de vertaling uit het Engels van Weyerman, Merkwa. levensgevallen van den beruchten kolonel Charters, in 1730 uit. Ter Horst kende nog geen exemplaar; de index in de Mededelingen leerde mij, dat er een op de UB in Leiden is. Aangezien ik die niet onder ogen had, is het moeilijk hierover iets te zeggen. Heeft Outgers de opdracht gegeven of fungeerde hij alleen als uitgever voor Weyerman? Hij was in 1726 getrouwd en gildelid geworden - reeds 40 jaar oud - en woonde tot zijn dood in 1739 in de Rozemarijnsteeg.Ga naar eind(11.) In de Mededelingen (p. 364) zijn enige advertenties gepubliceerd uit 1733, waaruit blijkt dat hij Weyermans werk verkocht. Zijn weduwe hertrouwde nog in 1739 en keerde terug naar haar geboorteplaats Coevorden. De Rozemarijnsteeg had ongetwijfeld een betere reputatie dan de Pijlsteeg. De eerdere contacten van Weyerman maken echter wel duidelijk, waarom ook deze binnen zijn ressort viel. Joris van der Woude was veel belangrijker dan de twee voorgaande, daar hij in 1729 de voornaamste verkoper van Den Vrolyke Tuchteer was.Ga naar eind(12.) Werden op 4 en 25 juli ook nog H. Uytwerf en J. Oosterwijk te Amsterdam als verkopers genoemd, samen met vele anderen in verschillende steden, sedert 5 september is dat alleen Joris van der Woude. Dan vindt men de passage over het herdrukken der eerste tien vellen. De bewerker dacht aan een geschil met de drukker Uytwerf (V.T., p. 197). Ik vond nooit iets over een drukkerij van Uytwerf, die Kossmann wel vermeldt. De lettergieterij, die hij er op na hield, hoeft niet noodzakelijk een drukkerij te hebben meegebracht. Was hij een drukkerij rijk geweest, dan had die in ieder geval niet het soort werk als de Tuchtheer gedrukt. Uytwerf en Oosterwijk waren zwagers en vroegere relaties van Oosterwijk met Weyerman zullen de reden zijn geweest van de aanvankelijke deelname.Ga naar eind(13.) Opvallend is, dat Joris van der Woude geen enkele advertentie in het blad plaatste en de open ruimten ongebruikt liet. Hij was in tegenstelling tot de beide vorigen een niet onbelangrijk boekverkoper, die ook nogal wat contacten met Luchtmans in Leiden had. De voornaamste reden, dat Weyerman hem als verkoper liet optreden, school vermoedelijk in zijn woonplaats. Hij was al sedert 1714 gildelid, woonde in 1717 bij | |
[pagina 4]
| |
zijn ondertrouw in de Beurssteeg en vestigde zich later in de Lommerdsteeg, waar hij in ieder geval al in 1728 woonde, toen een dochtertje werd begraven. Zijn huurwoning in de Lommerdsteeg of Enge Lommerdsteeg is precies aan te wijzen. Deze lag naast en boven de ingang van de herberg de Brakke Grond en was eens een onderdeel daarvan geweest, maar in 1633 afgesplitst.Ga naar eind(14.) De Brakke Grond had een dergelijke uitgang naar de Nes, welke later belangrijker werd dan deze. Van der Woude betaalde in 1742 f 250,-- huur voor dit huis, dat in 1720 door Daniel Dove was gekocht, en werd getaxeerd op een inkomen van f 800,--. Bij zijn begraven vandaar in de Zuiderkerk op 19 februari 1752 werd hij in de derde klasse aangeslagen.Ga naar eind(15.)
