Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 5
(1982)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermdAdèle Nieuweboer(Stolbergstraat 5, 2012 Ep Haarlem, 023-327644)Kunst en handel‘Daer ons Heer een Koopman geeft, daer geeft de Duijvel een Makelaer’Ga naar eind1.
Ofwel, geen schilder zonder konstkoper. Dat gold voor Weyerman zo goed als voor zijn broeders in de kunst. Hij hield aan zijn ervaringen echter geen goede indruk over van deze handelaren. In De Rotterdamsche Hermes (voortaan RH) nr. 30, schildert hij het portret van een ‘gerenomeert Koopman in Schilderyen’, een ‘begaafd’ man. Begaafd, omdat hij met veel moeite de namen van Italiaanse en Nederlandse schilders had van buiten geleerd en ze vervolgens in ruime mate bij ieder glas wijn weer van de lippen liet rollen. Hij was zo ‘oprecht en conscientieus’ om kopieën voor originelen te verkopen. Hermes ontmaskert de konstkoper als ‘waanwys, verradersch en bedriegelyk’.Ga naar eind2. In nr. 44 voegt Hermes daar enkele eigenschappen aan toe, in een beschrijving van een schilderij van de ‘Nyt’, waarvoor een konstkoper model heeft gezeten. De karakterisering is niet mis te verstaan: ‘De Schilder had een out, grys, kwaataartig Keerel gepenceelt, leggende in eene yskoude spelonk uytgestrekt op een' verrotten mesthoop van halfvergane Schilderyen, dewelke hy door eene bedriegelyke reparatie in uitwendig gezonde Konststukken herschiep, en door pleisters en zalven uit de recipês van Terbintyn, Vernis, Stopverf, en een' Chaos van koleuren, zoo gelukkig (doch schelmachtig) weer op de been hielp, dat die pokkige Verf-kourtizanen nu en dan benevens de eerelyke Konstbevalligheden in de Kabinetten der Liefhebbers werden opgehangen.’ Deze ‘kwaataartige Keerel’ werd omgeven door ‘Onwetenheyt’, ‘Hovaerdy’, ‘Valschen Waan’, ‘Onbeschaamtheyt’, ‘Ydelheyt’, ‘Rontuit’, ‘Zwetsery’ en ‘Ongemaniertheit’. De ‘Nyt’ is afgeschilderd met ‘gryze hairen, ingevalle kaken, kleine | |
[pagina 467]
| |
leepe oogen, een' Poolschen neus en een' scheeven bek [...]’. Tenslotte volgt een beschrijving van de hovelingen die het monsterdier het hog maken, evenmin vleiend: ‘verdorde Jakobyten, jaloursche Torys, Koffihuis-Staat-kundigen, Dommekrachten, Charletans en Lietjeszangers’.Ga naar eind3. Terwijl deze beschrijving in de RH in meer overdrachtelijke zin is gegeven, legt Weyerman zich in zijn ontwerp voor het vierde deel der Konstschilders meer toe op een uitvoerige beschrijving van ‘Het Karakter van een Konstkoper’. Hij begint deze met: ‘Een Konst koper is een karel die al te wij[s?] is, om ooit het Marteldom te ondergaen voor den godsdienst, doch die aen den andere kant zijn Leeven, en Zaligheijt op offert aen de verdedegingh van een Bedriegelijke Konst kopeij. Hij is meesten Tijts een orthodox scheijnheijlig; die in de Kerk gedoopt, getrouwt, en tot een Lidmaet is aenveerdt, en die gevolglijk zich dan verbeeldt, Drievoudiglijk geauthoriseert te zijn, om ongestraft zijne Tijtgenoten te mogen bedriegen’. De kunstkoopman is uiterlijk zedig, innerlijk een dief. Hij is op iedere verkoping van schilderijen kenbaar door zijn, in vergelijking met die van de liefhebbers, buitensporige interesse. Hij zweert daarbij voortdurend dat hij nog nooit iemand moedwillig heeft bedrogen ‘Daer men in tegendeel alle zijne schelmstukken, en streeken in de kleijnste kanteekening Letters niet zou konnen Drukken op een Paer Riemen Olijfants Papier’. Woonachtig in een koopstad gaat hij dagelijks naar de beurs, en