Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 5
(1982)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 480]
| |
Peter Altena(Veerstraat 5''', 1075 SL Amsterdam)Antwerpen-documentatieIn het derde deel van De Levens-beschryvingen der Konst-schilders, p. 9 herinnert Weyerman zich de schilderende dochter van schilder Du Chatel. Zij was intussen gescheiden van de schilder Van der Neer. ‘Wy hebben ruym sesentwintig jaaren gelêden in de Herberg van St. Josef, in de Keyzerstraat tot Antwerpen, gelogeert benevens die Juffer.’ Deze passage dateert van ca. 1728-1729. Dat betekent dat Weyerman ca. 1702-1703 in de Herberg van St. Josef logeerde. Volgens De zeldzaame Leevens-byzonderheden van Laurens Arminius, p. 75 at Jacob in 1704 dagelijks ‘in het Ordinaris van Sint Josef, in de Keyzerstraat’ te Antwerpen.
De betrekkingen, die Weyerman met Antwerpen onderhield, beperkten zich niet tot eten en slapen in de Herberg van Sint Josef. Antwerpen moet hem zeer bekend zijn geweest. Zoals bekend genoot hij een deel van zijn schildersopleiding in Antwerpen. In Breda had hij voordien onder het opzicht van Frank Verheijden, Van de Leur en Ferdinand van Kessel gestaan. ‘En ten laetsten geraekten ik tot Antwerpen bij den Bloemschilder Simon Hardimê, die voor zich zelfs een goed schilder was, doch die het alderminste Talent niet had om een Leerling te onderwijzen; zoo dat ik voor het grootste gedeelte mijn konst ben verschuldigt aen mijn eigen naarstigheid en aen vlijt te schilderen na het Leeven.’ (Handschrift KB Brussel, II 1608, vol. 4, p. 2). Aan zijn Antwerpse verblijven dankte hij voorts zijn kennis van de Antwerpse schilders, kunsthandelaren en vooral de Antwerpse horeca. De levensbeschrijvingen van Antwerpse schilders (als De Cocq, Verbrugge e.v.a.) in De Levens-beschryvingen zijn goeddeels gebaseerd op eigen waarnemingen. Over een aantal Antwerpse kunsthandelaren (als Vervoort) is veel te vinden in het onuitgegeven kunstkopersdeel van het Brussels handschrift. De Antwerpse horeca komt bij Weyerman voortdurend aan de orde: het koffiehuis van le Sieur Anthoine, de Ordinaris van Monsieur Laboureur etc.. Het werk van Weyerman laat zich lezen als gids voor de Antwerpse horeca van ca. 1700. Overigens komen in het werk van Weyerman nog talloze andere Antwerpse bijzonderheden voor.
In dit verband moet gewezen worden op het onlangs verschenen blijspel Den Heer is betoovert, en de Juffer is behext, dat in Antwerpen speelt, en vooral op de Besweering van den disperaten Antwerpsen courantier, dat in 1705 te Brugge bij J. Bernaarts verscheen. Over dit laatste stuk zegt Weyerman in zijn autobiografie, in deel 4 van De Levens-beschryvingen der Konst-schilders, p. 457: ‘Geduurende zyn [= JCW] verblyf te Breda, schreef den Antwerpsche Nieuwsschryver zulke onvergeeflyke Kouranten, dat hy de pen opnam, om dien onbesuisden Harmen, was 't doenlyk, te kittelen in een onbeschaafden styl. Ten dien einde schreef hy een Blyspel, | |
[pagina 481]
| |
getytelt, de bezweering van den desperaaten Antwerpschen Kourantier.’ Met twee andere blijspelen zou het te Breda gedrukt zijn, ‘zonder den naam des Autheurs; een bewys van zyn onverschilligheid ontrent schriften van dien aart.’ Van een dergelijke uitgave is niets bekend. Het lijkt niet waarschijnlijk dat de Brugse 1705-uitgave eigenlijk een Bredase is.
De Antwerpse courant, waar het in het stuk van Weyerman om draait, bestond volgens J. Smeyers (De Nederlandse letterkunde in het Zuiden, GLN VI (1975), p. 408) sedert 1695 als Antwerpsche Post-tydinge. Uit het artikel, dat de vaderlandse Hatin, W.P. Sautijn Kluit, in 1869 in de Nederlandsche Spectator aan ‘De Gazette van Antwerpen’ wijdde, weten we dat ruim voor die datum Antwerpse couranten (onder andere namen weliswaar) werden vervaardigd. De uitgever van de Antwerpsche Post-tydinge, die ten tijde van de Besweering twee maal per week (dinsdag en vrijdag) verscheen, was Henricus Aertssens. woonachtig op de ‘Eyermerkt, in de Parnassus Berg’. Bij Weyerman (en ook bij anderen, zoals hierna zal blijken) heette de man Arsenico, een speaking name die aansloot bij zijn echte naam.
