Adèle Nieuweboer
(Stolbergstraat 5, Haarlem)
Het spookt te Brussel
Al weer enige tijd geleden verklaarden wij ons de gelukkige ontdekkers van een Weyermanhandschrift, verblijvend in de Kb Brussel. Dit handschrift omvat 4 delen, die wij ter plaatse maar vluchtig konden bekijken. Over het destijds in fotokopie binnengekomen derde deel heb ik vorig jaar wat karakteristieke punten aangehaald. Nu ik van alle vier delen kopieën onder mijn hoede heb, doen zich cruciale problemen voor. Ik heb met betrekking tot het derde deel al gesignaleerd dat diverse typen handschrift in elkaar overlopen en dat ook inhoudelijk hier en daar een grote versnippering optreedt: losse opmerkingen, tekeningetjes, citaat, verbindende tekst, kleurenschema's, etc.
Is dit handschrift van JCW? Een vergelijking met het handschrift van de toneelstukken (Ltk 533) te Leiden is niet overtuigend, maar overeenkomst is ook niet onmogelijk. Ik laat even buiten beschouwing waarom het niet waarschijnlijk is dat het Leids handschrift niet van JCW zou zijn.
Kan er een kopiist met het Brusselse handschrift bezig geweest zijn? Voor deel 3 is dat niet aannemelijk: welke kopiist zou het in zijn hoofd halen een dergelijke onsamenhangende verzameling teksten en tekeningen in een dergelijke dwaze afwisseling van leesbare en nauwelijks leesbare handen over te nemen? Om kopijklaar materiaal gaat het hier immers zaker niet!
Voor de andere drie delen is de situatie echter nogal afwijkend. Niet alleen is daar geen sprake van fluctuatie in handschrift, ook de teksten vormen afgerondere gehelen. Deel een bevat voornamelijk beschrijvingen van kunsthandelaren, die gedeeltelijk en in een andere vorm terecht zijn gekomen in de Aanmerkingen over het betaamelyke en het wanvoeglyke van de schilderkonst, vóór in het gedrukte deel 4 van de Levensbeschrijvingen. Deel twee is geheel gewijd aan de levensbeschrijvingen van konstschilders, zoals ze voorkomen in het gedrukte deel 4. Geen enkele beschrijving staat in de drie in 1729 gedrukte delen. Can tijd tot tijd wordt de tekst letterlijk gevolgd, maar soms zijn in de druk grotere uitwijdingen weggelaten, worden bepaalde schilders in het geheel niet opgenomen of is de volgorde van behandeling verstoord. In het algemeen kan gezegd worden dat bijzonderheden die op aktuele gebeurtenissen betrekking hebben, worden weggelaten, met name tijdsaanduidingen. Daarnaast zijn ook mogelijk precaire opmerkingen en anecdotes vervallen: opmerkingen in de roddelsfeer of bijvoorbeeld met betrekking tot religieuze zaken. Opvallend is nu dat in het handschrift hier en daar ruimte is uitgespaard voor toelichtende noten die duidelijk in dezelfde hand geschreven zijn. Juist dit soort noten, maar ook tussengekrabbelde nota benes zijn in druk weggevallen.
Twee van deze noten stellen ons voor raadsels: op p. 148 (hs. II) wordt in de beschrijving van Karel Borchart Voet ten aanzien van de architekt D. Marot opgemerkt: ‘DDeze was ook een braef schilder in gebouwen en Perspectiven &c: overleedt 1752 den 9 Junij in den ouderdom van 91 Jaren.’ en op p. (165) lezen we in de beschrijving van Carel de Moor ten aanzien van diens zoon: ‘Carel de Moor Junior. Is ongehuwt overleden te Warmont in de maand augustus des Jaars 1751. was seer hardhorent en Doof. &c. ‘Zou dit alles door JCW zelf geschreven zijn, dan moet hij in ieder geval pas na 9 juni 1752 zijn overleden. Hoe zeker is JCW's overlijden in 1747? Barbara Sierman vermeldde in de Mededelingen, p. 22 de opmerking in het Haags pro-deo begraafregister dat JCW op 9 maart 1747 zou zijn overleden. Weliswaar klopt de aangegeven leeftijd van 64 jaar daarbij niet, maar, uitgaande van de juistheid dáárvan zou hij zelfs niet verder dan 1741 gekomen zijn.
Conclusie? Die is zeer voorlopig en voor herziening vatbaar.
Het Brussels handschrift zou van één hand kunnen zijn en is in ieder geval in zijn geheel overgeleverd. Ik houd het er voorlopig echter maar even op dat het Brussels pakketje in twee stukken uiteenvalt: één (misschien toch door JCW zelf, nl. deel 3), dat een dermate onrijp allegaartje vormde dat geen drukker/uitgever er iets mee kon of wilde aanvangen, en één (de delon 1, 2 en 4) dat wellicht door een drukker/ uitgever in ieder geval nà 1752 voor druk gereed is gemaakt, maar dat om welke reden dan ook niet in die vorm is uitgegeven. Houdt deze episode verband met de bemoeienissen van Gaillard, waar de uiteindelijke uitgever Blussé in het voorbericht