| |
Karel Bostoon
(Buitenruststraat 1, 2313 ZK Leiden)
Annotatie bij de Rotterdamsche Hermes NO 9
[epod. 1. I. epod. 2] |
Het citaat stamt uit Horatius: Epodon Liber, Bk I, ep. 2, vs. 29-31:
‘At cum tonantis annus hibernus Iouis
imbres niuesque comparat,
Aut trudit....
Vertaling: Maar wanneer het winterseizoen van de donderende Jupiter regens en sneeuw vergaart, of drijft...
Dit gedicht van Horatius waarvan de beginregel luidt: ‘Beatus ille qui procul negotiis,...’ is uitermate bekend. Een vertaling van Vondel vindt men in de WB-editie, dl. 7(1934) 240-241.
Weyerman hanteert het Horatius-citaat hier uitsluitend omdat hij de naderende winter wil oproepen. |
|
[Magnaat] |
lid van de hoge adel in Hongarije en Polen. |
|
[Starost] |
Pools edelman die van de koning een kroondomein in leen houdt. De opbrengsten van dit domein kwamen evenwel voor een klein deel aan de koning. |
|
[prodigaal] |
spilziek, verkwistend. In een stuk dat zich afspeelt aan het Perzische Hof plaatst Claas Bruin de deugdzame hoveling tegenover de ambitieuze, baatzuchtige hoveling. Mahamed, ‘de eerste Staatsbedienaar’ die zijn eenvoudige afkomst als herder niet is vergeten, frustreert tot voordeel van ‘'tgemeen’ de politieke ambitie van de andere hovelingen d.w.z. de Perzische adel. Hun ondeugden zijn: ‘... eigenbaat en pracht/ En zucht tot staat...’. Zie C. Bruin: De Deugdzaame Hoveling; Treurspel. T' Amsteldam, Erfgen. J. Lescailje en Dirk Rank, 1720. Ex. UB Leiden 1088 G 393, p. 59. Het drukkers privilege dat het stuk van Bruin voorafgaat is van 25 november 1719. De opvattingen over het staatsbestuur en de hovelingencultuur die door Bruin in zijn treurspel worden gedebiteerd, lijken overeen te komen met Weyermans opvattingen dienaangaande. Ik acht het daarom niet onwaarschijnlijk dat Weyerman Bruins treurspel heeft gezien of gelezen en dat de ‘prodigaal hoveling’ uit r. 8 en de ‘Perziaan’ uit r. 12 op de een of andere manier reminiscenties zijn van dit treurspel. |
| |
| |
[Hussare beerehuit] |
muts van berenhuid als van de Hongaarse lichte cavalerie; kennelijk kon men die handige muts naar weer en wind draaien. |
|
[Perziaan... zon] |
allusie op de Perzische Mithrareligie. |
|
[zyn magere Winterkoe... beesten] |
Beeld voor de winter, een periode waarin gedurende drie maanden de voedselvoorraad die over de rest van het jaar is vergaard, wordt opgemaakt. Het beeld van de magere koe die alle voorraden opslokt en de getallensymboliek zijn ongetwijfeld ontleend aan Gen. 41:4, 19-20, 27, 30. |
|
[ontheupte koejen van Argus] |
beeldspraak voor de inhoudsloze, slappe afleveringen van de Amsterdamsche Argus. Ontheupt betekent: krachteloos gemaakt. Argus moest volgens de Griekse mythe in elk geval één koe bewaken: Hera had het veelogige monster Argus aangesteld om de door Zeus in een koe veranderde Io te bewaken (Ovidius: Metam. I, 622-723). |
|
[Klapmuts] |
letterl.: een (leren) hoofddeksel voor mannen waarvan men de rand kan op- of omslaan en voorzien van oorkleppen; hier benaming voor het blad van Van den Burg, kennelijk vanwege het oppervlakkige, babbelzieke karakter ervan. |
|
[Hokkelingen] |
benaming voor éénjarige kalveren. Hier als beeld voor de beginafleveringen van de Rotterdamsche Hermes. |
|
[Mecaenaten] |
letterl.: beschermheerschappen. Hier: de klanten, de kopers van de Amsterdamsche Argus. |
|
[schonk... Santinne] |
versleten botten als relikwieën van heiligen. Probeert Weyerman hier Van den Burgs lezers publiek te typeren als bijgelovige rooms-katholieken? |
|
[Kloris koorts] |
hevige verliefdheid van Kloris. Misschien moeten we hier denken aan D. Buysero's Het Boere Opera, of Kloris en Roosje (1700), waarin Kloris i.t.t. wat de titel suggereert een verliefde vrouw is. |
|
[armoede] |
lees: geestelijke armoede. |
|
[predomineert] |
van predominerent het overwicht hebben. |
|
[Boreas] |
noordenwind. |
|
[Antipodes] |
tegenvoeters. |
|
[Conserven] |
zetfout voor Conserten. |
|
[Baelen] |
bals. |
|
[Narresleden] |
ijssles getrokken door een paard met belletjes aan zijn tuig. Latere vorm: arresleden. Voor de dubbelzinnigheid: slede voor narren, zie: WNT II, I, 694. |