Hieronder enige stukken uit de Besweering (geciteerd naar de verzameluitgave met Sleutels, dus niet naar de druk van 1705), enige stukken uit de later toegevoegde Sleutel, en tenslotte enige fragmenten uit andere pamfletten tegen de Antwerpse journalist. De kwestie zal er iets duidelijker door worden.
De stukken uit de Besweering komen uit het Tweede Bedrijf. In het ‘Eerste Tonneel’ treedt Arsenico voor het eerst op, hij presenteert zich en zijn problemen. In het ‘Tweede Tonneel’ openbaart Arsenico's gekte zich in het gezelschap van zijn buurman. In het ‘Vierde Tonneel’ en een deel van het ‘Vyfde Tonneel’ bespreken ‘twee Antwerpsche Hapschaers’, Daniel van Hoboken en Kryn Platvoet het geval Arsenico en geven daarbij een opsomming van Antwerpse herbergen en kroegen, en van de daar getapte biersoorten. Hierna slaat kroegbaas Jan Bierlaers heerlijke nonsens uit. | |
Tweede bedryf
| |
[pagina 482]
| |
Dat Vee van den Antikrist! dat Volkje van Deux Aas!
Die Beeldenstormers! onder de Katholayken zouden speelen den Baas?
Dat die geconfayte Geuzen! die desperate Gasten!
Zo veel corazie zouden hebben, om onze Zeemacht aan te tasten?
Waar van dat elk schip zo een formidable Naam had,
Dat elk goud Zielke docht, dat 'er de Duvel nog Dood vat
Aan kon hebben. Wie schrikte niet op de Naam van l'Hardi, l'Enflammé, l'Invincible,
Le Foudroyant, le Fiër, le Furieux en le Terrible?
Le Tygre, la Meduse, l'Eclair, & le Fulminant?
La Proserpine, sans Pareille, l'Inquiet en l'Ardent?
Le Desesperê, le Violent, l'Enfer, & la Tygresse?
Le Tonnant, l'Intrepide, l'Arrogant, & la Diablesse?
Le lion, l'Envieux en diergelayke zoort,
Waar van de Uytkomst niets minder beloofde, als een generale Carnage en Moort.
Mayn courant spoog niet als Expressens, Couriers en Boden.
Als per exempel, Hoe de vyandlayke Vloot op St. Louies dag was gevloden
Na de hoogte van Mallaga, en zo scherp was bezet,
Gelijk eenen volwasschen Steur in een oud Visnet.
Het was een Onmogelijkhayt, dat Kat ofte Hond kon eschappeeren;
Twaalf Scheepen masteloos, gelayk als Ortolans zonder veeren,
Of gepluymde Kuykens, dryvende naar de Baarbaarschekust,
Zes en twintig genoomen: ja wel het was een lust,
Zo bruyden ik 'er op in. Dan was het naar Oran, dan Melilla,
Eider wachte een compleete Victory, het was zo na
Als het zayn kost. Te Parys morbleu! daar was het te D Laudamus,
Handwerpen vol Piktonnen. Eider verheugt, en nou is't zus zus,
Keer dat Blaayken om, gy moet een ander Les leeren,
Komt de Laudamus niet te pas zo zing de Miserere.
Pest dat is een Onderschayt! dat 's een helsche verandering!
Ons Heer bewaar may, dat ik maynen Buurman niet volg die hem aan zaynen Condê ophing,
Om zayn Reputatie die hem zeer lief as te konserveeren.
Waar Tover! is 'er nou een hoek ofte kant, daar ik kan verkeeren?
Zelfs de Schuyffelbouten van Jongens schreeuwen men naar tot mayn hertelayk verdriet;
Aarzens, wilde gay een leugenaar kayken? maak dat ge' in de Spiegel ziet.
'K wil gaan bersten, ik zal sterven, ik moet Vergif zuypen,
Dat ik me maar dood dronk.... 'k zal men in een Wynvat doen kuypen,
Dat 's niet goed.. wel.. dat ik van onze Lieve vrouwe toren sprong,
Dat 's goed.... o neen,... 't beste was dat ik me maar stillekens ophong.
