Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 3
(1980)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 290]
| |
C.M. Geerars
| |
1. InleidingJakob Campo Weyerman (1677-1747)Ga naar eind(1) is een van de opmerkelijkste figuren geweest in het Nederlandse culturele leven in de eerste helft van de 18de eeuw.
Hij is bekend gebleven als schilder, vooral van bloem- en fruitstukken: werken van zijn hand bevinden zich o.m. in het Rijksmuseum te Amsterdam, in het gemeentelijk museum van Kassel en in de Kunsthalle van KarlsruheGa naar eind(2)
Nadat hij als schilder en belezen geleerde (opgeleid aan de Latijnse school te Breda, zijn geboorteplaats, bij een predikant in Het Woud bij Delft en aan de ‘Hogescholen te Utrecht’)Ga naar eind(3) door geheel Europa had gezworven, o.m. langdurig door Engeland (met een studieperiode te Oxford), verbleef hij hoofdzakelijk in Nederland en begon hij te publiceren.
Gebruikmakend van zijn grote talenkennis en belezenheid gaf hij van 1720-1737 bijna doorlopend een tiental satirische weekbladen uit. Behalve door deze journalistieke werkzaamheden bleef Weyerman bekend door een aantal toneelstukken, waarvan een deel reeds in zijn jeugd werd uitgegeven, vertalingen van Anacreontische gedichten, De Historie des Pausdoms (1725-1728), De Levens-beschryvingen der Nederlandsche Konst-schilders en Konst-schilderessen (1729 dl. I-III en 1769 dl. IV), en een na zijn dood uitgegeven, prachtig verluchte Don Quichot- uitgave met prenten naar Coypel (1746). Daarnaast zijn van zijn hand nog bekend een groot aantal pamfletachtige werken en werkjes van onderscheiden soort.
Doordat hij d.m.v. zijn geschriften chantage ging plegen, is hij in 1739 tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld en tenslotte in de Gavangenpoort te 's-Gravenhage overleden.
Weyerman is een man geweest van uitzonderlijke intelligentie en creatieve begaafdheden. Indien hij zichzelve meer discipline had kunnen opleggen, zou hij ongetwijfeld tot de grote figuren van de 18de eeuw hebben behoord. | |
(18) 2. Autobiografie en biografieënJakob Campo Weyerman doet in zijn autobiografieGa naar eind(4) geen uitspraken over zijn houding ten opzichte van geloven en denken. Toch zijn enkele passages in deze autobiografie in het kader van ons onderwerp niet onbelangrijk.
Dat hij er in slaagde op de Latijnse scholen te Breda de studie te voltooien in drie in plaats van de voorgeschreven zes jaren, schrijft Weyerman toe aan ‘de goede natuur, als aan zyn byzondere vlyt, oordeel of geest’ en hij voegt daar aan toe: | |
[pagina 291]
| |
‘Ik zeg, aan de goede natuur, alzo de verscheelende bequaamheden der menschen, welke wy noemen Wysheit, ofte Voorzigtigheit, tot het bestier van Staats- of Landzaaken, ofte van een Ampteloos leeven, lynrecht groeijen uit dat klein vernuft, het welk wy met ons brengen op de Waerelt; en derzelver gebrek in menschen, ontstaat uit eenig mangel in onze ontvangkenis ofte geboorte. Alhoewel nu dien mangel kan werden verbetert eenigermaate, by toevallen van Opvoeding, Letteroeffening, Ommegang of Beezigheit; echter vermag het niet te gaan boven het bereik van zyn natuurlyk vermogen, zo min als het leeven kan gaan over het bestemt tydbestek, langs de sterkte of de zwakheit van de voortqueckende kracht’Ga naar eind(5). Ondergebracht ten huize van een predikant in Het Woud, een dorp bij Delf, om bij hem onderwezen te worden in het Hebreeuws en het Grieks, in de filosofie, de beginselen van de Godgeleerdheid, de wis- en sterrekunde en de Griekse en Romeinse geschiedenis, geeft Weyerman blijk van zelfstandig en redelijk denken bij gelegenheid van een spookgeschiedenis in een watermolen, verteld door de bewoner daarvan. ‘Weyerman viel hartiglyk aan te lagchen over dat spook relaas, waar over den Predikant zich ergerde, zynde hy een Anti-bekkeriaan en scheelde luttel of zou hem met den schendnaam van Vrygeest hebben vereert’Ga naar eind(6). De predikant ‘was mogelyk bedacht om een Argument te vormen uit dat geval tegens Balthazar Bekker, toen zyn Leerling hem uitGa naar margenoot+ dien droom redde met deeze woorden. ‘Dit geval vervat niets boven natuurlyks, om deeze vermoedelyke gissingen’Ga naar eind(7). Weyerman toont, door ter plekke met getuigen enkele nachten door te brengen, aan, dat het bedrog gepleegd werd door een sollicitant naar de betrekking van molenaar op de bewuste spookmolen.
