Erik de Blauw
(Persijnstraat 6, 1135 GZ Edam)
Een drietal korte observaties bij werk van Weijerman
Een merkwaardig geval, en een van die heerlijke onvolmaaktheden die we steeds weer in 18e eeuwse teksten aantreffen, kwam ik tegen bij Weijermans blijspel De Hollandsche Zindelykheyt. Dit in 1713, 1717 en omstreeks 1725 verschenen toneelstuk bevat bij alledrie de drukken een lofdicht van de hand van de Delftse historie- en portretschilder Thomas van der Wilt, die naast kunstschilder en als zodanig omstreeks 1699 leermeester van Weijerman, ook af en toe schrijver was van gedichten ter introductie en aanprijzing van teksten, ondermeer van Poots Mengeldichten uit 1716, en van een boek van Antoni van Leeuwenhoek uit 1718. De titel van Van der Wilts lofdicht bij Weijermans stuk luidt: Op het BLYSPEL DE HOLLANDSCHE ZINDELYKHEYT Door+++. (overigens is dit gedicht te vinden in de Med. no 20, p. 206). In het vers wordt gesproken over een dichter die onlangs in Brabant liet horen ‘Zyn schellen toon, door Demokryt’, waarmee bedoeld is een anoniem verschenen toneelstuk dat Weijerman omstreeks 1705 in Gent publiceerde (Democritus en Heraclitus Brabantsche Voyage). De versregels 21 tot en met 25 luiden dan:
Dus vind zyn Geest aan alle kant
Steeds nieuwe stof tot Boerterije
En Ernst, dewijl de zotternije,
Haar Rolle speelt in ieder Land,
Tot leering en vermaak der Schrand'ren:
En dan komt het, versregel 263 ‘Vaar dus al voort, ô! ....’ De volgende versregel eindigt op het woordje van, dus moet de voorgaande regel ook eindigen op de rijmklank an. Het is duidelijk dat het weggelaten rijmwoord ‘Weijerman’ moet zijn. De aardige onvolmaaktheid is nu, en die onvolkomenheid kan wijzen op slordig corrigeren, dat in de 2e druk regel 26 ook eindigt op puntjes, maar dat in de 3e druk (de onder auteursnaam verschenen verzameluitgave van Weijeimantoneelstukken) de titel van Van der Wilts gedicht wel bevat: Door+++, en dus de anonimiteit handhaaft, maar in regel 26 nu de puntjes zijn vervangen door. Weyerman!, en dus de anonimiteit van het toneelstuk opheft. Maar ja, Van der Wilt was in de eerste plaats kunstschilder, Weijerman rommelde vaker met namen, pseudoniemen en anoniemen en ook tegenwoordig maken zetters nog fouten.
Een van de grote problemen waarvoor de lezer van een satirische tekst zich gesteld ziet, is dat van de betrouwbaarheid van de al of niet op indirecte, verborgen wijze vermelde feiten. Hoe bedekt ook de satiricus zijn te hekelen personen en zaken omschrijft, hij kan er niet onder uit om zijn lezers af en toe door vermelding van een duidelijk gegeven een herkenningspunt te bieden, aan de hand waarvan die lezers de hekeltekst als satire kunnen herkennen en waarderen. Zulke herkenningspunten in het satirische werk van Weijerman lijken mij genoemde jaartallen, titels van boeken en tijdschriften, plaatsnamen, regelmatig herhaalde persoonsnamen, scheldnamen en karakteristieke omschrijvingen van personen. Zo is bijvoorbeeld met de plaatsnaam Abdera altijd Breda bedoeld en met Abderieten de inwoners van die stad, en met Argus, honderdoog of Overtoomse tapper altijd Hermanus van den Burg, de auteur van de Amsterdamsche Argus en kroegbaas op de Overtoom, die ook duidelijk herkenbaar is achter de naam Hermanus van der Slot. Zo'n herkenningspunt lijkt mij ook een jaartal vermeld op pagina 78 van Weijermans