Mayn Zinnen malen, mayn Herssens zayn aan 't kooken,
May dunkt dat mayn Hooft een Decoctie ketel is daar de Nikkers haar Dranken in stooken;
Den Rook is de oorzaak, dat ik het gebruyk van de naturelayke Fonctien mis.
| |
[pagina 483]
| |
O Hel! O Razernay! waar ben ik?.... ben ik Arsenico?... dat 's gewis.
Wel Arsenico, sa toon ou coragie, gay moogt, gay kond dat niet verdragen,
Revenge! Revenge! al zou 'er 't heele Land van Wagen
Ik wil niet, ik en zal....
| |
Tweede Tonneel.ARSENICO. JEROEN SCHARBO.
JEROEN SCHARBO.
Hoe zo geturbeert Buurman? hedde gay de Siekte van St Jan?
Zyde gay bezeten? hedde gay St. Marcoens Euvel? wat scheelt 'er an?
Spreek, de Stilwygenthayt is ommers een quaey gracy.
Of heeft de Razernay de Antichambre geoccupeert van u Speculacy?
't Zayn de beste Koopliens, die het aldermeest hebben gefailjeert,
't Is ommers het eerste Abuys niet? gay zijt 'er in geexperimenteert.
Zo lang als ou Courant tot voordeel is van de twee Kroonen,
Is de Magistraat in Consciency geobligeert ouwen Arbayd te loonen.
Schoon dat onlangs een Geus zay, daar ik mee inde Kantyn zat;
Dat men ou zo veel Ink behoorden te doen drinken alsgay met schrayven bedurven hat.
Wat dunkt u van de Impudency van die looze Kapoenen?
ARSENICO. Gants in furie.
Dat men ze behoorde te inpaleeren! ja te harpoenen!
Gelijk den Walvis, den Eenhooren, of het Zeepeerd,
Den Tarbot, de Steurkrab! aanstonts lang me het Slachzweerd!
Geef me een Korf vol Pistoolen, eenen Draagband vol Messen!
Her uyt Beulskinderen met Douzynen vyf zessen!
Uyt Mordiabel! uyt waar zayde altemaal?
Her uyt Visdieven her uyt, dat ou den Duvel haal!
Met Kompanien, Regementen, Brigades en Schadronnen!
Aanstonts naar de Wapenkamer van den Handboog, her uyt de Spadronnen,
Her uyt Maleiekulders, Flitsbogen, vergiftige Klingen,
Bajonetten, en Moortpriemen! Ach honden, gay zult mooris zingen!
Wie zayt gay Roffiaan? een Hollander? wat let mayGa naar voetnoot* dat'k ou niet ter neerstoot,
Dat kik ou den Kop van den romp niet draay gelayk een spaansche Karoot!
'K zal ik kik ou met Huyd en Hair inslingeren, en weer leevendig uytspouwen!
Ik zal ik ou....Ga naar voetnoot+
| |
[pagina 484]
| |
IEROEN SCHARBO.
Help! help! wil hem doch vast houwen!
Juffr. Arsenico! kom met de goey Vrinden, want zo het een minuit laydt,
Zo zayde niet alleen ouwen Man maar ook ouwen Buurman kwayt.
[Juffrouw Arsenico volgt in het Derde Tonneel de raad van haar buurman op. Met hulp van vrienden weet ze de wild om zich heen slaande Arsenico van het toneel te krijgen. In het volgende Tonneel spreken twee van die vrienden, ‘Antwerpsche Hapschaers’ over Arsenico, P.A.]
| |
Vierde TonneelD.V. HOBOKEN. K. PLATVOET.
D.V. HOBOKEN.
Wat dunkt ou van Arsenico?
K. PLATVOET.
Ik geloof ik kik dat het een Opstayging is van valsche nouvelles.
D.V. HOBOKEN.
Dat hebde geraan,
Ik weet ik kik niet waar hay het al haalt. Ziet onder ons gezayd en gezweegen,
Als hay eene Waarhayt schryft, dan heeft hay 'er wel twaalf Leugens teegen.
Zayn meeste Correspondency bestaat in deGa naar voetnoot* Vlaamsche Kantijn
Bay Craspo, Heyn Caves, Peer Lovani, en bay Juffr. Katryn;
In het Ramshooft, het Schutters hofke, de Granaat en in diergelayken;
De Grieksche kerk is zayn dagelaykze processy: maar apropo willen way eens kayken.
Of het Verkens leuvens goet is, wat zegde Platvoet?
K. PLATVOET.
Laat ons dan bay Jan Bierlaers aan kloppen.
D.V. HOBOKEN.
Fiat ik vind ik het goet.
Zy kloppen, en de weert komt uyt, half beschonken met een Servet-muts op 't Hoofd, &c.
