Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 4
(1981)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 377]
| |
Anticyr / voor / Hermes furibundus.
Quid Domini Facient, audent Cum talia Fures?
Die van een dollen hond gebeten, en op zyne tydige herstelling niet uit is, loopt gevaar van mede razend te worden, en door een ellendige doot om te komen. Hier om wil zeker Geneesheer te Abdera, dat het hoog tyt is, om langen Japik na Scheveling te voeren, daar in een Vissers Pink te zetten, en uit dezelve, een half uur van strand, met den kop om laag in Zee te dompelen, op dat hem het vergif afzypel, uit de funeste Bête hem door het bloet gekropen. Want laat men hem (zegt hy) dus langer loopen, zoo zie ik het periculum in mora: namentlyk dat hy niet alleen zig zelven verkorten, maar ook geenen mns op de straat het leven zeker laten zal. Overdenk, wat den dollen Alcides is over komen, doe hem Nessus vergiftig hemd op gelyke wyze aan het razen holp! Uw Consult is qualyk geappliceert; zey'er lucifigus Italicus op. Want het komt hem daar niet van daan. Hadde hy, na gedane Brabandze Vojage, zig weder na deze gematigde lugt, en niet zoo digt op de grenssen van Italie begeven, dat onheil was hem niet overgekomen. Maar daar in een open akker een onnoozelen Boer, die gants schamel en verkouwen was zoo warm geslagen hebbende, dat hem de leden gloeiden, of ze een uur twee drie met sneeuw waren gevreven geweest, daalde uit eenen daar ontrent staanden Boom, eene vinnige Tarantula, by haren gesponnen draad neder, en gaf den Boerenbruy 'er (ze mog se keen ongelyk zien, zey de Waal) zoo vinnigen angelsteek, door zynen hoed, dat hem het vergif in de harssenen zonk, en daar eene ontsteltenis caussoerde; die hem alle zeven jaren eens dezer wyze aan het hollen helpt, en, nu, en dan in een loomen slaap smoort, die dootlyk zou zyn, wiert ze, door de middelen, (2) daar toe dienstig, niet gebroken. Niets te zyner herstelling zoo probatum, dan den geraakten, door schêlluidende musikale instrumenten, maar aan het danssen en springen te helpen dat hem het zweet uitbreek: en dan zal hem de dompeling niet noodig zyn. Regt! geeft dezen man eens drinken; riep de Antimodize Apotekaris Sterba muf. Want noyt heeft een gelisentieerde Moordenaar zulk eenen heilzamen raad verzonren. Loopt gekken! voor hy voort: het is niet, dan eene exorbitante overgudzing van gal, door een Vomitorium Insanorum gecauseert, welke ik hem heb moeten ingeven, om dat de Infusi van Rabarder op lighamen van diergelyk een lengte, geen operatie doet. Hier door heeft hy al zyne gal, als door eene openbarstende sluis, te gelyk in eenen adem uitgespôgen, en dat zoo glat als of het van een leyen dak rolde; gelyk als op dit gefolieerde blad, tot zyne eewige glori te zien is. En daar mede toonde hy ons een vel vol padde- en adderdrek, op zynen fornuysoven te droogen, en als een aanmerkens waarde Reliquie te bewaren: dewyl 'er zoo lang de kruyd mengery in de werrelt was geweest, noit diergelyk een fenyn uit het ingewand van eenig Kersten mensche gebraakt was. En dat is (hervatte hy) het eenigste dat hem dus zinneloos heeft gemaakt. Nu zal hy wel weder tot zig zelven komen: mits men hem den spiegel maar afneme. Want gelyk zig een leelyk mens noit spiegelt, als met een afgryzen, zou hy door de Beschouwing zyns zelfs, veel ligt weer in de eyge quaale vervallen