Brachten deze drie boekverkopers weinig nieuws, beter is het gesteld met Hendrik Bosch, bij wie van september 1721 tot oktober 1727 - dus ruim zes jaar - vrijwel ononderbroken drie tijdschriften het licht zagen, De Amsterdamsche Hermes, De Ontleeder en de Echo. Ik wil allereerst iets over het leven en de woonplaats van deze boekverkoper vertellen. Hij werd in 1715 gildelid als boekbinder en kleinpoorter, wat niet op kapitaalkrachtigheid wijst. Hij was bij zijn huwelijk in 1716 28 jaar en geboortig van Utrecht. Van de Boommarkt, waar hij toen woonde, verhuisde hij naar een adres, dat op vele wijzen omschreven werd. Het had geen eigen naam, maar werd aangeduid als ‘Over 't (Meisjes)weeshuis’ met toevoeging van bij de Weessluis of Bloemmarkt, ook wel bij de Rozemarijnsteeg of Sint Luciënsteeg; van het laatste was het een verlengde. Dit bracht Sautijn Kluit tot hele verkeerde veronderstellingen.Ga naar eind(16.) Er lagen daar vijf huizen en het is vrijwel zeker, dat Bosch het huis, dat tegenwoordig Sint Luciënsteeg 24 is, in huur had.Ga naar eind(17.) Aan de achterkant lag het aan het water van de Nieuwezijds Voorburgwal. De ligging schuin tegenover de poort van het Weeshuis, waar de ingang voor regenten was, had zeker een belangrijke rol voor Bosch gespeeld. Hij was een tamelijk universeel uitgever op verschillende terreinen, maar de nadruk lag toch zeker bij gedichten en toneelstukken. Hijzelf was ook op bescheidener schaal dichter.Ga naar eind(18.) Hij verdronk en werd op 28 april 1729 in de Nieuwezijds Kapel begraven.Ga naar eind(19.) Voor de twee dochtertjes werd een bewijs van f 4.000,-- op de weeskamer gedaan, toen de weduwe, Celia Kramer, nog in dat jaar hertrouwde met Gerrit Bouman van de Reguliersgracht, misschien toen knecht in haar winkel. Hij zette de boekwinkel voort ook na de dood van zijn vrouw in 1731. Hij hertrouwde in 1734 op zijn beurt met Elisabeth Buytenwaert, de weduwe van de bijbeldrukker Jan Spanceerder, die aan de zuidzijde van de Sint Luciënsteeg woonde in een huis van het Burgerweeshuis, waar de Segrijne Bijbel uithing. Nog tot 1746 zou zij na zijn overlijden in 1737 daar de boekwinkel blijven drijven.Ga naar eind(20.) Bosch had al in 1716 met Gillis Knotter in Leiden samengewerkt voor een nadruk van poëzie van Hermanus van den Burg en in 1717 samen met deze een herdruk van een toneelstuk van Weyerman gebracht. Knotter had in Leiden de Rotterdamsche Hermes verkocht. Er waren dus een aantal factoren, die kunnen hebben meegespeeld bij de keuze van Weyerman van zijn Amsterdamse uitgever. De naam van Campo Weyerman werd aanvankelijk niet vermeld, net zoals bij de Rotterdamsche Hermes, en dit maakte uiteraard dat het volle risico van de druk bij Bosch lag. Pas bij het tweede tijdschrift kwam de naam van de auteur naar voren.Ga naar eind(21.). Het eerste nummer, van 30 september 1721, heeft nog een grote | |
[pagina 5]
| |
open ruimte op de laatste pagina onder alle adressen waar het te krijg is. In volgende nummers is geen of vrijwel geen plaats, maar te beginnen met 25 november 1721 worden open ruimten aan het einde gebruikt door Bosch voor zijn eigen en ook wel voor Weyermans advertenties van uitgaven.Ga naar eind(22.) Weyerman zelf komt bovendien nog vlak voor dat einde met eigen waarschouwingen en advertissementen, die vaak - uiteraard in zeer speciale trant - zich op dergelijk terrein bewegen. Soms maakt hij reclame voor uitgaven van Bosch, b.v. diens Sally Salisbury, door Hennebo vertaald.Ga naar eind(23.) Men vindt er veel berichten over mogelijkheid tot intekening op bepaalde uitgaven, in de eerste plaats van Bosch zelf,Ga naar eind(24.) dan ook van andere boekverkopers en tenslotte enkele intekeningen op werken van Weyerman. Andere werken van hem werden niet bij intekening uitgeven, b.v. de Maandelijkse t'zamenspraken. Ik noem deze speciaal, omdat dit het enige werk van Weyerman is, dat Bosch aan Luchtmans leverde, terwijl hij met deze in regelmatig contact stond.Ga naar eind(25.) Gaat men de uitgevers of althans boekverkopers, die op