Holla hei Jan!
| |
[pagina 485]
| |
Vyfde Tonneel.DAN. V. HOBOKEN. K. PLATVOET. JAN BIERLAERS.
IAN BIERLAERS.
Ha Messieurs welkom! wat is ou lieden begeeren?
Wilde Leuvens, Lierze kaves, Morelle bier ghen hebt maar te Kommandeeren?
Krieken, Framboizen, Verkens leuvens, Mom, delicate Wayn?
D.V. HOBOKEN.
Neen Jan, maar way zouden geern van een Potteke Verkens Leuvens gedient zayn.
IAN BIERLAERS.
Dat heb ik kik dat excellent is, en dat kunde daar uyt bemerken,
Den vette Cellebruur dronk maar zes Potten, en hay was Precies gelayk een Verken.
Zayn Cozayn die de Lanteren droeg, jeerden in de Geut dat hay vloog
Tegens Kraay den Hannekenuyt, die deur die val negen Tanden spoog.
Daar 's Steven de Verwer, die gelayk gay weet nou zo veel Bier kan verdraagen,
Had hay nog maar eenen Pot gedronken, hay had den dikken Patroon de herssens ingeslaagen
Over een Disputatie, raakende de Successie van de Kroon van Groenlant;
En Juere de Brilleman, die 'er hem mee bemoeide, kreeg zulk een Santerquant,
Dat hay met de kop in de Pistob viel, daar hay bykans in versmoorde.
Daar bay was den ouden Spaansche Alferes zo vol dat hay zag nog hoorde;
Ook vloekte hay zo vreesselayk op ieder Pint die hay dronk,
Dat mayn Vrou meer als hondertmaal naar de aarde keek of hay nog niet verzonk.
Daar is Steur de Viskooper die heeft al twee Cabbeljauwen verzoopen,
En Uylekop den Beenhouwer is met het Gelag deurgeloopen:
Nou dat 's tot daar toe, hay heeft niet kwaalayk gedaan,
Want ik geloof dat ik kik wel een halven Os op mayn Schaly heb staan.
Bof den Afslaager zuypt dat op ieder pint de Knoopen van zayn Wambays springen,
En.... enfin 't is gelayk als een Boere bruiloft, hier smayten daar spouwen, gins weer zingen.
Wilde inkomen of wilde een Taafelke hebben hier op de Plaats?
Ga naar voetnoot* Ja ja ik zo!
| |
[pagina 486]
| |
K. PLATVOET
Jan Jan doe dat.
IAN BIERLAERS.
Fiat maats.
binnen.
D.V. HOBOKEN.
Wat dunkt ou van Jan?
K. PLATVOET.
IK weet ik niet hoe hay het kan verdragen;
Dat iemant nog Vyfmaal 's weeks zadt is, maar aale dagen
Mordiabel dat 's te herdt! en zayn wayf Ariaentke Smeer,
Die is mee voor dag en voor dauw dronken, nouw dat's Leer om Leer.
D.V. HOBOKEN.
Stil daar is Jan.
[Jan brengt de drankjes en de ‘Hapschaers’ drinken zich vechtlustig; P.A.]
| |
In de Sleutel wordt bij Jan Bierlaers aangetekend:
Jan Bierlaers was den Waerd in het Ramshoofd genaamt Starkx, een Kaerel die van de domme Antwerpsche Hannekens als een tweede Koehoorn of als een derde Vauban wiert gegroet, dewyl hy voorgaf, (doch dat Dreygement opperde hy meestentyds na zyn sestiende Pint Leuvensbier) in staat te zyn, om den Westkappelsche Dyk door te steeken met een Oestermes, en gevolglyk geheel Zeelant te konnen inondeeren, als het hem luste en geliefde.
Vive la Signorie d'Ambres!