en dus zeer fasiel van erger tot erger raken. Maar viel 'er eene olde Majombe (welkers drinkwinkel op zekeren karneval eens van hem was opgeschikt) tussen in; ze zeggen dat hy een Toovenaar is, die op zig de zwarte konst verstaat, en gout uit den Lapis Fieltesoporum trekt; is dat waar? neen, zeyden hare blanketnimfen: zoo lang als hy zyn goetje by ons te najen, en te styven gebragt heeft, is dat noit gebleken: maar wel (als men het regt zal zeggen) dat hy Beeldwit is, en veel ligt ook met een helm geboren. Want hy ziet zoo wel by donker, als zonder kaars. Hy maald gespenssen, en nagt geesten, staat in zyn droom op, | |
[pagina 378]
| |
ziet spoken, en visioenen, en beluid de Begravingen, en lykstaatsien der levenden, die nog in wezen, en wandel zyn. Een gaaf, die jan-alleman niet geschonken, maar lange Japik alleen eigen is. In die (3) Comtemplatien, voor andren invisibel, ziet men hem tegenwoordig aan de Geest-brugge, om Schryvers, en Drukkers (van zyn Comportemnt Historique te ruim onderrigt) in de aarde te delven, eer de Put des noodlots geopent zy. Noit zag de galge zoo hongerigen vleesdief, nog de Lykbus zoo omagterigen dootgraver. Toonde de Ridder van de droevige figuur hem zot genoeg om met Wind, en Molens te vegten? de lange Ridder van 't vernuft embarasseert zig met schimmen, en nagtschaduwen, en onrust de stille graven vaart in een sant Jakobs schulp den jammerpoel over, en bezoekt de Elizeeze velden. Maar waarom zoo ver heen na de geestbrugge juist? is daar aan de maze geen plaats toe? om dat hy (zeggen de Ryswykers) daar om streex eene niew opgedane Delila zitten heeft, die haar Toilet uit de Revenuen van Hermes opschikt: Terwyl zyne Dinterse Flora, van gewetens wroeging geraakt, in een Klooster geweken is: om daar ten minsten (gelyk te Abdera de sprake gaat) den bewerker van haren val niet te ontmoeten. Egter moet hy van de tooverkunst, zeggen de biervliegen, niet vry wezen. Want hoe kon het hem anders mooglyk zyn, een deeglyk man zoo ligt in een vagebond, een eerbre vrouw in een hoer, en eene onbesproke dogter in een ligte koy te transformeeren! is het gelogen? weg dan met zulke pasquilleurs na de Galey! zou Paus Sixtus gezegt hebben. Maar wy weten uit experiensi, dat zulx te doen, hem geen meer werks is, dan een kan Luyks bier vyf a zes in zyne holle darmen te gieten. Die met zynen oplooper in de lastervorm gestort, stygt hy ten logen kanssel op, en laat zig in Narrees uit, pernisieuser dan de eloquenste Oratrise van de Rotterdamse Vismart oyt in hare uiterste woede heeft uitgebraakt. Hier aan kennen de Abderiten (wie het oordeel veiligst des aangaande gelaten zy) hunnen gepromoveerden gietleugen, die, om eenen man (op welke zyne in gal gedoopte flitzen geen vat hebben) alle de misdaden dezer aarde op te tygen, zig tot barstens uitslooft, en als een dolle met de kop tegen den muur loopt: zonder te denken, dat diergelyke opgezogte blaam (egtelingen alleenig uitgezondert) eene naakte schetze van zyn leven en bedryf vertoont, zoo klaar en wezentlyk daar in te ondekken, dat men, om lange Japik, na eys, te leeren kennen, daar toe geene (4) nadere Beschouwing noodig heeft. 