het adres vermeld stonden als verkoper, van andere dergelijke satyrische geschriften na, dan blijken dit bijna alleen ook vrij bekende boekverkopers van goede reputatie te zijn. Door de advertentiemogelijkheden waren de tijdschriften aantrekkelijk voor de boekverkopers. Eventuele risico's in het geval, dat een schrijver te ver ging, namen zij blijkbaar op de koop toe. Op drie punten wil ik nog nader ingaan, aan de hand van mededelingen van Weyerman in de drie bovengenoemde tijdschriften. Het eerste geval betreft een Advertissement in de Echo van 10 juni 1726: ‘Den Echo verzoekt, dat den Drukker en den Korrekteur van een Catalogus van Boeken, die op den 13 deezes Gedistraheert staat te worden, in het toekomende zig gelieven te voorzien van doorschijnende Brilglaazen, en niet te schrijven Weyermans Ingebeelde Chaos, in sté van Hendrik Wijermars Gewaande Weereldwording, en zo voorts, zullende den Echo by gebreeke van dien, et Cetera, de Rest zal men raaden.’ Welke catalogus dit betrof, kan ik niet zeggen, wel dat het boek van 1710 zeldzaam was en dat Weyerman de juiste titel blijkbaar niet kende. Die luidt inderdaad: Ingebeelde Chaos of Gewaande Weereldwording.Ga naar eind(26.) Ik bespreek dit boek hier speciaal, omdat er niets of vrijwel niets bekend is over de financiering van Weyermans uitgaven. Hier werden daarentegen auteur en uitgever gevangen genomen en krijgt men uit de verhoren van alles te horen. Het betrof een publicatie, die de reiziger Uffenbach als Spinozistisch omschreef. Op 9 oktober 1710 werden auteur en uitgever verhoord. De 25-jarige comptoirknecht Wijermars had het boekje, dat op 19 juni was uitgekomen, laten drukken door bemiddeling van de boekverkoper Wijbrant Alexanders. Deze had het aan de drukker Lobedanius gegeven, maar daar Wijermars haast had en deze drukker niet genoeg letters had, was voor de andere helft de drukker Aaltsz ingeschakeld. Wijermars had voor afname van 40 exemplaren ingestaan en er nog enige meer genomen. De oplaag van ruim 400 was verder door Alexanders verkocht, voor 8 st. aan boekverkopers en voor 10 st. aan particulieren. Hij had er bij zijn gevangenname nog 40 over. De boekverkoper werd voor twee jaar uit Amsterdam verbannen, de auteur voor 15 jaar op een verzekerde plaats gesteld, zonder acces van pen, inkt en papier en voor 25 jaar verbannen uit Holland en West-Friesland. Het is duidelijk, dat publicaties op godsdienstig gebied meer gevaren van vervolging liepen dan die van satyrische aard. Dat blijkt bij ver- | |
[pagina 6]
| |
gelijking van het lot van Hendrik Wijermars en van Jacob Campo Weyerman. Wanneer hij niet naast zijn publiceren ook was gaan chanteren, was hem vermoedelijk niet veel voor de voeten gelegd. De tweede kwestie betreft zijn voortdurende aanmerkingen op de auteur van de Amsterdamsche Argus. Zoals men weet waren diens geschriften aanleiding geweest voor Campo Weyerman om met zijn Rotterdamsche Hermes te komen. Ook in zijn in Amsterdam gepubliceerde tijdschriften hekelt hij telkens weer deze Argus of wel Hermanus van den Burg. Weyerman was blijkbaar gelukkiger - vermoedelijk omdat hij handiger was - dan Van den Burg. Voor zover na te gaan werd van Weyermans publicaties alleen De Ontleeder op 25 december 1723 in Rotterdam verboden. Dat was een plaatselijk verbod en daarom van niet veel betekenis. Van den Burg daarentegen kreeg een verbod van zijn Amsterdamsche Argus van de Staten van Holland op 28 augustus 1722, wat stopzetting van het tijdschrift inhield, daar dit verbod van algemene kracht voor Holland en West-Friesland was. Was dit toen geschied op klachten uit Rusland, op 8 juli 1727 werd Van den Burg op de schoutsrol te Amsterdam gedaagd wegens beledigende publicaties voor Engeland. In tegenstelling tot Weyerman meldde Van den Burg wel een enkele maal zijn drukker, b.v. in zijn Bataafsche Proteus van 1724: Jacobus Helm.Ga naar eind(27.) Een onderzoek in de Amsterdamse confessieboeken en de schoutsrol leverde niets op voor Weyerman, noch voor Bosch. Een derde kwestie was voor de boekverkoper