Over de ‘vette Cellebruur’ die 6 potten bier dronk, heet het in de Sleutel:
Die Cellebroers Naam was Broeder Jaak, een drinke Beest dat zo nu als dan, te hooi en te gras, een taamelijk aardig Bescheyd gaf, en zich daar langs in de Gezelschappen van zijn Meerder wist in te wikkelen. Ik zal den Leezer twee a drie van van zijn beste Antwoorden mededeelen. Die Broeder Jaak speelde eenmaal een Luyksche Belle Bruyd met twee Kanonikken, en met een voornaam Drukker en Boekverkooper, woonachtig op de groote Markt tot Antwerpen. Den Drukker begong een Faut, doch hy wou noch hy zou zich niet laaten overtuygen, schreeuwende gestadiglijk, Beg**! Messieurs, ik verstaa het Spel al te wel om een Faut te begaan, en ik en wil nog en zal er niet voor boeten. Sakrem**! je zyt een Habladoor, (schreeuwde den Broeder Cellebroer) en een wetteloos Kaerel, en zo veels te meer, dewyl het by uw een dagelykx Werk is, Fouten te committeeren, Cum Privilegio. | |
[pagina 487]
| |
Den Overste van de Cellebroeders moest eenig Geld hebben van den Schilder Spierings, die in zyn Ziekte zich bedient had van de Hulp van een Broeder van Sint Alexis. Die Schilder was een van de eerste Betaalders in Woorden, en een van de Laatste Geldgeevers in Permissie Schellingen; een Qualiteyt die als tot in het Merg is doorgedrongen by veel Schilders, en by niet weynig Muziekanten. Dien Overste committeerde den bewusten Broeder Jaak, die een Prins Roberts metaale Voorhoofd en een assurante Tong voerde, driemaal 's Weekx na dien Schilder, die dat Spel wars wordende, in arren moede aan dien maanende Cellebroeder vroeg, Of den Overste geloofde, dat zyn Goederen al gepakt stonden, om haas op te speelen na Mecghelen, Lier, of Leuven? waar op Frere Jaak stemmiglyk antwoorde, Neen, myn Heer, den Overste gelooft niet dat je zult wegloopen zonder te betaalen; maar dewyl ons Klooster dood arm is wil hy op de bouten gaan om de Schuldeyschers te ontduyken, en dan zou hy dat Geld mee neemen tot een Teerpenning. Den Kanonnik van der Steen gong dagelykx in Pelgrimasie na het Geuzenherbergske, een Bierhuys achter de Antwerpsche Vischmarkt, alwaar veel Hollandsche Schippers liepen drinken. Eenmaal wilde het Ongeluk, dat den vroome van der Steen zo veel innam dat hy het spoor byster wiert, en in het uytkomen vlak in de Rivier de Schelde liep, waar uyt hy niet zonder moeite wiert gered door een party Leegloopers, die aldaar een Vlaamsch luchtje loopen raapen by gebrek van Zakgelt. Broeder Jaak, die over al by en ontrent was, begon geen kleyntje te lacghen met dat Ongeluk, en toen de Omstaanders hem daar over begonnen te berispen, repliceerde hy niet al te stemmiglijk, Wie Duy**! zou niet moeten lacghen, wanneer hy ziet dat de Steenen zwemmen in onze dagen.
Tenslotte volgen hier de Sleutel-notities bij stadsschermmeester Kools en wagenmaker Diel Kapuins:
Die Kools was den Stads Schermmeester van Antwerpen, een verdienstig Man in zijn Konst, die meesterlijk speelde met de Floret, met den Tashaak, met de Vlegel, met het Slagzwaard, en die zig daar by wel verstont op de Exercitie van het Snaphaan en van de Piek. Deszelfs Zoon is thans Stads Schermmeester tot Brussel, een Knaap die het Konstje mee vry fix heeft.
Die Diel Kapuins was een Wagenmaaker, doch per Excellentiam usurpeerde hy den Tytel van Koetsenmaaker. Daar en boven speelde hy voor Geneesheer der Paerden, der Esels, en der Vleeschhouwers Honden; en hy loog zo onmanierlijk op dat Kapittel, dat ik geen Gespan weet om hem by te vergelijken. Hy zat eenmaal te zwetsen in hetGa naar voetnoot* Nobeltje, Dat hy op Sint Jans nacht zeventien Haazelaare Wicghelroeden had weezen snijden, konnende hy met elke Roede twaalf Paerden en Esels geneezen, doch het dertiende stak de Moord en was een Present voor den Boozen. En waar en op wat hoogte hebje die gesneeden? vroeg Jonker Krawey, een Edelman van de eerste Broek, en Kapuins antwoorde, Op de Piek van Tenerif een van de hoogste | |
[pagina 488]
| |
Bergen des Weerelds. Dan hadje op dien Berg moeten post houden, (repliceerde Jonker) want het is niet waarschijnlyk datje den Hemel ooit weerom zo na zult komen.
Tot zo ver de Sleutel. Het is overigens opvallend dat courantier Aertssens in de Sleutel ongenoemd blijft. Wist Weyerman te weinig van hem? Of was Aertssens in de Besweering afdoende onder handen genomen? De afwezigheid van Aertssens in de Sleutel heeft waarschijnlijk weinig van doen met de intussen - de Sleutel dateert immers van geruime tijd na 1705 - sterk afgenomen bekendheid van Aertssens in de Republiek. Zo bekend waren kroegbaas Starkx, schermmeester Kools en Broeder Jaak, rond 1705 stellig lokale vermaardheden, in de 20'er jaren van de l8e eeuw toch ook niet en zij brachten het wel tot de Sleutel.