Als bij een verblijf van Weyerman in Bristol een vriend neigingen vertoont zelfmoord te plegen, houdt Weyerman tegenover hem een vertoog over de verachting ten opzichte van de dood. Passages in dit vertoog zijn interessant: ‘De standvastigheid der Wysgeeren, was niet anders als de noodzakelykheid van het Sterven; zy dachten wanneer 'er geen hulpmiddel op was om dien dans te ontspringen, zulks moest geschieden bevalliglyk.. Als ook, dewyl zy buiten staat waren eeuwiglyk te konnen leven, wilden zy niets nalaten tot het verëeuwigen hunner namen’.Ga naar eind(8) Toch noemt aan het einde van zijn beschouwing Weyerman de zelfmoord: ‘de vervloekste en verfoeilykste aller Zonden, als dewelke in een ogenblik het Beeld Gods verbreekt, en de onschatbaare Ziel godlooslyk overgeeft tusschen de klauwen des Duivels’Ga naar eind(9). Tenslotte- en dat mag hier niet onvermeld blijven - deelt Weyerman in zijn autobiografie mee, dat hij bij een ander verblijf in Engeland, | |
[pagina 292]
| |
te Londen en bij de geneesheer Prof. Johan WoodwardGa naar eind(10) deze bij aankomst tekeningen en prenten overhandigt, maar ook enige op diens verzoek gekochte en meegebrachte ‘zeldzaame en keurlyke boeken..., inzonderheit alle de Schriften van Wilhelm PostelGa naar eind(11) Bernardus OchinusGa naar eind(12), Bruno NolanoGa naar eind(13), en diergelyken...,’Ga naar eind(14). In de eerste biografie die van Weyerman verscheenGa naar eind(15), van de hand van Franciscus Lievens Kersteman, sterk geromantiseerd om een kern van waarheidGa naar eind(16), wordt Weyermans vrijdenkerij duidelijk aan de orde gesteld. In het levensverhaal reist Weyerman op zeker moment tezamen met (20) ‘den Abt C***, die naderhand de Cardinaalshood verkreeg’ vanuit Lyon naar Rome. De paus, door de abt ingelicht over de scherpzinnigheid van Weyerman, ontvangt deze en spreekt twee uur met hem. Kersteman schrijft dan over Weyerman: ‘Hy begon toen al de gevoelens der Atheisten te voeden, welke by gevolg in zyn uitgegeeven werken over de Godgeleerdheid klaar genoeg zyn doorgestraald. Men wil dat den Paus zulks bemerkende, tot hem gezegd zoude hebben: Ik ben zeer voldaan Myn Heer over de uitgest eektheid van u geest, maar 't is jammer dat een perzoon van uwe begaafdheeden zulke afschuwelyke denkbeelden vormd'. Eenmaal by zyn vriend den Abt het middagmaal houdende, zei deeze hem al boertende; Ik raade u Myn Heer Wyerman, dat gy dat sistema bedekt, in een plaats alwaar de Inquisitie niet makkelyk te verzoenen valt; abuis myn Heer den Abt (antwoorde hem Campo op de zelfde toon) de Heeren van de Inquisitie en de Atheïsten hebben eene grondreegel, en zy bygevolg te goede vrienden om malkanderen overlast aan te doen. Den Paus van dit sneedig bescheid verwittigd, liet hem een Weereldlyke bediening aanbieden, indien hy gestaag by 't Roomsche geloof volharden en te Rooven zyn verblyf houden bleef’Ga naar eind(17). Uit het vervolg wordt dan wel duidelijk dat Weyerman daar niet op inging.
