| |
| |
| |
[Nummer 18]
Erik de Blauw
(Persijnstraat 6, Edam)
Jacob Campo Weijermans vertaling van Don Quichot
In de tweede helft van de jaren veertig van de achttiende eeuw, in 1746 publiceerde Weijerman een vertaling/bewerking van de beroemde roman van Miguel de Cervantes Saavedra (1547-1616) die voor het eerst verscheen in 1605 onder de titel Primera parte del Ingenioso Hidalgo don Quijote de la Mancha. Het boek van Weijerman werd uitgebracht in twee formaten, quarto en folio, en voorzien van een groot aantal illustraties.
Of het boek goed verkocht is is niet bekend, noch hoe het door de literatuurkritiek ontvangen werd. Vele jaren later verschijnen er zowel in de Boekzaal der Geleerde Waerelt als in de Republyk der Geleerden twee identieke berichten van de uitgever Van Esveldt. Ik geef hier weer wat staat op pagina 358 van de Republyk der Geleerden, Of Boekzaal van Europa Voor de Kunst- en Letterminnaren, geopend door Verscheide Liefhebbers, In de Maanden Maart en April 1755. Te Amsterdam, by Gerrit de Groot, 1755: ‘S.v. Esveldt door inkoop zynde magtig geworden, alle de exemplaren van, De voornaamste Gevallen van den wonderlyken Don Quichot, door de beroemde Plaatsnyders Picart, Tanjé, Fokke en van der Schley, in 31 kunstplaten, na de uitmuntende Schilderyen van Coypel in het koper gebragt, beschreven op een vryen en vrolyken trant, door Jacob Campo Wyerman; en door den zelfden met gedichten ter verklaring van iedere kunstprint, en het leven van M. de Cervantes Savedra verrykt. Alles volgens het oirspronklyk Spaansch. In groot Quarto. Dit werk dat zo kostbaar is uitgevoert, zo in platen (waar van elk een keurige Schildery is) als ten opzigte van de letterdruk en 't papier, heeft men voorheen moeten verkopen voor f 20. en nu om zo wel de liefhebbers der Printkunst te animeren, en die der Boeken, als mede die gene die de vorige Werken van Wyeman hebben, zo is de gem. Esveldt geresolveert om dit keurige werk, gedurende dit lopende Jaar, ingevalle het zelve zo lang zal strekken, te verkopen voor de geringe prys van f 8. Daar zyn 'er eenige dog maar een klein getal in Folio te bekomen voor f 15.’
In dezelfde Republyk der Geleerden van januari/februari 1756 volgt dan op de bladzijden 113 tot en met 128 een uitvoerige recensie van Weijermans vertaling van Don Quichot. Ik geef haar hier in extenso weer:
DE VOORNAAMSTE GEVALLEN VAN DEN WONDERLYKEN DON QUICHOT, door den beroemden Picart de Romein, en andere voornaame Meesters, in XXXI KUNSTPLAATEN, naa de uitmuntende Schilderyen van COYPEL, in 't koper gebragt: Beschreeven op een' vryen en vrolyken trant door JACOB CAMPO WEYERMAN; en door den zelfden met Gedichten ter Verklaringe van ieder Kunstprint, en het Leven van M. DE CERVANTES SAAVEDRA, verrykt. Alles volgens het oorspronkelyk Spaansch. In 's HAGE gedrukt in Folio en Quarto. En is tot primo May 1756. By S. van Esveldt te bekoomen tot 8 guldens en in Folio 15 guldens.
Geen Boek is by alle beschaafde volken bekender dan de Roman van Don Quichot. Hy is in alle Taalen van Europa overgezet, en zo vol recht kluchtige voorvallen, gedachten en spreekwyzen, dat de beroemde Dr. Woodward het leezen van dien weergâloozen Roman voorschreef als een geneesmiddel voor de droefgeestigheid der Britten. En zekerlyk kon hy dien wel voorschryven aan den ernstigsten Priester der Anglicaansche Kerk, aan de miltzucht quynende, zoo om dat de boert, die men 'er in vindt, zoo geestig is, dat zy Verstandigen kan vermaaken, als om dat het oogmerk van deezen Roman is een iegelyk van het leezen van de Romans van 't doolende Ridderschap en andere diergelyke zotte beuzelschriften af te trekken, gelyk wy in 't vervolg zullen zien.