't Bederven der Wynkoopers, slaan der kreupele Waarden, 't bedriegen, en berooven van Winkeliers, Fransche kramers, perruikjees, en wat des meer in de Trasize schultboeken te lezen staat, is eene der hoofdoorzaken, om welke hy zyn Vaderlyk gewest de eerstemaal heeft moeten ruimen, waar op hy 't nog niet zeer groen heeft. Wat raad dan, om uit den kyker te raken? de naaste na Londen in Engelant over te schepen daar die van Trasie als vremdelingen in Jeruzalem gezien zyn. Hier op viel geen bedenken. Maar ten dien eynde reeds te Rotterdam gearriveert en al daar in de Herberge van de Moriaan, ter logement gekomen, tot de wind mogte goet wajen, rees 'er uit sobere, en gebrekkelyke Equipasi, groote bekommering voor die reyze: een vaal kleedje bruyt, voor een passagier van fortuin nog wat heen. Maar zulk eene vojage met een eenig hemd, en dat van Ouderdom der maten gesleten, dat 'er de halskraag bereyts van in Barbiers plukzel verandert, en de voorslip geheel van abzent was; te willen onderstaan, was te dangereus. Een Vendrig, hoe kaal, heeft 'er ten minsten nog twee. Evenwel jagt. Want een opregt Ridder van 't vernuft is noit gesurpeneert. Hy trok het gesleten vel uit, en, in de plaatse van 't zelve, een hemd van den waard aan, na de Hospita, more Harlequiniano gebeden te hebben, het zyne onderwylen, wat te willen herstellen. Aan overvloet van linde, zeggen de Britten, kent men een man van goeden huize. Daarom wiert hem gevraagt, of hy ook eenige stukken of stôllen by zig had, om deze breuken te heelen. Maar dat was vergeefs. Waarom de goede Herbergierster (op | |
[pagina 379]
| |
de luizenmarkt niet konnende te regt raken) uit een Cristelyk mededogen, hare eygen voddemand te hulp nam, en daar mede aan het lappen viel. Maar een tweede Inconvenient hadde de nagt daar aan, van dat geryf hem byna verstreken. Want in dezelve, van de Magtmerri veel ligt wat te hart bereden, of van de ingezwolge Bagchustranen wat de fel geperst wordende, waar door de sluis van zyn eau virginal, zig in de lakens, in stê van het Urinaal, of pot de schambre dechargeerde, baarde zulks geene kleyne disordre, en verlegentheit dan wat raad? het delict lag'er: en wiert, om dat de Beurs, doe niet te zwaar woeg, onder belofte van namaals meer, nog gelukkig, voor twee zestehalven, van de Meyd afgekogt. Bezie me die lakens eens! (5) zey de sloof. Maar hy had'er geen tyt toe. Hellevoet was de leuze. Daar heen de vellen bygerukt, en den Hazenwinpel opgesteken! weg was de Goutvink. ô Held! wat moet hy zig krommen, die dus aadlyk wil door de werrelt komen! Wat schilder van spinnekoppen, schalbyters, pissebedden, en verdere geschubde Torren, afschuwlyk voor het gezigte, heeft ons oit diergelyk een dag of Nagtmonster vertoont, by zulk eenen, in groote, te gelyken! Egeene. Want hy zou'er nog doek, nog panneel groot genoeg toe vinden kunnen. Maar niewe tyden, baren niewe wonderen: waar voor zig de onnoosele Jeugt te zoek maakt, en, na ik merke vreeze zayd. Want de Rotterdamse Kindertroep, zulk een Conspectus Italicus, als het Bulbaks opslag van Langen Japik vertoont, ongewoon, vlied'er voor (waar hy zyne Kalfsoogen open spard) in Moeders schoot, of na bed toe, angstiger, dan die der Roomse Moederen plag, op het verouderde gezeg, van Hannibal ante portam. Maar die wat ouwer zyn, zeggen, Libera nos Domine! Heere verlost 'er ons van. Want hy slaat met Korte, en lange zweepen, scherper dan Schorpioenen. Driemaal over gelukkig is daarom zyn rykgeneusden Drukker, dat een en zelve intrest dit Par Nobile Fratrum in zulk een unanime vrindschap gewikkelt heeft, dat