Bosch misschien nog gevaarlijker, namelijk het feit, dat reeds in deze jaren Weyerman begonnen moet zijn met chantage. Het nummer van 17 juni 1726 van de Echo was van ouds bekend, omdat hij daar aankondigt, dat hij in het volgende nummer zal publiceren over Koriska, een dame van zeer twijfelachtige levenswijze. In het nummer van 24 juni wordt de belofte, die veel deed verwachten, niet vervuld. Koriska was, zoals later kwam vast te staan, een bekende Amsterdamse dame, Anna Bruynsteen, toen weduwe van Ismael Pluvier. Daar de Stichting gewoon is plaatsen te bezoeken, waar gevallen uit het leven van Weyerman hebben gespeeld, is het aardig om hier op Herengracht 330 meer over Koriska te vertellen. Haar eerste echtgenoot, Gerard Borghorst, kocht in 1699 Herengracht 318, haar tweede echtgenoot, de bovengenoemde Pluvier, de stal nr. 319. Haar vader bezat sinds 1711 het huis Herengracht 310 en haar derde echtgenoot, Jacob Pestalozzi, die bij zijn huwelijk in 1728 een huurhuis tussen Leidse gracht en straat, ook op de Herengracht, betrok, werd in 1731 eigenaar van Herengracht 338, dat tot haar dood door haar werd bewoond. Al die huizen lagen dus in het blok, waar de Stichting haar januarivergadering pleegt te houden. Het ontging mijn vader, die in de oorlog de geschiedenis van 310, dat in 1751 door Anna Bruynsteen aan Jan van Eeghen werd verkocht, in het Jaarboek van Amstelodamum publiceerde en eveneens ontging het Wijnman, die er in zijn Herengrachtboek geen melding van maakte. Bij de tijdgenoten was het echter wel bekend. Bicker Raye meldde de dood van Pestalozzi in 1734 niet, maar wel in 1751 bij het sterven van Pieter Bruynsteen, de enige broer van Anna, dat hij de broer van Koriska was. Toen zij zelf op 1 april 1757 overleed schreef hij: ‘Is mevrouw de wed. van de Heer Pistalassie in een hoogen ouderdom overleede, sijnde so er gesegt wort in haar tijdt een seer groot liefhebster geweest, en sou op haar het bekende boekje onder de naam van 't leeven van Koriska gemaakt sijn, door Campo Wijjerman, die men sijt seer in haar gunst dog | |
[pagina 7]
| |
naderhant van haar seer gehaat te sijn geweest.’Ga naar eind(28.) Deze versie is wat anders dan die van Sautijn Kluit. Die vertelde het verhaal uit de processtukken van Weyerman, maar wel met enig voorbehoud, daar hij meende dat noch Weyerman, noch de weduwe Pestalozzi geheel de waarheid had gezegd.Ga naar eind(29.) Men kent het verhaal! Weyerman werd op grond van het nummer van 17 juni gevraagd om op de buitenplaats Meer en Hoef bij Abcoude, waar de weduwe Pluvier toen verblijf hield en dat hij later zelf zou huren, te komen. Daar regelde hij met haar, dat de publicatie niet door zou gaan. Wat later kreeg zij echter een brief van hem, dat hij niet gewoon was vriendschap voor niet te doen en dat hij te bevragen was bij een boekverkoper over het weeshuis. Als gevolg daarvan werden twee zilveren kandelaren bij Hendrik Bosch voor Weyerman afgegeven. De bezorger had geen lange weg te gaan: hij hoefde slechts drie korte steegjes, Oude Spiegel-, Raam- en Rozemarijnsteeg door te steken. Toen de weduwe Pluvier twee jaar later met de 12 jaar jongere Pestalozzi trouwde, kwam er wel een pamflet uit, maar daaraan had Weyerman naar zijn eigen zeggen geen aandeel. Dit moet het boekje zijn, waarop Bicker Raye doelde.Ga naar eind(30.) Het is het eerste geval van chantage, dat in het proces van 1739 wordt genoemd. Of het ook werkelijk het eerste was, blijkt niet. We kennen oproepen van Weyerman in zijn tijdschriften, waar hij om nieuws vraagt, ook nader gespecificeerd als bed- en tafelperiodes.Ga naar eind(31.) Dat alles kon gevaarlijk worden, zeker ook voor de voornaamste verkoper van het werk van Weyerman. De auteur wordt immers - zoals ik reeds zei - aanvankelijk niet genoemd op de uitgaven. Pas de aan het einde verschenen opdracht van deel II van de Ontleeder werd door hem ondertekend. Chantage werd ernstig beoordeeld en het zou voor Bosch niet aangenaam zijn geweest, wanneer de weduwe Pluvier werk gemaakt had van de brief van Weyerman.