Kersteman besluit de biografie met een karakterschets van Weyerman, waarin wij de volgende passage aantreffen: ‘Zyn manier van denken nopende de Godsdienst was juist de beste niet, hy was een volslaagen Ongodist; en hoe zorgvuldig hy dat ook getragt heeft te bedekken, weet men egter van goederhand, dat hy zig zoo weinig aan een Religie ter Weereld bekreunde, dat hy naar het Voorbeeld van den Snoode Machiavel alle dezelve voor een uitgevondene Staatkunde hield. Zommige hebben gewaard, dat hy zelfs aan de Onsterffelykheid van de Ziel geen geloof sloeg: Deeze afschuwelyke Denkbeelden verminderde de luister van zyn Geest: Om die zelfde Oorzaak ook geen opregt Man gebleeven zynde, moest hy noodwendig tot zodanige spoorlooze Daden vervallen, die hy in menigte bedreeven heeft’Ga naar eind(18). | |
[pagina 293]
| |
(21) Ook latere biografieën vermelden Weyermans ongeloof. Ik citeer uit nog twee van deze. Een van de oudsteGa naar eind(19) heeft kennelijk Kerstens als bron gebruikt: ‘Wat nu 's Mans karakter aanbelangt, hetzelve kan uit de weinige opgegeevene byzonderheden ligtelyk worden opgemaakt. Hetzelve was nergens wyder af, den van agtenswaardig of beminelyk te zyn. Schoon zyne ongemeene schranderheid, vlugheid, uitgebreide kennis van veelerhande zaaken, en zyn verpligtende omgang hem van veelen deeden zoeken; nogthans werden deeze hoedaanigheden grootlyks ontluisterd, door zyne gelle drift tot de Vrouwen, zyne onbetoomde involging van Hekelzucht, en vooral door zyne losse wyze van denken over den Godsdienst, wiens voornaamst Grondwaarheden van hem in twyffel getrokken, zo niet ontkend werden: hy hieldt den Godsdienst voor een bloote uitvinding van Staatkunde; het bestaan van een Opperweezen en de Onsterfelykheid der Ziele waren ten minste by hem twyfelagtig. Zo zeker is het, dat de grootste geesten niet altoos de beste Burgers en nutste Medgezellen zyn’. Wolfgang (= H.W. van der Mey) zegt in zijn uitvoerige beschrijving van leven en werken van WeyermanGa naar eind(20), dat Weyerman verdacht werd van ongodisterij, maar zich niet uitsprak, dat hij geen ongelovige was, maar toornde tegen de godloochenaars. Hij citeert Weyerman die zegt dat niets het ‘Lelie-wit der waare G...dienst meer heeft bezwalkt, dan een vervloekt gespuis der Atheisten, die de rechtzinnige Leeraars aanzien met een Lucifers grimlag, en die opde grontvest van de waare Kerk, een Babel spits van verwarring willen stigten’Ga naar eind(21). Wolfgang gaat hier in het vervolg van zijn artikel nader op in: ‘Op geestelijk terrein waagt Weyerman zich doorgaans niet ver, misschien om zijn lezers te sparen. Kort beantwoordt hij eenige vragen, hem gedaan over de Onstoffelijkheid der ziel en het uit die stelling afgeleide gevolg, dat de Ziel onsterfelijk is. Campo drukt zich (22) voorzichtig, zelfs diplomatisch uit (atheïst te zijn en er voor uit te komen, kon in het vrije Godgeleerde Wederland gevaarlijk zijn voor den vrijdenker). Hij zegt: wanneer man door het woord Onstoffelyk verstaat Geestelyk, als dan stel