De bedryven van Don Quichot en zynen Schildknaap Sanche PanÇa zyn van elk zoo koddig gevonden, dat Kunstschilders, Tekenaars, Beeldhouwers, en Tapytwevers, zich sedert lang bezig gehouden hebben met het afbeelden deezer kluchtige gevallen. Onder de eerste is de Heer Coypel, eerste Schilder des Konings van Vrankryk, die negen-on-twintig van die versierde geschiedenissen getekend en
| |
| |
geschilderd heeft, waar by de Heeren le Bas en Boucher elk eene gevoegd hebben. Die een-en-dertig Tafereelen heeft men in 't klein gebragt, en twaalf van dezelve in 't koper doen snyden door den alom beroemden Picart, bygenaamt de Romein; dertien door zynen besten leerling, van Schley, vyf door Tanjé en een door Fokke. Zoo dat de Kunstprinten, welke de waereld in dit werk worden aangebooden, van die beroemde Schilderyen echte afbeeldingen zyn, waar in de schikking der beelden, het merkteken der persoonen, de lichaamsgestalten, de troniën en de passiën, en vorders al het toebehoorige op eene zoo wonderbaare wyze uitgedrukt is dat alles schynt te leeven en te werken. Inzonderheid is 'er den aart, den opschik en den toestel der Spanjaarden naaukeurig in waargenomen; de Heer Coypel de modellen en schetsen, daar toe dienstig, in Spanje zelf hebbende doen aftekenen.
Dus genoeg gezegd hebbende van de kunstplaaten, die het weezendlykste en waardigste gedeelte deezes werks uitmaaken, moeten wy ook iets zeggen van de verklaringen die Jacob Campo Weyerman daar van gedaan heeft. Deeze man, zelf een Schilder geweest zynde, was zeer bequaam tot zulk een werk; en hy heeft dezelve met zynen boertigen, of, gelyk hy zelf zegt, vrolyken en vryen styl, beschreeven, waar van wy onzen Leezer eenige staaltjes moeten vertoonen.
Zie hier het afbeeldsel van Sancho, zynen Schildknaap: ‘Een arme kinkel, en onnozele slokker, die zyne harsens in den buik droeg: doch die evenwel nu en dan, trots de beste Munnik, een klein flikkeringje van de gezonde reden liet zien, en die zich nu liet ophullen door de grootse, maar belachelyke beloftenGa naar voetnoot* van dien Landjonker (Don Quichot) tot zoo verre dat hy vrouw en kinderen verliet, om hem in de hoedanigheid van Schildknaap te verzellen. Hy was genaamd Sancho PanÇa: een knaap zoo rond als een eikel, zoo klein als een Serrail-dwerg, en zoo glad als een mol: formeerende, met zynen Meester, een volmaakt model van contraste voor de Schilderkunst. Want Don Quichot verbeeldde den aschdag, en Sanche was een echt conterfeitsel van den Vastenavond.
Die beide verwonderenswaardige zotten, het land alom met hunne grillen (van welker voornaamste men hier onder de lyst zal zien) vervuld hebbende, kreeg men Don Quichot door eene welgelukte list weder in zyn Huis: men had een Licentiaat in Ridderlyken schyn opgemaakt om hem uit te daagen; deeze gewaande Ridder verwon hem, en lei hem op, om, volgens de voorwaarde van 't gevecht, naar Huis te keeren, en daar een jaar te verblyven. In een bygelegen dorp onder wege woonde een Heelmeester, die aanbood hem van zyne krankzinnigheid te geneezen. Zie hier hoe deeze Dorp-Eskulaap Basilius antwoordde, die Don Quichot in zyn Huis ontvangen had en aan zyne geneezing twyffelde: Tut! Tut, zei hy ik staa u in voor een goed gevolg; ik zal dat gepand dwaazen zoo scherp van geest maaken als de punt van een lancet fyn van steek is’. Onder de wondere cuuren die deeze Land-Machaon zich beroemde gedaan te hebben, had hy ‘twaalf Poöeten, van een boozen Rymgeest bezeeten, met onbegrypelyke moeite zoo verre gebragt, dat men ze water en vuur kon betrouwen: 't gene meer is, zei hy, dan iemant ooit op dit half-rond zag. Ook had hy driehonderd Verliefden van beide sexen, gloeijende als een smits oven, geneezen’.