Ik keer echter terug tot de boekhandel. De reeds lang tevoren overleden geschiedschrijver Gregorio Leti is een van de mikpunten van Weyerman geweest, die hem aanduidt als beuzelaar etc. Leti was een veelschrijver, maar heeft in verschillende van zijn publicaties informatie over de boekhandel gegeven, die men nergens anders vindt.Ga naar eind(32.) Kan men hetzelfde van Weyerman zeggen? Ik kan niet op al zijn kleinere mededelingen ingaan, maar beperk mij hier tot het Wagenpraatje, dat uit de periode van gevangenname dateert, 1741 of vrij kort daarvóór.Ga naar eind(33.). Het is niet ondertekend door de auteur, zoals andere publicaties in deze periode wel zijn. Het werd hier twee jaar geleden uitvoerig besproken en de slotsom was, dat het ‘een unieke informatie over de kwakkelende boekhandel’ gaf. Het geeft een opsomming van alle objecten, die de boekverkopers met weinig succes hebben geprobeerd om tenslotte over te gaan tot de verkoop van kwakzalversmiddelen: oude drukken, prenten, woordenboeken, kookboek, fraaie banden, nieuwe titeluitgaven, verkopingen, paskwillen, keurdichten en Pierre Marteau-uitgaven. Het zijn alle stokpaardjes van Weyerman, waarover hij in zijn weekbladen ook vaak sprak. Hij geeft echter weinig nieuws. Misstanden, zover die er waren, zijn uit andere bronnen beter te signaleren. Wanneer iets interessant lijkt, wordt het vaak op zo'n cryptische wijze meegedeeld, dat er in feite geen touw aan vast te knopen is. Ik maak een uitzondering voor één interessante mededeling op p. 80 over de verkopingen: ‘De Amsterdamsche Boekverkopers hebben des Zaturdags een byeenkomst, ge- | |
[pagina 8]
| |
tytelt het Smoor, alwaar by die Heeren allerhande soorten van verlegene boeken worden opgeveylt, onder het storten van 't druyvenvogt, en den wierook van den Tabak.’ In de tweede helft van de 17de eeuw kent men de toen door het gilde vervolgde verkopingen van kleinere boekverkopers waarbij ze de boeken onderling veilden, die ze alleen gezamenlijk bij grote hoeveelheden goedkoop van de grote boekverkopers konden inkopen. Dit kan een vervolg hebben gehad in het bovengenoemde Smoor.Ga naar eind(34.) Wat het adverteren en verkopen van medicijnen betreft, de boekverkopers deden dit al van ouds. Weyerman ijverde er vaak tegen, zoals we al zagen bij Barent Dass, en o.a. ook De Doorzigtige Heremyt noemt in een speciaal eraan gewijd nummer van 1 november 1728 een advertentie in een ongenoemde krant, waarbij aangetekend staat, dat een zekere Haesverberg ermee was begonnen. Deze advertentie blijkt in de Amsterdamsche Courant te hebben gestaan en de onbekende Haesverberg (die ik voor een omzetting van Waesberge hield!) was in feite een Moses Haesverberg, koffiehuishouder in Rotterdam.Ga naar eind(35.) De Heremyt vermeldt dat wel, maar laat de helft van de adverteerders weg en maakt ook geen melding van het feit, dat het meest koffiehuishouders zijn. Ik kon alleen de weduwe van J. van Egmond in de Reguliersbreestraat te Amsterdam in de boekhandel thuisbrengen. Andere opmerkingen over het Wagenpraatje betreffen Pierre Gosse, die de spreekster van 1980 terecht achter de boekverkoper, genoemd op p. 86 Den Haag-Genève-Engeland, zoekt. Ik maakte een speciale studie van hem en weet daardoor, dat hij niet identiek kan zijn met kreupele Pietje van de