ik vast dat de Geest onsterfelyker (!) is dan het Lichaam Wijders voegt Campo den Inzender toe, dat hijzelf zijn vraag zou kunnen oplossen, indien hij met een weinig Geloof de Reden vergezelschapt’Ga naar eind(22). Op een andere plaats zegt Wolfgang, eerdere biografen volgend: ‘Men dacht dat hij de godsdienst naar het voorbeeld van den Snoode Machiavel voor een uitgevonden Staatkunde hield’Ga naar eind(23). Tenslotte vermeldt Wolfgang, dat Weyerman in de gevangenis de vrome uithing en christelijke tractaten schreefGa naar eind(24). | |
3. Weyerman in hekeldichten bestreden.In het enonieme, onder motto ‘Cornu ferat ille Caveto’ geschreven, | |
[pagina 294]
| |
hekeldicht Straatschennis of Hermes woedendeGa naar eind(25) wordt Weyerman in de eerste regel al ‘De Schender van Gods aardsen Tabernakel’
genoemd, die de hulp van Belsebub en Lucifer inroept bij zijn wandaden. Maar, zegt het gedicht, God straft de bozen: ‘Dan 't Alziende oog, dat alle boos geweld
De tanden kneust, en de Afgonst palen stelt,
Bespot den strik en toeleg der Godloozen
En doet het Rôt dier yverende boozen
Met schand vergaan, van 's levens ongeneugt
En al hun hoop versterven zonder vreugt’.
Een anonieme dichter raadt in een met 1723 gedateerd hekeldicht Eerspore voor B.N. Onder den Naam van Adelaart. Noodig HekeldigtGa naar eind(26) deze B.N., maar in hem de gehele jeugd van Rotterdam, aan, de geschriften van Weyerman, en met name zijn weekblad De Rotterdamsche Hermes niet te lezen. Voor ons onderwerp is een passage over de vrijdenkerij van belang: ‘Schuw dan die lezers-lust, wilt gy geraden wezen:
't Is dootlyk akoniet, wat Hermes geeft te lezen.
Wraakt gy den Spinozist? Haat gy Machiavel,
En schuwt gy Hobbes, als een brok voor doot en hel?
En zoudt ge u aan 't gevaar van Hermes preekblad wagen?
Verdwaalde Jongeling, hoe zoud ge u dat beklagen!
Nadien het êtter van het drietal, daar genoemt,
In deze bladen schuilt met vals vernis verbloemt.
Ja (mag ik 't zeggen) 't schaamt zig zelven, dat de leden
Van 't Geestlyk lighaam, als verbeteraars der zeden,
Voortplanters van de deugt ten dienst van stad, en land,
En trouwe Leeraars, aan de Boetbazuin verpand
(Waar door zy 't sluimrend hart ten Godsdienste wekken)
Zig dat verleyende geschryf niet aan en trekken,
Dat, tot bederf der jeugt, dus aanwast onbesnoeit
En niet dan onkruit schiet, dat elk tot onëer groeit,
Waard door 's lands hoog gezag, eer 't zig versprey, verboden,
En uitgeroeit, of weggestompelt by de dooden,
Eer zig den levenden daar aan te barsten eet'
Als de onbezinde plag aan Sodoms appelbeet:
Fruyt, dat de onkunde kan, door 't buitenschoon, verrukken
Tot heylloos afval, om dat schynschoon ooft te plukken,
Dat zielen afschrikt op geliefder vrugt gezet.
Wiert deze Lanpest, op 't bevel der zedewet,
De vleugels eens gekort, en Hermes school verbannen,
Men zou zo schadelyk geen kaf voor koren wannen
Maar 't nutste en noodigste haast boven dryven zien:
Door onbewustheyt niet ter hant gevat misschien,
Dat nader onderzoek, hier omme zy bevolen’.