Die wonderlyke Geneesmeester van zotten, gaf deze beide malle Ridders (want Sanche was door zynen Meester ook tot Ridder geslaagen) zynen Spritus Polychrestis in; dien gemengd hebbende in drie vlesschen wyn, welke hy hun deed uitdrinken. Door dit geneesmiddel in slaap geraakt, had die diepe sluimering eene verscheide uitwerking op de beide Ridders. Don Quichot, ontwaakt door het vreeslyk getier dat Sancho, van Graafschappen en Marquisaaten rammelende, in zynen woelachtigen en luidruchtigen droom maakte, wekte Sancho op zyne beurt, ‘Vriend Sancho, zei hy tot hem, 't is hoog tyd dat wy alle die zotternyen in 't vergeetboek stellen, die ons ten spot van gantsch Spanje gesteld hebben. Eindelyk erkenne ik de beguicheling, en de belachelyke inbeelding van de Doolende Ridderschap. - Deeze verandering komt u, ongetwyffeld, vreemd voor: maar uwe verwondering zal vermeerderen als gy zult hooren, dat ik myne geneezing alleenlyk te danken hebbe aan de wyze en onvergelykelyke Minerva, my in den droom verschenen, wiens heerlyke aanspraak gy door uw raazen en tieren gestoord hebt’.
Deze redenen, van Sancjo, die het zelfde voordeel niet gehad had van door
| |
| |
Pallas uit den dut zyner ingebeelde Ridderschap gered te worden, op zynen ouden Toon beantwoord zynde, antwoorde de bedaarde Ridder Don Quichot, Gy zoud een anderen Toon zingen Sancho, indien Gy wist dat de schoone, daar ik van spreek en die gy zoo veragtelyk een slons noemt, de Godin der Wysheid is, die aanbiddelyke dochter des Hemels, zoo luttel geacht en noch minder bekend by het gros der hedendaagsche menschen, en om welke zy nochtans ten allerhoogsten benodigd zyn. - ‘Ik verbeeldde my die Hemelsche Wysheid te zien in mynen droom, omscheenen met een' schoonen luister, en gezeeten op eene wolke, in de gestalte waar in de Poëeten en Schilders gewoon zyn Minerva af te maalen. Manhaftig, maar Krankzinnig Ridder, zei zy tegen my, ik hebbe medelyden met uwe treurige omstandigheden. - des kome ik den doek afligten, waar mede de zot heid uwe oogen had verblind. 't Is de zotheid die u (naa zoo veele buitensporigheden te hebben voorgedicht, aan eenen hoop verachtelyke Schryvers van ingebeelde Helden) heeft overgehaald, tot het bespottelyk voorneemen om hen na te volgen door het middel van die strafwaardige Schryvers, die tegenwoordig wederom, zoo zeer als ooit, de gantsche waereld door hunne Romans vergiftigen: even als of 'er onder de weezendlyke gebeurtenissen van dit ondermaansche, en in de wonderen der natuure, niets voordeeligs noch vermakelyks was opgeslooten; en even als of het nutte en het vermakelyke, 't welk zoo gretig gezocht wordt, alleen te haalen was uit schaamtelooze leugenen uit verdichte, laffe en ongerymde schriften’. Woorden, der wysheid van Minerva waardig! vervolgens hield die Godin den Ridder voor, hoe hy aan haare bescherming het behoud van zyn zoo dikwyl roekeloos-gewaagd leven verschuldigd was. ‘Zonder myne bescherming, vervolgde zy, zouden de windmolens, die uwe zotheid u voor Reuzen deed aanzien, en als zodanige bevechten, u zoo hoog hebben opgetild
dat 'er stuk noch stal van uw lichaam te recht gekomen zoude zyn.
Zonder my zouden de Herders, wier schaapen gy voor twee ontsachlyke heiren aanzaagt, en waar gy op aanvielt als een razend mensch, u op de plaats heb ben dood gesteenigt, tot wraak van den moord hunner onnozele dieren, die u nooit een stroo in den weg gelegd hadden.