de een zonder den ander geenen tier heeft! want ware dat (doe Hermes an het struikelen was) dierwyze niet op de regte zyde gevallen, wat huis zou'er tussen Cornufer, en Cornufacius gelegen hebben! wat had hy dien hoek der Nieuwehavesteeg niet met vremde Schilder-gramatsen, en wanschapen posturen behangen, nu geene derde met hun Hofhoud, in het vrede verbondt gesmoort, en begraven. Daar had men de Akteons in allerhande gedaantens en ryen, en gelederen verdeelt mogen zien herom wandelen, en Pasquin Imprimeur onder de gehorende zyner eewe, als een vergulde Laers by een valen boerenschoen, in glans, en schitterenden luister zien uitblinken, en den standert rigten die voor Zinspreuk voert Gedult verwint alles van den Generaal der Horenfokkers, ter gerusthouding der Gewilligen verzonnen, en in hunne vaandels geschreven, om de Aanschouwers aan 't lagchen te helpen: waar in hun de Langen Priaap, met een bek tot de ooren toe open gespart, in vry luider geschater zou (6) verzelt hebben, dan toen hy met zyn gekuifde Klootje, de bekende Italise klugt speelde, en den winde het blazen verbood, om dat zelf het geruis der zagte bladeren, hem te veel gerugts maakte, wien niets dan een diefse stilte van nooden was. Hy zou hem vry arger Portrait hebben gemaakt, dan hy het kromme Veeermanneke voor huis, en luyf heeft geplakt. Ja dit Snelvaarsje, onlangs in Quinquampoix opgelezen, zou'er (schoon ook al scherp geagt) maar een flauwe schaduw by zyn. Die 'er van oordeelen wil, kan het zig dus laten voorlezen. Geurt is jaloers, uit schroom, dat hem zyn wyf bekroont.
Aert laat het toe, en agt 'er zig niet door gehoont.
Bey zyn 't gehorende, roept Hermes: maar 't verschil is,
Wie hier de grootste zy: Geurt zeit; die 't met zyn Will 'is.
Maar, zegt men, dat heeft Geurt uit zig zelven zoo net niet geraden, de- | |
[pagina 380]
| |
wyl het van de Lugtsibil, by welke velen in duistre zaken om het ligt der waarheit, ter Consult gaan, voor lang dus is uitgegalmd, daar hy misschien niet ver is van daan geweest. Een twyfelmoedige Vryer gaat dus by de onzigtbare Lugtsibil, gelyk by het Delfise orakel om raad, en verlaat zig op haar antwoort, waar met zy den Vrager somtyts verdrietig, en somtyts vrolyk maakt. Een Vrek, op woeker uit, laat 'er zig goeder geluk van zeggen: En een bygeloovige maakt zig dietst, dat het een verworpe geest is, die zig agter bergen, en spelonken verborgen houd, zig van daar wel hooren, maar van niemand zien laat, en in haren gedestineerden galm noit mistast, maar altyt doel schiet. Ik meen de Echo (blinde Waarzegster) aan welke op zeker kroegdispuit, des aangande gerezen, van eenig gezelschap dese Vrage is gedaan: Zeg Dogter van de Lugt, wie koekoek met zyn wil is?
Will 'is
was aanstonts het antwoort; en daar uit is het bovengemelde pourtrait gerezen, egter, buiten dat, wel te vinden:
Quia res ipsa loquitur.
Daar zaken uit bewyzen spreken
Behoeft het Recht geen nader teeken.
Zie daar, wat schooner paar volks in Drukker en Schryver te vinden, dat zich verstouten derft, om al wat hunne Pasquilkraam tegen streeft, en zich daar niet gevoeleloos van beschimpen laat, by de (7) slippen te vatten, spelende de een voor Granvelle, en de ander voor den Bloedhond van Toledo Neerlants eeuwig afgryzen, en vloek!
Dignum Patella operculum.
Wie lagt niet om dit samentreksel;
Geen pot, hoe schurft, of vind een deksel.
