Weyerman, getiteld De Historie des Pausdems of een verhaal van de dwaalingen en bijgelovigheden, de welke van tijd tot tijd zijn ingeslopen in de Kerk. De eerste druk van dit boek verscheen onder verantwoordelijkheid van den auteur, dus zonder verdere vermelding van uitgever, te Amsterdam, 1725-1728. Het werk is ironisch opgedragen ‘aan den heer Orisini, opper-bisschop van Rome’, n.l. Pietro Francesco Orsini O.P., die 29 Mei 1724 tot Paus; was gekozen, en den naam Benedictus XIII had aangenomen.
Het vermoeden, dat H.Kz. Poot juist op dit werk reageerde, waardoor zou komen vast te staan, dat zijn versje dateert uit de jaren tusschen 1725, toen Campo Weyerman's eerste deel verscheen en 1728, toen Poot zijn bundel uitgaf, is niet uitsluitend gegrond op het [p. 128] opzienbarende karakter van Weyerman's wijdlopige publicatie, die een Hollandtsche voorlooper van den Duitschen Papenspiegel zou mogen heeten, indien onze schotschrift-litteratuur hiervoor niet een pakkender model bezat in den Roomschen Uylenspiegel (1617) van Jacobus Lydius, dominee te Dordt.
Te 's Gravenhage in het Rijksarchief bevindt zich namelijk in de map crimineele papieren 1739 een bundel, gemerkt: ‘Jacob Campo Weyerman, geconfisceert voor altoos bij sententie gepronuntieert den 22 July 1739’. Hierbij berust een brief van Weyerman aan den Procureur-generaal van het Hof van Holland, Jakob Bisdom, waarin hij zegt, dat hij zelf geen poëzie heeft afgestaan aan de Keurdichten, maar dat daarin tegen zijn wil twee gedichten van hem door toedoen van den commies Jan van Hoogstraten waren geplaast. Hij ging in deze gedichten te keer tegen den Antwerpschen Courantier: ‘welke courant zoo schandaleus was in den laatsten oorlog, dat er de Brabanders zelve door waren geërgerd’. Vervolgens beklaagt zich Weyerman die zich klaarblijkelijk distantieeren wil van de naamlooze redactie der Keurdichten, dat in deze reeks een gedicht tegen hemzelf van Huibert Korneliszooon Poot is gepubliceerd op verzoek van zekeren Hoogduitscher, zulks wederom door toedoen van Jan van Hoogstraten en meer anderen.
Campo Weyerman - over wiens leven en werk binnenkort een monografie met bloemlezing het licht zal zien, vervaardigd door Gerth Schreiner - zag dus in Poot een bestrijder. Hij noemt Poot telkens als hekeldichter, wat ons vandaag verbaast, omdat de kracht van Poot zeker niet bij het satyrische lag. Eenmaal, in de Doorzichtige Heremijt somt hij Poot's naam op tusschen de namen van zijn andere bêtes noires: Laurens Page, Peter le Clercq, Pietje Poeraat, Robert Hennebo en Laurens Arminus, een gemengd gezelschap van Hollandsche ‘moralisten met [p. 129] gevoel voor humor’, om ze euphemistisch te kenschetsen. Een ander maal, kort voor zijn gevangen-neming, brengt hij Poot ter sprake in zijn ‘Zeldzame Levensbijzonderheden van Laurens Arminius [...]. Het gaat over de menschelijke feilen, of gebreken. Weyerman - die dus in dit authentieke werkje zijn eigen leven vertelt - beweert: ‘Huibert Korneliszoon Poot joeg de feilen het boersche kouter door de ribben’, hetgeen niet onvriendelijk behoeft te worden verstaan, maar toch opnieuw te kennen geeft, dat de auteur in Poot allereerst een satyricus ziet.
De Nederduitsche Keurdichten vormen een interessante, maar nogal erg ‘gemengde’ serie pamflettaire poëzie, die in 1710 bij den uitgever Pieter van der Goes te Rotterdam, klaarblijkelijk met groot succes begon te stroomen, nadat eerst een ander uitgever, Johannes de Raat, de troebele bronnen van dezer stroom al eens had aangeboord. In 1717 verscheen een Vervolg op de Nederduitsche Keurdichten, in 1724 een Tweede Vervolg, enzoovoorts, ook nadat Van der Goes naar Utrecht verhuisd was, waar hij het in laatst van de dertiger jaren nog tot een Tiende Vervolg wist te brengen. De redactie, die zich in de eerste afleveringen kenschetste als bestaande uit ‘Liefhebberen van de Hollandse Vrijheit’, hield zich met zorg anoniem. De medewerkers legden zich meestal toe op reputatieschennis, waarvoor geen wettelijke of