Het was door myn toedoen, dat gy de vervolging van 't Gerecht ontsnapte, 't welk u zekerlyk tot een' schandolyken dood veroordeeld zoude hebben, tot loon van uwe roekeloosheid, begaan in 't verlossen der Galeiboeven, en in 't mishandelen van 's Konings Gerechtsdienaars; en welke Guiten u en uwen Schildknaap, tot bewys hunner dankbaarheid, kreupel en lam sloegen.
Ik sloot de kaaken van dien ysselyken Leeuw, die U ongetwyffeld verslonden zou hebben, toen gy dol genoeg waart om hem uit te daagen.
Gewis had ge, zonder my, hals en beenen gebrooken op dat bespottelyk houten paard, daar uwe zotheid y deed opstygen, om een' Tovenaar te gaan bevechten, die nooit in wezen is geweest.
Ik bewoog den Hertog, om u te ontrukken aan de klaauwen van eene verwoede kat, die u draa verwurgd zoude hebben.
Ik ben 't geweest, die u redde uit de handen van de Hertoginne en Altisidora, welke u vry leelyker gehavend zouden hebben; om dat gy 't oor geleend had aan de bitse quaadspreekendheid van eene gryze Kameneirster.
Zonder myne beschutting, zoudt gy duizendmaal om een luchtje geweest zyn in die ysersmidse, waar in de Zotheid u geleidde, om menschen, onledig in hun beroep, te gaan aanvliegen; en die, tot straffe van uwe buitensporigheid, een stortvloed van vuur deeden regenen op u en uw Paard.
Eindelyk, ik moedigde den Licentiaat Samson Carasco aan, om u te gaan beatryden als het naaste middel tot uwe geneezinge. Ik reikte hem de behulpsaame hand toe om u te overwinnen, en u naar uw Huis te doen keeren’.
Zoo zeer als het wyze antwoord, door Don Quichot aan Minerva in zynen droom gegeeven aan zynen Huiswaard en den Podalirius van het dorp behaagde, ontstelde het Sancho. ‘Indien dat waar is, zei hy, naa zich eene poos bedacht te hebben, dan valt 'er niet anders te doen, als dat wy onze biezen pakken en gaan opduuwen. - Vaar wel dan Kasteelen! vaar wel Graafschappen! vaar wel Gouvernementen! waar op ik den Babelschen toren van myn geluk, benevens het fortuin myner Nakomelingen gebouwd hebbe! &c. Een Bewys dat een rollende steen geen mosch gadert; en dat een bedelaar, geboren tot een duit, nooit tot een reaal zal komen.
Don Quichot, om Sancho's droefheid te verzachten, trooste hem: ‘de mensch,
| |
| |
zei hy, gezegend met wtsheid, namelyk met deeze Hemelsche, die met deugd verzeld is, en alleen met dien uitmuntenden naam vereerd (kan worden) is allergelukkigst; dewyl alle andere goederen zonder dezelve niets zyn. Doch een man gezegend met de hoogste wysheid kan wel getrek hebben aan tydelyke goederen, zoo veel, jaa meer dan andere (dewyl het spreekkwoord, de gekken krygen de kaart, maar al te waar is): doch daar en tegen is hy ook meer voorzien van middelen, die hem, in zyne rampen, zoo wel ter herstellinge als ter vertroostinge dienen’. En hem voorts aangemaand hebbende om weder met hem naar huis te keeren, doet hy hem deeze troostelyke belofte: ‘altoos zal ik dezelfde zyn ten uwen opzichte; en dewyl ik de oorzaak ben geweest van het verval uwer huisselyke zaaken, zyt verzekerd, dat myn eerste zorg zal weezen u te stellen in omstandigheden, waar over gy nooit reden zult hebben om te klaagen’.
Sanco, van zyns Meesters goedheid aangedaan, huilde, zegt Weyerman, als een Munnik die het Geloofs-onderzoek van des Pioors geesselroê ondergaat, en riep: ‘och! myn lieve Meester! ik heb altoos gezegd, dat gy een man zyt als een schaap, zoo vroom als een dronk wyn, en zoo lieflyk als een korf met vygen, Neen, myn Heer ik eisch alleen uwe vriendschap, dan heb ik al wat ik wenschen kan. 't Is waar, ik ben zoo ryk niet als de Procureur van ons dorp; maar die geen kalk heeft, behelpt zich met leem; - Heb ik een gons weggehad van uwe zotheid: ik denk ook een kindsgedeelte te erven van uwe wysheid’. Van die wysheid was de goede Sancho meermaal en dikwyl oorgetuigen geweest: want de Cervantes maakt zynen Held alzoo wysselyk in zyne redenen als zot in zyne bedryven: uitgenomen als de snaar der dolende Ridderschap geroerd wordt; dan komt de gek steeds uit den mouw; en de Ridder wordt zoo buitensporig in zyne redenen als of hy Caloander of Amadis zelf was.