Zelfs zonder diepgravend onderzoek blijkt dat er zich ca. 1704-1706 rond de Antwerpse courantier Aertssens een heuse rel heeft afgespeeld. De precieze achtergronden beken ik niet te kennen, die moeten t.z.t. maar eens geschetst worden. Intussen verschaffen andere pamfletten tegen Aertssens enig inzicht in de kwestie. Uit het navolgend vers Den Antwerpsen Courantier in den Rouw (KB Den Haag Knuttel Pfl. 15161), gedateerd op 1704 door Knuttel, wordt duidelijk welke grieven men had. Aertssens zou partijdige berichtgeving over de Spaanse successieoorlog (alliantie van de Republiek, Groot Brittannië en Oostenrijk contra alliantie Frankrijk, Beieren e.a.) in zijn Post-tydinge opnemen. Zeker in de Republiek was men op hem gebeten, omdat hij niet voor de Republiek partij trok. Er werd gezegd dat zijn subjectiviteit te maken had met de betrekking van zijn ‘Cousijn’, die ‘Substituyt Secretaris’ van de Beierse hertog was. Tot overmaat van ramp, althans voor Aertssens c.s., sneuvelde zijn neef in de ‘Batailje van Hogstet’ (wshl. de veldslag van ‘den XIII. van Oogstmaant MDCCIV’, o.a. door de Republiek gewonnen). Voor de vijanden van Aertssens een goede reden tot ‘Schadenfreude’. Nu volgt het vers: Den Antwerpsen Courantier in den rouw
Over 't verlies van zijne Cousijn in de Batailje van Hogstet. Hoe Vrienden, Sinjoor in 't swart? Pest morbleu, dat es een wesen,
Daar es meer droefhayt in sijn mismaakte tronie, als waarhayt in sijn Gazet te lesen.
Sijn Cousijn is dood, die Substituyt Secretaris van den Artog van Bayeren was,
En dit es de reden van 't manqueren van de Ollandsche en Engelsche Pas;
| |
[pagina 489]
| |
Maar patienteert au Sinjoor, die van Marlboroug es in 't leven gebleven,
En sal bay maniere van represailjes een aan Villeroy, en een aan den Bayer Vorst geven:
Pest dat es een misverstant; nau dat es tot daar toe, 't es au eerste niet,
Alsoo men daagelayks het contrarie van au Pronosticatie siet;
Maar set eens een blay tronie op een bedroeft Ert, elk quay Manneken regeert sijn moond,
Se moeten nau haast weg; maar dat es den bruy, se hebben haar selfs den weg geboont:
Niet als vlugtende Vayanden; maar als pluysende Soldooten,
Sinjoor ik hau ik kik een Vat Leuvens, dat se daar meenig Afsetseltje sullen looten;
Want say geven twee voor eene, een nauw aan den Vayant, en een Stoot-deegen aan 't Wayf,
Regts of slinks, als 't in Vrindschap geschiet, is 't maar een specie van tayd verdrayf;
Schoon dat g'au de Musiek verstoot, weet ik niet of ge daar wel een Vars op sult vinden,
Want het is eene versjerde circonstantie, het verlies van sulke treffelayke Vrinden:
Nau layt de heele correspondentie in duygen, die au soo meenige schoone Nouvelle heeft vereert,
Een saak is trooostelayk, te weten, dat gay'er een swart Kleed bay profiteert,
Nau layk te wel eenen Mechelsen Raadsheer, en gelayk gay weet, dat sijn Lien van verstand,
Dats Freere Compagnon, als twee Ezels malkander Krauwen, blayft de liefde in 't Land.
Maar nau serjeus gesprooken; sau men dit niet anders konnen uytleggen?
't Es ommers au maniere, de waarhayt te swaygen, en 't geen gelogen is, te seggen,
Maar 't es te notoire, dat es waar, ay dat es den heelen bruy,
Om een stuk vayf of ses te heeten liegen, dat es niet, maar al de luy,
Dat es te art, wat raad? Indien Tallard den dans nog was ontsprongen,
Dan mogt men seggen, nau wy de Vayer hebben, wat bruyen ons de jongen.
