Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 5
(1982)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermdWillem Hendrikx(Gerard Doustraat 131III, 1073 VT Amsterdam)De vette jaren van Weyerman in BreukelenOver JCW's periode in Breukelen is nog niet veel geschreven. Bekend is alleen dat hij er op 31 maart 1727 huwde met Johanna Ernst uit Breda, in het bijzijn van hun twee kinderen (Med. p. 353). Daarnaast heeft I. van Eeghen gewezen op enige ‘Breukelse’ passages in de Ontleeder der Gebreken II (1725) en de Echo des Weerelds (1726-27) over de reus Kakus op huize Kleyn Angola, door Weyerman omgedoopt tot Huys te Paddesteyn. Hier haalde hij de boekverkoper Jacobus Lindenberg over de hekel (Med. p. 18). Gegevens over zijn levensomstandigheden in Breukelen zijn echter nog niet voorhanden. Maar hier kan de 18de eeuwse ‘belastingdienst’ ons een handje helpen. In de ‘Uijtzettinge vande Dorpslasten over Breukelen-Nijenrodens en Breukelrewaerts Geregten over den Jaere ingegaen primo meij 1726 ente verschynen ultimo Aprill 1727.’Ga naar voetnoot1. kwam ik ‘MynHr. Jacob Weyerman’ tegen, wonende in de ‘Clapstraet’ en door de dorpsfiscus aangeslagen voor -4-.-. Hieronder geef ik de dorpslasten die Weyerman en zijn (vermoedelijke) buren te betalen hadden over de jaren 1724-1728:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 498]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In dit lijstje vallen een aantal dingen op. JCW wordt konsekwent als MynHr. aangeduid. Dit kan naast een indikatie van de status van Weyerman, hij behoorde tot de heren, ook gezien worden als een indikatie van de vreemdelingenstatus van Weyerman in een dorp als Breukelen. Jan Carshoff wordt bijvoorbeeld in 1726-27 voor 4 stuivers meer aangeslagen als JCW, toch vinden we bij hem de aanspreektitel MynHr. geen enkele maal. De beste verklaring hiervoor lijkt mij de vreemdelingenstatus van JCW in een dorp waar de autochtonen elkaar niet met mijnheer zullen betitelen. Voor de vreemde heren die in de loop van de 18e eeuw van Breukelen een sjieke buitenplaats maakten werd deze titel wel gebruikt. Het verschil in aanspreektitel kan natuurlijk ook berusten op andere, nu onzichtbare statusverschillen als die van een ambachtsman t.o. die van een man van de letteren. Weyerman stond in Breukelen voor -4-.- genoteerd aan dorpslasten. Met dit bedrag bevond hij zien aan de hoge kant. Naast enkele uit- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 499]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schieters boven de -5-.- (de hoogste bedragen waren -9-9- en -17-.-) moest het merendeel van de bevolking minder dan -1-.- of helemaal niets betalen. Hoe deze belasting dan ook vastgesteld werd (naar vermogen, huis, aantal bewoners, etc.?), het is duidelijk dat JCW in Breukelen tot de welgestelden behoorde. Wat de volgorde van de personen in de uitzettingen betreft, valt op dat er een bepaalde regelmaat in aanwezig is. Als we ervan uitgaan dat er een vrij logische volgorde van naast elkaar wonende personen wordt gehanteerd, dan had Weyerman als naaste buren Geertruij Kelfkens en de minder welgestelde Cornelis Aertsz van Scherpenseel. Weyerman volgde dan als bewoner van het pand in 1725 Jan Kuijk op en werd op zijn beurt opgevolgd door Juffr. Mulder in 1727. Er blijken echter ook andere volgordes mogelijk te zijn, wat blijkt uit de hieronder gegeven ‘Uijtzettinge van't kostergeld [...]’ in de Clapstraet:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 500]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hierin wordt Weyerman genoemd tussen Geertruijd Kelfkens en Jan Puyll. Cornelis Aerts van Scherpenseell komt op een hogere plaats in het rijtje voor. Het is dus aan de hand van de uitzettingen niet met zekerheid vast te stellen wie JCW's direkte buren waren. Deze onzekerheid geld ook t.a.v. de persoon die vóór Weyerman de opstallen bewoonde. Op grond van de uitzettingen van het Kostergeld zou dat de schout Hendrick Block zijn, dit in tegenstelling tot Jan Kuijk uit de uitzettingen van de dorpslasten. De hypothese dat de schout Hendrick Block de vorige bewoner van JCW's huis was, kan ondersteund worden door de overweging dat de schout misschien geen dorpslasten hoefde te voldoen en daarom niet in de uitzettingen van deze lasten voorkomt. Als opvolgster van JCW in het huis blijft Juffr. Mulder de beste kansen maken. Weyerman betaalde steeds het hoogst mogelijke bedrag aan kostergeld, nml. 14 stuivers (het minimum was 4 stuivers). Ook dit duidt dus op JCW's welstand in zijn Breukelse periode. Als laatste kunnen we nog proberen vast te stellen wanneer JCW in Breukelen aankwam en wanneer hij er weer vertrok. Hij kwam te wonen in de Clapstraet kort na mei 1725. Zou hij namelijk halverwege het ‘belastingjaar’ (dus in het najaar van 1726) in Breukelen zijn komen wonen, dan zou hij net als MijnHr. Obert de Bernij in 1727 voor een half jaar hebben moeten betalen. Dat hij vertrok uit Breukelen omstreeks of kort na eind april 1727 kunnen we om dezelfde reden concluderen. Dit laatste gegeven komt overeen met de advertentie in de Amsterdamsche Courant van 5 oktober 1726, waarin Meerenhof te Abcoude vanaf 1 februari 1727 te huur wordt aangeboden (Med. p. 446). Lang zal Meerenhof na 1 februari dus niet leeg hebben gestaan, maar waarschijnlijk wel tot na 31 maart toen Weyerman nog voor de schepenen van Breukelen-Nijenrode met Johanna Ernst in het huwelijk trad. Uit de Geheym-schryver van Staat- en kerke der Vereenigde Nederlanden. Beginnende met die van de Provincie Utreght blijkt dat in 1754 de Clapstraat was veranderd in de ‘Heerestraat (nu van wegens de verbetering der Huysen aldus genaamt, maar bevorens de Klapstraat geheeten)’Ga naar voetnoot4. Weyerman woonde dus in de belangrijkste straat van Breukelen, genoot daar een zekere status (MijnHr.!) en had waarschijnlijk een meer dan middelmatig inkomen. Niet gek voor een broodschrijver, zeker niet in een tijd waarin het broodschrijverschap werd verbonden met bijvoorbeeld de armoedzaaiers van het Londense ‘Grubstreet’. Misschien is er wel een verband tussen zijn Breukelse voorspeed en zijn trouwen met Johanna Ernst? Deze laatste hypothese strookt echter niet met het beeld van JCW dat we hebben! |
|