Don Quichot vreezende in zyne wapenen, die hy nu voor zyn zots gewaad aanzag, voor Basilius, zynen verstandigen Huiswaard, te verschynen, trok eenen nachtrok aan, die hem gegeven werd, en beval Sancho, dat gantsche narrentuig in de rivier te werpen. ‘Gave de Hemel, zei Sancho, (steeds gewoon zyne redenen met spreekwoorden te lardeeren), dat die snorrepypen, van anno één tot nu 'toe, op de bodem der Spaansche zee gelegen hadden. -Doch die nooit viel behoefde nimmer op te staan. Beter laat dan nooit. Gedaane dingen hebben geen keer’.
Toen Don Quichot (die zich nu des Romanesken naams, die hy aangenomen had, schaamde, en by zynen rechten naam Quixada genoemd wilde zyn) voor zynen verstandigen Huiswaard, Basilius, voor de eerste maal verscheen, antwoorde hy, op de vraag, of hy wel geslaapen had, ‘dat zyne jongste rust zyne vleeschelyke oogen niet alleen had gelooken, maar ook die van den geest geopend, en hem hersteld had in het gebruik der gezonde reden, die in hem verduisterd was geweest, door het leezen van elendige Roman-Schryvers. Niets is, vervolgde hy een grooter bewys van zwakheid dan zich zonder onderzoek of overweeginge te onderwerpen aan eens anders oordeel. Aan die zwakheid hebbe ik my schuldig gemaakt door eene onbezonne achting, en eene kinderachtige ligtgelovigheid aan de beuzelschriften der dolende Ridderen, en verliefde Infantes; schriften, zoo verderflyk voor den mensch als eene veepest voor 't gedierte’.
Vervolgens sprak Don Quixada, die, in zyne dolligheid, het zyne toegebracht had tot den echt van Basilius met de schone Quiteria, zeer verstandig en bondig over de gelukzaligheid der getrouwden die hy met eene vemonderenswaardige welspreekendheid verhief; &c. &c.
Om het gezelschap een' dieper indruk van zyn zeggen te geeven, craijonneerde hy eene verbazend-natuurlyke schets van huwelyken, enkelyk gegrond op gelden staatzucht; op deeze en gene inzichten, geheel vervreemd van tedere liefde, zoo noodzakelyk om den echten band genoeglyk te maken, en uitloopende in het middelpunt van lyden, verdriet, en wanhoop.
Basilius, Quiteria en de Wondheeler, zelfs Sancho, luisterden met de allerhoogste verwonderinge naa dien welspreekende Redenaar; zy konden niet begrypen, hoe een man, zoo vol van verstand, en begaafd met zoo gezond een oordeel, zoo verdwaald was geworden door het leezen van die verderflyke Romans.
Don Quixada en Sancjo, rykelyk van Basilius en Quiteria beschonken, de eerste met eene gouden snuifdoos, binnen wiens dekzel de afbeeldsels dier Gelieven, rykelyk met diamanten omzet, gevonden wierden; en de ander met een rolletje
| |
| |
van 300 goude kronen, weder t'huis gekomen, sprak Don Quixada nooit meer van zyne vorige zotheid dan met de hoogste verontwaardiginge: hy verfoeide alle die buitensporige Boeken welker leezing hem zo veele buitensporigheden had doen begaan; en hy vermaande een iegelyk (tot aan de laatste nakomelingschap en dus ook onze Leezers) zich nooit aan zyn voorbeeld te spiegelen, en nooit schriften te leezen, welke geen verstandig vermaak en wezentlyk nut, tot verpoozinge van den geest en tevens tot ophelderinge van 't vernuft, en dus tot sieraad der ziele, in zich vervatten.