Indien hay in sijn jeugt had leeren dansen, was hay ligt mog vry gerookt,
Want het es bay manquement van die exercitie, dat hay een valsche Pas heeft gemookt,
In Compagnie van den Artog, die gelayk gay weet, het point van eer ook bemind,
Het geen nog helaas tot Brussel beschrayt word, van meenig Vayer en Kind,
Nau point van eer à part: sy deden haar best, en roerden me haar handen,
Bloed hoe ging ter op een Gerni Bleu! Hoe knersten se op haar tanden!
Hoe verwoed saagen die Maats! Maar d'Engelsche die geen Frans en verstaan,
| |
[pagina 490]
| |
Hadden d'onbeleefthayt, dat se niemant op haar woord wouden laten gaan,
Daar hadde't arm leven, daar was 't, bluds wounds sends hem al to Hel,
'k Moet bersten, onder al die Monsieurs was 'er niet een, of hay verstont het maar al te wel,
En daar aan kent ge de Lien van verstant; maar of we al schayten en praaten,
't Was gesayt van goeden raad, en die heb ik kik tot auwen baaten.
Siet om hoog naar 't Weer, als den Ezel, en mookt dat gay in 't toekomende voorsigtiger sayt,
Want die sonder de Waard rekent, rekent tweemaal, dat es een onvervalste waarhayt:
Nau trauwens die kent ge niet. Wel Sinjoor, au verlies en misslag is mijn van herten leet,
We sullen met patientie afwagten, 't restantje van het bescheet,
Maar pest byloo, soo dat confirmeert, vrees ik kik waaragtig voor fataalder vlaagen,
Namentlayk, dat ge nog wel eenen swarten Kasak van doen sult hebben, om over 't verlies van au sinnen ook rouw te draagen.
Tot BRUSSEL, by den Doorlugtigen ARENT PITER GYSEN, die om den Slag niet anders doet als grysen.
Een bijkans nog interessanter reactie op de partijdigheid en de malheur van Aertssens vormt Den bedruefden Antwerpse Courantier (KB Den Haag Knuttel Pfl. 15524), door Knuttel op onduidelijke gronden op 1706 gedateerd (1704 à 1705 komt me waarschijnlijker voor). Hieronder volgt slechts de ‘Eerste Vertooningh’ van het ‘Klugtspel’: de droom van Aertssens wordt op pijnlijke wijze waarheid. De volledige titel luidt: Den bedruefden Antwerpse Courantier, Vertoont op d'Eyermarkt in 't veur Huys van Henricus Aartsen, Courantier Klugtspel. Tot Antwerpen, By Henricus Aertssens, op d' Eyermerckt inden Parnassus Bergh met Privelegie. J, F, L. vt. Vid, A, E. L, G.
In de ‘Eerste Vertooningh’ zijn de ‘Personnagien’ ‘Sinjoor Aertsens Courantier’ en ‘Portefroos, en Buerman’: ‘Toneel T'Antwerpen, inden Parnassus Berg,’ | |
Eerste vertooningh.SIGNOR AERSENS COURANTIER.
Et kan sayn, en 'ten kan niet sayn 'et is dan woorhayd of loogen
Et is begod jeen verjaerde Circonstantie, et sayn nouvelles day niet en doogen
Hae kik van de Nagt jenen droim (ghay moet weten in passant da kik may veul op droimen betrauw)
Want e kik loot waynig Couranten uyt mayn Hand goon door e kik er niet jeen stuk vayf zes in en dauw,
Droimde kik dan, da e kik jeenen Euyl op jeen swert veld sag liggen
| |
[pagina 491]
| |
Onder e Cargesoin van doi Muggen, (wa wilde door nauw me seggen paysde gay) swaygh Vrindekes en loot me begoon,
Dieesen Euyl had jeene gevauwen Brief in sayn bek en door sag e kik Paspoirt op stoon,
Kik avanceer om te zien of e kik jeen weurdeken met hem conspreeken
Moor in dien ôgenblayk viel hem jeen Catar op et Ert en hay is de Moirt gestoiken,
Quom e kik heel gealtreert euten Bet, onseker wat dat te bediden had,
Wanneer e kik vayf Briven te gelayk ontfong of dat oins Leiger et hosepad,
Sau gekoisen hebben, Morbleu dat viel me soo nugteren op me Moog,
As offer jeen Vlieg op schieet, soo ooinstonds jaerden e kik noor de woog,Ga naar voetnoot*
Door Sadt Diel Francen de Messen-mooker, day sogh als jeenen bedruegen Jued met vals Gauwd:
En door quam Pieer de Nogel-Smit, pest bygod! die sag precies layk jeenen Tibaud:
Hain Pof stond onder de Schauw, en suchte dat de Lamp van Tresoir viel,
Kees Smaut sprak niet jeen enkel woird of et wos bay den Duyvel en op sayn Siel.