Keurdichter (p. 80). Hoewel ik niets over het lopen van de boekverkoper Pieter van der Goes weet, lijkt mij die toch meer in aanmerking te komen voor deze figuur. Wat Gosse betreft, kreeg ik een ondersteuning voor mijn suppositie, dat hij in de Vrolyke Tuchteer bedoeld is, wanneer Weyerman een maaltijd bij een gierige boekverkoper beschrijft. Mijn bezwaar, dat Gosse niets te maken kan hebben gehad met de Historie des Pausdoms, viel weg. Immers alleen wordt gezegd, dat de vijanden van dit werk trachten Weyerman door deze maaltijd te vergiftigen. Het kan een toespeling zijn op het feit, dat Gosse het R.K. geloof trouw bleef, ofschoon vrouw en kinderen Protestant waren.Ga naar eind(36.) Pierre Marteau wordt hier tenslotte in zeer speciale zin genoemd. Weyerman doelt namelijk op bepaalde boekverkopers, die hij kan aanwijzen (p. 86). In een annotatie van de Vrolyke Tuchtheer wordt de vraag gesteld of Weyerman zich van het algemener gebruik van die naam bewust was o.a. naar aanleiding van deze opmerking over Pierre Marteau.Ga naar eind(37.) Het is echter uit de vele vermeldingen van Pierre Marteau in de werken van Weyerman zeker, dat hij zich wel degelijk van dat algemener gebruik rekenschap gaf.Ga naar eind(38.) Tenslotte nog het einde van het Wagenpraatje. De bijeenkomst van de kwakzalvers speelt zeker op de Amsterdamse Botermarkt, waar de herberg de Olifant precies aan te wijzen is, evenals trouwens de herberg de Valk, die annex aan de Olifant op de Botermarkt in de Vrolyke Tuchtheer wordt genoemd (p. 95 en 103).Ga naar eind(39.) De bijeenkomst van de boekverkopers in het Engelsche Parlement, die door een van de Haagse boekverkopers (een ‘messire’) wordt geopend, moet m.i. in Den Haag worden gelocaliseerd. Of daar een herberg van die naam was, durf ik niet te zeggen. Het is een aardig slot aan een vrij warrig praatje - zoals in een wagen ook behoort - over de boekhandel. | |
[pagina 9]
| |
Een van de belangrijkste misstanden, waarover Tijssens een toneelspel schreef: het soms voorkomende bedrog bij de intekening op boeken, wordt in het Wagenpraatje niet genoemd. Misschien is de reden, dat Weyerman zelf zo nogal eens zijn boeken aan de man had gebracht. Ik ga daar verder op door, aangezien daaruit de meeste bijzonderheden over zijn Amsterdamse tijd aan het licht komen. In de advertenties in de drie weekbladen, die Bosch uitgaf, vindt men veel over die intekening. Het betrof allereerst de Historie des Pausdoms en wel van de delen I en II. In de tweede plaats is het de uitgaaf van de vijf kluchten benevens gezangen van Anacreon. De kluchten worden door Weyerman aangeduid als poëtische blijspelen. Over de intekening van deel I van de Historie des Pausdoms, die vermoedelijk zomer-herfst 1724 heeft plaatsgevonden, vond ik niets. Zo'n intekening geschiedde meestal bij vele boekverkopers in verschillende steden. De condities waren vrijwel steeds gedrukt. Men betaalde een bedrag vooruit tegen kwitantie en de rest bij de aflevering. Die aflevering van deel I vond plaats in het Londens Koffiehuis in de Kalverstraat. De namen van de koffiehuizen veranderden vaak en het is dikwijls moeilijk ze thuis te brengen. Dīt lag echter schuin tegenover Pontac, op de Noorderhoek van de Papenbroecksteeg.Ga naar eind(40.) Weyerman zetelde dus toen in de