vrijdags naar boelhuis of koffiehuis, waar hij zijn nieuwsgierigheid uit voor zaken die hij niet begrijpt, en waar hij de advertenties en de catalogi uitpluist. In zijn onbeschaamdheid zit hij doorgaans in wijn- en koffiehuizen te zwetsen over beroemde schilders en schilderijen, terwijl hij verraderlijk genoeg is om kopieën van deze schilders voor echt te verkopen. Toch kan hij hun namen nauwelijks goed uitspreken, tot vermaak der konstkenners; hij behandelt ze ‘gelijk als een Jongen, die pas begint te leezen, de hebreeusche Namen in Genesis behandelt’. Zijn geweten bezit ruime afmetingen in lengte en breedte en hij mest zich vet ‘uijt de van de Schilders afgeknevelde Moord Penningen, en noodtmunten’.Ga naar eind4. Na deze beschrijving gaat Weyerman ertoe over nadere bijzonderheden aan de hand van ‘Historische voorbeelden’ toe te lichten. Dan passeert een groot aantal handelaren de revue: de Haagse konstkoper Bart; Vervoort; Salvator Rosa; Karel Verbey; Kolijns; Lambert Pain et Vin; Van der Venne; Wats; Ambrosius; Bodas; Karpi; Jacob van Dam; Balthazar de Vogel; Flip van Dijck; Maes e.a. Vele konstkopers hielden er meer betrekkingen op na. Sommigen waren zelf schilder, zoals Filip van Dijck, Jan Griff jr., Gerard Hoed, Jacob van Dam en Jacques de Roore. We komen ze daarom in het Brusselse handschrift meermalen tegen, zowel in deel I, dat overwegend gewijd is aan de kunsthandel, als in deel II, waar de schilders worden besproken. Anderen hadden neveninkomsten uit de bloemenhandel. Van Lambert Pain et Vin weten velen dit al. Jan van Leeuwen uit Rotterdam en de Hagenaar Bart hielden zich eveneens met de bloemisterij bezig. Mogelijk deelt Weyerman een sneer uit naar deze kategorie kunsthandelaren in zijn beschrijving van de personificaties van eigenschappen die de ‘Nyt’ vergezellen. De ‘Onwetenheyt’ beschrijft hij als ‘d'Erfvyant der Tuinders, zoo blind als een mol’.Ga naar eind5. Nu we toch terug zijn bij de RH nog even het volgende. Op het eerste gezicht lijkt het of we daar worden geconfronteerd met een allegorische uitbeelding van de konsthandelaar in het algemeen. Toch is het waarschijnlijk niet toevallig dat de ‘Nyt’ er als overheersende eigenschap wordt gepresenteerd. In het tweede deel van het handschrift wordt uitvoerig aandacht besteed aan Carel de Moor en zijn schilderkonstige produkten. De Moor schilderde de magistraat van 's-Gravenhage, een schilderij dat volgens Weyerman in 1719 gereed kwam. Het slotcommentaar daarbij luidt: | |
[pagina 468]
| |
‘Welk heerlijk geordonneert, en k[unstig?] geschildert Tafereel, de Nyt † wel dorst Lasteren, [...] maer [niet?] konnen verbeteren.’ Een voetnoot bij de Nyt geeft het volgende: ‘De Nijdt. Zeker Fijnman, zijnde een schilder, en kunsthandelaer. dorst dit stuk veragten; zeggende, dat 'er geen houdingh of Tekening in was. Edog de Konstkenners bekend is, dat C. de Moor een groot man was’. Zou De Nijdt, de ‘Fijnman’, het voorbeeld zijn geweest voor bovenvermelde 'karakterbeschrijving, waarin wordt gezegd dat ‘Een zeedig uijterlijk, en, Een fijnmans uythangbordt, [...] het merk [is] van een modern vroom Konstkoper’? Mogelijk. Voorlopig kunnen we denk ik wèl aannemen dat in de RH achter de model zittende konstkoper de persoon van De Nijdt schuilgaat. Waarmee een bescheiden aanzet is gegeven voor de annotatie van een item uit de Hermes. Over de konsthandel op zichzelf valt overigens ook nog heel wat meer te melden.
(Observatie, gehouden op de grondvergadering van 9-1-1982) |