| |
| |
[bolderwagen] |
rammelende wagen. De strekking van r. 19-21 is natuurlijk dat Van den Burg het hele jaar door bewijst knettergek te zijn. |
|
[uitgestreken] |
uitgedost. |
|
[Medeaas, Circes of Armidaas] |
dit zijn stereotype tovenaressen en mannenverleidsters uit de wereldliteratuur: Medea in de stukken van Euripides, Seneca, Corneille, Jan Vos enz.; Kirkè in de Odusseia van Homeros; Armida in Torquato Tasso's Gerusalemme liberata. |
|
[kabriolen] |
bokkesprongen. |
|
[zotskabriolen] |
contaminatie van zotte sprongen en capriolen. Wellicht is deze taalfout eveneens van Van den Burg afkomstig? |
|
[mercenaire veder] |
broodschrijver. Toespeling op Van den Burg? |
|
[brutale order] |
lomp bevel. |
|
[agrementen] |
vermakelijkheden. |
|
[melaatsheit] |
hier: de geschriften van VdB zitten vol rotte plekken. |
|
[Bubulcus] |
letterl.: die met ossen ploegt; hier: koehoeder? (verm. ontleend aan Juvenalis: Sat. 11, 51; 7, 116). |
|
[Balthazar Gratiaan] |
Balthasar Gracián y Morales (16O1-1658). De Spaanse prozaïst Gracián was een bekend moralist. Hij was jezuïet, maar lag constant overhoop met zijn oversten. In de 18e eeuw kende zijn werk een internationaal succes, vooral via Franse vertalingen. De door Weyerman mogelijk aan Gracián toegeschreven uitspraak heb ik in diens werk niet teruggevonden. |
|
[schielyker groeien] |
wellicht een reminiscentie van Weyerman aan de lectuur van Huygens' Hofwyck
‘... het schielick witten-brood
Dat naar den duijuel heet, en altemets eens doodt’ C. Huygens: Hofwyck. Ed. F.L. Zwaan. Jerusalem 1977, p. 148-149, vs. 1406-1407. Zie ook: p. 19, vs. 127-128. |
|
[ongenoemt ongeblameert] |
niet met name genoemd en daardoor niet te schande gemaakt. |
|
[in den Bak] |
parterre. |
|
[in de tweede plaats] |
op de tweede rang. |
|
[dispuit] |
discussie. |
|
[basset faraonkramers] |
basset en faraon zijn twee kaartspelen on geld die in de Republiek vanaf 1723 zullen worden verboden. |
| |
| |
[liberaliteit] |
vrijgevigheid. |
|
[Drie dagen... expliqueren] |
de strekking van deze passage is dat Hermes is verzocht om de oplossing van dit schuine raadsel mee te delen aan de afzender (of liever; afzondster? gezien het verzegelen met vergulde lak).
Weyerman doet het voorkomen alsof hij de strekking niet begrijpt, daarom laat hij een uitspraak dienaangaande gaarne over aan zowel mannen als vrouwen. |
|
[Raatzel] |
over dit succesrijke genre, zie: M. de Filippis: The Literary Riddle in Italy to the End of the Sixteenth Century. Berkeley - Los Angeles 1948; zie ook: de inleiding op: Incogniti Scriptoris Nova Poemata. Nieuwe Nederduytsche Gedichten ende Raadtselen (1624). Ed. J. Becker. Soest 1972. |
|
[Leeuwemuiltje] |
‘Antirrhinium... leeuwebek... De bloemkroon is duidelijk tweelippig en gemaskerd (d.w.a.: de opening van de bloemkroonbuis is afgesloten door een ‘bult’ op de onderlip) en vertoont bovendien een kleine uitzakking... .(WP 17 (1975), 229 s.v.: Scrophulariaceae). |
|
[springbron] |
bron die het water in stralen uitspuit. |
|
[draaide 't rat] |
draaide aan het rad van het spinnewiel. |
|
[bezet] |
gevangen. |
|
[lasterlyke periode van Argus] |
In aflevering nr. 16 d.d. 25 september 1720 gaat Hermanus van den Burg tegen Weyerman te keer (Amsterdamsche Argus dl. 3, Amsterdam, Hendrik van Eyk 1721, 123-124. Ex. UB Leiden 1191 E 1-3). |
|
[Agamemnon] |
aanvoerder van de Griekse strijdmacht in de Trojaanse oorlog. Homeros beschrijft hem als een moedig strijder, een trots en emotioneel man, die echter ook onzeker en gemakkelijk te ontmoedigen was. |
|
[Perinde... levaretur] |
dit citaat stamt uit Cicero's Tusculanae disputationes Boek 3, cap. 26, 62. Cicero haalt hiermee een grappig gezegde van Bien aan. Het betekent: dat deze uiterst dwaze koning zich de haren uitrukte van rouw, alsof door kaalheid het verdriet kan worden verlicht.
De tekst in de editie van de Loeb Classical Library, No 141, p. 298 mist de hoofdletters bij de drie eerste woorden van de regel; voorts moet het ‘capilluns’ bij Weyerman worden gelezen als ‘capillum’. |
|
|