Say e kik Vrindekes altereert auw niet te seer, jaerd en wild dat vluken looten,
Twoird was nouw uyd de Mond door qam Lauw de Dieflayer ay sag! layk jenen desperooten,
Precis of ay et Vier op den Helle Wogen sauw stoiken,
Ent schielde gieen Hoor of Ay had int in koomen Als en Bieenen gebrooken,
Over Dries de Klark vonden Bloey, die jeen uperken Alssem Bier had vuer hem stoon:
En ad Hain de Plamuerder em niet me bemoeyt, twasser met jeen stuk Vayf Ses gedoon.
Nou die Rescontre wierd gecesseerd door Middelloosi van goey Vrinden:
Begon e kik dan met jeen goey grotie te discoureren, moor kik kon begad gieen gehoir vinden;
Jaerden e kik dan geel verstoird noor deGa naar voetnoot+ Cantiin op de Bierkaey,
Door was pardu niet jeenen Mensch, soo dat e kik von door noor deGa naar voetnoot* vlaeykes laey
Gonk. Help sinte Marcoen, wat wos door jeen Confusie en Consternaeti
'Twas jeen Notuerelayke vertoning van S: Antheunis Temtotie
Cabas de Schoirstein-veiger ad ieen Bloid Mes twiee spanne lank, en swoer op sain arme Siel
| |
[pagina 492]
| |
Dat soo hay, en sen Breur, en sen Cousain nen Ollander vonden te kierven dat hay in hondert stucken viel.
De Eeile Compagni trilde van schrick en ad Messuer hem et Mes niet euyt de And gekregen,
Hay ad jeen gieelen Bos Caroiten die voir et Schapproy honk ent midden deurgeriegen
T'beste woirt wos Schuyffelbaud, Cappoen, Bogger, en Guyt,
Moor sjeust as oft ons Heer gaf wierd hay quoolayk, en Spoig al sayn Colleer uyt
'T geen wel de 'Elft op maynen Condee viel, ad e kik doe gieen oirsook om te sayn gestoirt?
En om hoor wier te Karregeiren jarde kik sonder main gelag te betoolen voirt
Door is nog wel jeen Ploots vayf ses door e kik gewoon ben te Compareeren,
Moor met deuse verduvelde tayding is alles soo Comfuys da e kik mayn nie weet woor te kieren,
Ga naar voetnoot* Andries Craspo, is nog wel de geposeerste en serieuste Cantayn.
Moge kik door jeen alf Uurken passeeren: Pest! wie mogh dot sayn Die gins soo druvig oonkomt! ba sioesus tes de lange Roede,
Mayn Hieer portfroos, hay siet layk jeenen verwoede!
Mayn Hieer Portefroos, siet vrindekes wot de druef hayd doet,
Mayn Hieer Portefroos, pest mordiu! door sjaerd maynGa naar voetnoot+ Hoedt.
PORTEFROOS
Ah Sinjoor Arsenico! ach! hauw main dat ten besten
De druefheyd hauwd main sinnen soo gecaptiveert, vreese kik da 'k ten lesten
Nog dul en euytsinnig sal wierden: tis ommogelayk dat jeen Eerleyk Man,
Tes ommogelayk seg e kik, tes intolerabel dat ayt verdrogen kan!
Verwondere kik may dat g ou nog soo wel hauwt, tes jeen visible Grotie
Hedday ooyt swoorder Malheur gehooirt? O Hel! O Temptotie!
O vermalledayde Geusen hoe hed dey ons geruineert
D'jeele Fransce en Bajersche Arme in Spoondren! door is Hoit nog Stiart
Te vinden, en au Cousain die jonge Blom? ARS: hoe! wat wilde door me seggen
Is Cousain dooid? PORT: O joo! ARS: ay may! daes den Euyl die e kik op et veld sag leggen
Ay may, ay may, PORT: bid e kik sinjoor Arsenico bedoort en goo wa in Heuys
Soo et jeen jgelayk et sayn, heb e kik jeen Vrauw ons Hieer wieet s'es mayn ook geen klayn Kruys.
| |
Hierna volgt nog een ‘Tweede Vertoning’, met veel zang. Tot zo ver de Antwerpen-documentatie. Bij gelegenheid nader over de populariteit van de Antwerpse courant in de Republiek, de vele licentie-uitgaven (o.a. in Amsterdam en Rotterdam) en de bemoeienis van Jan van Gysen en P.L. (Pieter Langendijk?). |
|