Kalverstraat westzijde vlak bij de Dam. Daar vinden we hem al in de Ontleeder op 19 juni 1724, wanneer hij aankondigt dat hij er van half twaalf tot half één aanwezig zal zijn. Op 30 oktober 1724 noemt hij zijn studeerkamer daar, blijkbaar niet van boeken maar van personen. Op 12 februari 1725 beginnen de advertenties betreffende de aflevering van deel I, die vóór 1 april plaats zal hebben. Het wordt - zoals gewoonlijk - later, ofschoon hij 10 tegen 50 ducaten heeft gewed voor uitkomen op 1 april. Op 26 maart wordt 3 april als afleveringsdag genoemd: ieder zal getracteerd worden onder productie van het surplus benevens de kwitantie. Hij geeft dan een raadsel op en looft voor het oplossen daarvan alle exemplaren van deel I boven de 1000 uit. Het zou een aanwijzing kunnen zijn, dat de oplaag 1000 exemplaren bedroeg. Op 2 april wordt de aflevering verschoven naar 9 april: ‘Door 't drukken van 't portret, 't vergaaren, tellen, schikken Kan hij 't zo naauw ook op een Dag twee drie niet mikken.’. Op 9 april is het dan eindelijk zo ver, dat de processie van zijn intekenaren in het Londens Koffiehuis kan verschijnen. Niet allen komen en op 16 april wordt meegedeeld, dat men tot 23 april kan komen. Op die dag wordt ook bericht, dat men in zijn logement het Londens Koffiehuis en bij de boekverkopers kan intekenen op deel II. Het afhalen van deel I wordt op 7 mei verlengd tot 10 mei en bovendien wordt dan meegedeeld, dat er nog 30 exemplaren voor niet-intekenaren te krijg zijn. Op 4 juni 1725 wordt meegedeeld, dat intekening op deel II tot 20 juni mogelijk is bij Hendrik Bosch en andere boekverkopers en dat al een begin is gemaakt met drukken. Op 18 juni is er een herhaling en op 10 september wordt 1 november als leveringsdatum aangekondigd. Ook ditmaal wordt dat later. De Echo van 12 november 1725 komt met het bericht: volgende week. Maar pas op 26 november lezen we in een Waarschouwing: ‘Van Daag, en op eenige volgende dagen, is het Tweede Deel van de Historie des Pausdoms, voorzien met een spreekende Tytelplaat voor de intekenaars te bekomen, in de Brakke Grond, in de Nes, alwaar | |
[pagina 10]
| |
de Exemplaaren door den schryver zullen afgelêvert worden.’ Op 3 december volgt de vierde bekendmaking: ‘De Inschryvers in het tweede Deel van de Historie des Pausdoms werden versogt hun boeken af te haalen in de Brakke Grond in de Nes, om verscheide Redenen, aan Niemant beter bekent als aan Jakob Campo Weyerman, zullende hy anderssins disponeeren over de ingeschreeven Exemplaaren.’ Op 16 september 1726 volgt nog eens een bericht, dat veel delen II niet zijn afgehaald en dat na september geen briefjes meer zullen worden aangenomen. Op 5 mei 1727 volgt de mededeling, dat de auteur bij inschrijving het Vervolg, van het jaar 1000 tot 1727, laat drukken. Ditmaal geschiedt dit minder persoonlijk: berichten en kwitanties zijn te bekomen bij de boekverkopers in de voornaamste Hollandse steden.Ga naar eind(41.) Op 19 mei komt er een laatste oproep, ‘dat de Intekenaars zig gelieven te schoeien op de leest der Wedloopers, (...) dewijl er na den 20 Mey geene Quitanties meer zullen worden uytgegeeven, niet op het Parool eens boekverkoopers, maar op het woord eens autheurs; dat zijn Zeeuwsche Ponden tegen Parijsche Livres.’ Hoe ditmaal de aflevering geschiedde, blijkt niet. Tussen dit alles had zich de tweede intekening, die minder persoonlijk geschiedde, afgespeeld. Reeds in de Amsterdamsche Hermes van 10 augustus 1723 had Weyerman bericht, dat hij zijn vier blijspelen bijschaafde en met een vijfde zou uitgeven, voorzien van zijn handtekening om de duivel van eigenbaat der ongeinteresseerde boekverkopers af te schrikken. Bijna drie jaar later wordt pas de intekening geopend. Op 18 maart 1726 brengt de Echo het eerste bericht daaromtrent, dat nog driemaal wordt herhaald. Die intekening kan in Amsterdam geschieden bij Hendrik Bosch, bij Jacob Lemmig en de meeste andere boekverkopers, en ook in andere steden bij met name genoemde boekverkopers. Merkwaardig is, dat in Rotterdam Willis nog wordt genoemd.Ga naar eind(42.) Precies een jaar later - op 24 maart 1727 - lezen we, dat op die dag de Poetische Blijspeelen van Weyerman worden afgeleverd en dat de boekverkopers worden verzocht om het geld met de kwitanties franco over te zenden aan Hendrik Bosch. Tot 14 april werd deze advertentie herhaald. Intrigerend was Jacob Lemmig, die men tevergeefs onder de boekverkopers zoekt. Toch moest het een algemeen bekende persoon in Amsterdam zijn. Het zal na het voorgaande geen verwondering wekken, dat hij uiteindelijk de waard van de Brakke Grond bleek te zijn. In 1734 stierf hij en werd opgevolgd door Jurriaan Bus.Ga naar eind(43.) Vermoedelijk had Weyerman tot dit jaar vaste voet in die herberg, befaamd en winstgevend door de vele verkopingen die er plaats vonden. Niet alleen zijn contacten in 1729 met Joris van der Woude wijzen daarop, maar ook nog een ander feit. Weyerman had zich kort na zijn huwelijk met Johanna Ernst in Amsterdam op de Reguliersgracht gevestigd. Zijn adres kennen we uit het begraafboek van de Nieuwezijds Kapel. Op 2 juli 1728 werd daar zijn dochtertje Johanna Jacoba begraven, waarvoor hij f 4,-- aan de koster moest betalen. Aangifte voor het middel op het begraven - een belasting naar klasse - was daarvoor nodig. Die was op 1 juli 1728 door Jacob Lemmig geschied. Dit was geen kwestie van stand en men probeerde steeds zo laag mogelijk te komen. Lemmig gaf echter het meisje niet aan in de klasse van de onvermogenden, maar in de vierde klasse, van f 3,--. Dat wilde zeggen, dat Weyerman enige staat voerde en vermoedelijk niet een kamer bewoonde, maar een flink deel van een huis of een geheel huis. Waar dat lag, kan alleen bij toeval aan het licht | |
[pagina 11]
| |
komen. Twee jaar later werd weer een meisje geboren, dat op Hemelvaartsdag, 18 mei 1730, in de Oude Kerk werd gedoopt, net als haar zusje Johanna Jacoba; getuigen bij de doop waren Johan en Johanna Sommervil. Zij waren zeker verwanten van de moeder van Weyerman.Ga naar eind(44.) Het lijkt waarschijnlijk, dat het gezin Weyerman toen nog op de Reguliersgracht woonde, daar men een huis van enig aanzien meestal voor enkele jaren huurde. Ga naar eind(45.) Van de Reguliersgracht 45 stak men via het tegenwoordige Rembrandtplein - toen de vaak door Weyerman bezochte en beschreven Botermarkt - en de Halve Maansteeg in korte tijd door naar de Brakke Grond. Weyerman zal dat vaak hebben gedaan, want deze herberg was ongetwijfeld zijn hoofdkwartier in de Amsterdamse jaren.Ga naar eind(46.) | |
[pagina 16]
| |
I.H. van Eeghen |
|