noch over de andere regelmatig door hem toegepaste satirische vormen als de fabel, de duidelijk gefingeerde ingezonden brief, de wagen- en trekschuitpraatjes, de dromen, of de vaak vlijmscherpe zogenaamde karakterschetsen. Ook wil ik hier niet verder ingaan op de met hekelende bedoelingen geschreven dodengesprekken, waarvan de vele satirische mogelijkheden door Weijerman vaardig werden uitgebuit. Ik wil echter even stil blijven staan bij een vorm van satire waarbij zaken en personen, - bij Weijerman vooral personen, ondanks de duidelijk door hem zelf geformuleerde bezwaren tegen satire waarin men niet de bal maar de man speelt - de hekelrevue passeren, waarin een voorwerp, bijvoorbeeld een leunstoel, of dier, heel vaak een munt en soms een spook of een andere ijle verschijning als conferencier optreedt.
Ik mocht u twee jaar geleden op een tuinbreedte afstand van deze plaats al eens een zevental minuten mede de Opkomst en Val van een Koffihuys Nichtje laten observeren. In dat verband noemde ik ook een ander wat langer verhaal dat Weijerman in afleveringen in een zijner tijdschriften publiceerde, namelijk De Snappende Goudbeurs. In de nommers 16 tot en met 21 van zijn Doorzichtige Heremyt laat Weijerman, of beter De Heremyt, een Spaans Pistool en een Engelse Guinea aan het woord, die in ongeveer veertig pagina's tekst enkele vragen van de Heremyt beantwoorden en het een en ander vertellen.
Het verhaal begint heel aardig met een peinzende Heremyt die 's nachts zijn bijna lege geldbuidel bekijkt, nadat hij zijn boekverkopers en drukkers heeft moeten betalen, als hij plotseling wat hoort mompelen. Het gemompel blijkt afkomstig uit de beurs en van een Spaans Pistool, dat zich introduceert met onder andere de opmerking dat munten ‘(...) meer oordeel en welspreekendheyt bezitten, als alle de ten onrecht voor redelyke geschapendheden geboekte Heeren des aardboodems, want wy hooren en zien wat er dagelyks wort by der hand gevat om ons machtig te worden, en tot wat snoode eyndens ghy ons komt te misbruyken.’ (p. 124)
Het goud van de munt stamt al uit de tijden van Alexander de Grote, zo wordt ons dan verhaald, en de oude Griekse munt die het toen vormde, maakte de verwoesting mee van Persepolis, de dood van Alexander en de intrigerende handelingen van eens van diens vriendinnen. Vervolgens raakte de munt onder de grond voor vele eeuwen tot zij weer opgedolven werd door een wichelroedeloper en via deze in het bezit kwam van de ‘chymist Bohm, die eerst schermmeester en daarna kwakzalver te Breda was. Toen deze ten gevolge van een bedrijfsongeval stierf, geraakte de inmiddels op onverklaarbare wijze van oude munt in Spaans Pistool veranderde penning in handen van een collega-geneesheer eveneens te Breda, ene Goosens. Met deze komt de munt in het salet van een Bredase schone, Klara van Dinter, van wie zij een karakterbeschrijving geeft, evenals van Goosens en van een andere regelmatige gast, die vaak scheef schaatsende Mennist Andreas Karpertong. Nog een derde geliefde wordt door de munt beschreven, namelijk de Engelse officier Jack Honywood. De munt is er bij aanwezig als de laatste binnenkomt en zo zorgt voor een pijnlijke situatie voor de andere drie personen. De heer Goosens verdwijnt schielijk onder de tafel en hoort met de munt de scheldpartijen, gesprekken en verhalen van de anderen aan. Van de hak op de tak springend vertelt de munt de verhalen die drie van de in het salet aanwezigen elkaar vertellen, onder andere een sprookje over een zeer gewillige kapelaan waarin een nogal erotisch gedicht is opgenomen. Als Goosens door de officier ontdekt wordt en er een vechtpartij dreigt te ontstaan, weet de dokter de officier tot kalmte te bewegen met de toehorende en alles vertellende munt. Zonder overgang gaat het Spaanse Pistool dan een ander verhaal vertellen over twee Bredase advocaten, waar hij mee in aanraking kwam. Na twee korte en felle karakterschetsen, waarin te bespeuren valt dat Weijerman de advocaten Maagwater en Kurassouw niet welgezind was, wordt het verhaal
De Snappende Goudbeurs plotseling beëindigd met: ‘Aldaar zweeg die welspreekende Pistool op nieuws; en dewyl ik het spreekwoort ken, Zwygen best, zal ik dat Karthuysiaans voorbeelt navolgen, en myn Leezers een vrolyken dronk toewenschen.’ (p. 168). Het zal U, ondermeer door dit zeer snelle einde, duidelijk zijn dat Weijerman het foefje van de vertellende munt eigenlijk uitsluitend gebruikte om de bordeelklucht te Breda te kunnen vertellen en om twee rechtsgeleerden en vier andere ongetwijfeld werkelijke personen te beschimpen. Wanneer die doelen bereikt zijn, begint hij met iets geheel anders, namelijk enkele levensbeschrijvingen van kunstschilders.