Als de schalkse Diogenes eens afgevraagt wiert, welke bete (wanneer men van eenig ondier tog moest worden aangeschonden) de schadelykste was; gaf hy tot antwoort: aan de eene zyde de beet eenes agterklappers, en aan de andre, de beet van een pluimstryker. Dat waarheit is. Maar was hy tegenwoordig in onze lugt; hy zou'er by voegen: boven al, die van een Trasizen gietleugen, der onbezonnenen tytverdryf, en spel. Moest deze knaap dezelve wegen eens weder te rug gaan, welke hy, dus doende, verdoolt ingeslagen is, zoo mogt Thepus, met zyn kluw garen, 't zyner hulpe wel gereedstaan, of hy quam'er noyt, dewyl hy niet alleen de kronkelpaden, maar door verwarring van geest, zig zelven voorby loopen zou. Maar of hy korte, of lange sprongen doet, wisse of onwisse zweepslagen uit deelt, of uit boosaardigheit, een knuppel in 't hondert werpt; een korte ontzet zig noit over de saterscheut van eenen langen, van euveldaden berugt, dewelke, om haren quaden klank, hem buiten alle vermogen houden, van over eenige zaken, getuigenis der waarheit te kunnen geven. Wat credyt men voor de Gasconnaden van de zulken behoort te hebben, heeft Abdera lang uitgewezen. Een brôk te groot om te verzwelgen.
Want aan 't Steekind is geen herdoen.
Dat helpt de wangunst aan het woen.
En zou men zig dier dwaze belgen?
ô Neen. Men gun haar 't Eunjer hol,
Den Trax het spelen van zyn rôl,
En wat hem maakt verwoed, en dol,
Als hem het hoofd drayt als een tol,
Daar Bagchus hom zit in den Bol
Van twist, en vegtziekte al zoo vol
Als dez Maand van 't katsgelôl.
Een oorzaak van zoo menig grol
Als oyt op print- of drukpers zwol:
| |
[pagina 381]
| |
Om, voor de kust van Algarbe, na Portugaal te zenden, de beste missiven des werrelts. Loop in de pomp, en haal de klap naje toe! riep onlangs Eener tegen een lastigen quelgeest, die hem den kostelyken tyt ontstal, niet wederom te geven. Dat lange Japik, dien weg op, gelyk (8) 'er wyze goe reyze hebbe, zal ons niet verdrieten. Want die, door reden, onder geene wetten konnen gehouden worden, leeren het somwyl in diergelyke gevankenissen. Wy laten hem, die meer beklagens, dan benydens waardig is, by zyne dwaalligten, en geven, om nutter, en noodiger dingen, aan dit onnut tytverdryf het ENDE.
El Letrado sin virtud con las armas de las Letras,
y opinion, que tiene, destruye a si, y a otros Muchos.
| |
ToegiftjeOp de Afbeelding van den LANGEN JAPIK, laatst geteekent door den Schilder B***. Wie Langen Japik zoekt; hier ziet gy dien beroemden
Uitvinder van 't krakkeel, 't afbeeldsel der verdoemden
De Brak van Belzebub voor Koppelaar, en Hoer
Een Luiper, als de Vos, op 't Hoen van heer, en boer,
Met dezen Havik, als Eerroover aangespannen
En Overdrager, van alle eerlykheit verbannen;
Den Bloedafhaler, en Uitzuiper van 't gemeen,
Een Zondaars Gids van hart, en ooren onbesneen.
Den Bader in het zôg uit de ontugt opgerezen,
Den Geylen Moordenaar der wellusten te vreezen
Als een opdelver van begrave Hoerery
En vuil uitlegger der ondeugden, haar op zy.
De dwaze Voortrêd van alle ongeregeltheden
De inleider van de slipoprapers zonder zeden
En stut, en steun van den Altaarboef Aretyn.
Een Sodoms appel welkers kerne is boos fenyn.
De Erfviand van de deugt doorweekt in Bagchus zuivel:
Een Schryver zonder eer, een Schilder van den Duivel.
LOUTIE RALWINS.
|
|