Van het hekeldicht Verkeerde HermesGa naar eind(27) luidt de aanhef: Dit 's Hermes, die de deugt verbyt
Een Wysgeer van den niewen tyd,
Die, uit den afgrond opgedondert,
De kroon van Kerk- en Godsdienst plondert
--------------------------------’.
Ook in dit gedicht wordt hij ‘De Pest der jeugd’ en ‘Machiavels / Gedoemde Nazaat’ genoemd, ---------------------’ in 't hels
Bedryf van Judas onderwezen,
| |
[pagina 295]
| |
Om God, nog mens op aard te vreezen:
-------------------------------’,
In mijn proefschrift over H.K. PootGa naar eind(28) heb ik gewezen op hekeldichten die we aan Poot en Weyerman kunnen toeschrijven. In het gedicht Aan het scheele NachgedrochtGa naar eind(29) zegt Poot over Weyerman: ‘ô Ja; gy durft bestaen, met uw vergifte tanden,
Gewyde Schriften zelf van Leeraers aen te randen;
De Godsvrucht en de deugt te trappen met den voet,
-----------------------------------------------’
In een artikel dat ik reeds eerder aan Weyerman wijddeGa naar eind(30), citeerde ik uit een hekelschrift van Dominee Pieter Poeraat op WeyermanGa naar eind(31) de volgende strofe: ‘Vrygeest, trotse Lusifer;
Maenman, zwynbre staertester;
Bybelsontucht, Godtverzaek;
Geestendryver, deugdenlaek;
Jeugtpest, stookbrant, kruldraeislan;
Vroomheitsgloênde tweelitstang;
Godsdiensthaeter, mondenstop;
Tuimelzieke ketterkrop;
Onverschilge in eere of leer;
Tweelingklip in 's werelts meer;
Watervolk in reên en zeên!
Almansvraeg: waer wil dit heên?’
| |
4. Libertijnse auteurs uit voorafgaande eeuwen en vrijdenkers-tijdgenoten in Weyermans week- en maandbladenGa naar eind(32)Zonder de verzekering te kunnen geven dat ik àlle plaatsen heb aangetekend in de week- en maandbladen van Weyerman, waar hij toespelingen maakt op of mededelingen verstrekt over libertijnse auteurs uit vroeger eeuwen en tijdgenoten die als vrijdenkers bekend staan, kan ik wel zeggen de belangrijkste plaatsen te hebben aangetekend. Het blijft natuurlijk mogelijk, dat ik voor mij onbekende vrijdenkers niet heb genoteerd. Vanzelfsprekend kon Weyerman in zijn tijd niet openlijk zijn vrijdenkerij belijden. Op talrijke plaatsen in zijn werk spreekt hij zich uit tegen de atheïsten, de ongodisten, de vrijgeesten, maar de frequentie waarmee het onderwerp aan de orde komt en de daarin gedemonstreerde bekendheid met de literatuur op dit gebied, bewijzen in elk geval dat Weyerman deze literatuur niet alleen kende, maar er ook grote belangstelling voor had. Bovendien verstrekte hij aan andere belangstellenden een uitstekende bronnenopgave.
Ik zal op de verschillende gradaties in het vrije denken van de genoemde auteurs niet ingaan, daar ik mag veronderstellen dat de lezers van dit tijdschrift de meeste auteurs kennen en weten te rubriceren en te karakteriseren.
Weyerman zelf maakt geen onderscheid tussen atheïsten, ongodisten en vrijgeesten.
In de weekbladen die Weyerman van 1720 tot en met 1737 heeft uitgegeven, komen naast een aantal uitvoeriger passages over vrijgeesten en atheïsten, op talrijke plaatsen terloopse vermeldingen voor.
Ik zal nu eerst in chronologische volgorde een opsomming geven van de incidentele verwijzingen (A) en daarna aandacht schenken aan enkele meer uitgewerkte passages (B). | |
4. A. Incidentele verwijzingenIn De Rotterdamsche Hermes (13-9-1720 t/m 4-9-1721) vermeldt de fictieve auteur [continuatur] |
|