Het schynt in der daad vreemd, dat een man zoo gezond van verstand, en zoo schrander van oordeel als Quixada, zich tot zulk een hoogen top van zotheid heeft kunnen laaten vervoeren door de Romans: maar men moet weeten dat hy ten minsten drie vierde deelen van zynen tyd doorbragt met het leezen van die zotte schriften, die hem 't hoofd deeden draayen als een tol. De omstandigheden der tyden bragten het haare toe tot zyne verdwazinge. Spanje was toen zoo wel als Vrankryk, opgepropt met Boeken van de doolende Ridderschap, gelyk Nederland heden vol is van Romans van Minneryen; een ander soort van Schriften, noch gevaarlyker dan de eerstgemelde. De smaak van die buitensporige boeken was overgevlogen van het Hof in de Provinciën, uit de Provinciën in de Steden, uit de Steden in de Dorpen, en ten laatsten in de Ridder Hofstad of Havesate van Quixada. Zyn lust tot die verleidende boeken nam dermaate toe, dat hy 'er zich nacht en dag mede bezig hield; hy liet 'er de jagt, en zelfs het bestier van zyne huislyke zaaken om vaaren. Hy verkoft zelfs enig land om: eene der grootste zaalen van zyn huis met dit slach van boeken te stoffeeren. De voornaamste waren Amadis van Gaulenen Amadis van Grieken; de kloeke daaden van Esplandias; Don Olivantes de Laura; Florismaet van Hyrkanie; Reinaut van Montauban. Palmeryn van Olyven Don Belianus; de onverzaagde Ridder Tyrant le Blanc; Artus van England; de Ridder van de Zon; de Marquis van Mantua; Don Rodrigo de Nervaës; en honderd andere diergelyke grollen, 's menschen geest onwaardig, die jammerlyk wordt misbruikt door het schryven en leezen van die zotheden.
Het ergste was, dat hy, even als de Romanzieke Engelsche en Fransche juffers (de Nederlandsche zullen ongemerkt doorgaan) zoo gretig op het leezen van die grollen viel, dat hy den nacht aan den dag knoopte; en door onophoudelyk te leezen en niet te slaapen, zyne hersenen zodanig vermoeide, dat hy aan 't maalen raakende, het weinige oordeel, dat hem noch overgebleeven was, verloor. Hy propte zyne inbeelding zoo dermaate op met de zottornyen die hy onophoudelyk las, dat zyn hoofd niets anders was dan een pakhuis van Betoveringen, van Krakkeelen, van Uitdagingen, van Tweegevechten, van Wonden, van Veldslagen, van doorgekloofde Reuzen, van Infantes en Prinsessen, van Verlievingen, van Minneklagten, van Pynen, van Smarten, van Marteldommen, en honderd buitensporig heden van dien aart. Alle deeze bespottelyke inbeeldingen hadden zoo vast post gevat in zynen geest, dat zy daar in het allerongerymdste denkbeeld vormden, 't welk zich ooit opdeed in eenen man van die jaren; hy had alrede vyftig Meimaanden op zyne hoorns; zyne zotheid ging zoo verre, dat hy zich wysmaakte niets voordeeligers ten beste van den staat, en ter verhoginge van zyne eige achtinge, te kunnen doen, dan zig op te werpen tot een doolend Ridder, en avonturen te zoeken in de waereld; alle soorten van ongelyk te herstellen, allerlei misslagen te verbeteren, en, door zich voor de alleruiterste gevaren bloot te stellen, zynen naam tot den laatsten nazaat te doen overgaan. Door deeze zotte gedachten opgeblazen, meende die armzalige Landjonker zich, door de kracht van zynen arm, reeds gekroond te zien, en dat het Keizerryk van Trebisonde de allerminste beloning was, die hy voor zyne vroome feiten, en weergaloze daaden eischen kon.
Ten naasten by op die wyze vinden wy in dit Werk de versierde verdwazing van Don Quichot waarschynlyk gemaakt.
Wyders twyffelen wy niet of de Leezer zal in dit werk vinden het gene wy ier in gevonden hebben, een aangenaam voor de oogen, en een genoeglyke uitspanning voor de geest, die den genen, die op het leezen van Romans gezet zyn, van dat nut zal weezen dat zy hun de uiterste verachting voor die beuzelschriften zal inboezemen: wy vertrouwen dit des te vaster, om dat wy daar alrede een voorbeeld van gezien hebben.
Het is op z'n minst merkwaardig te noemen dat een vertaling van een roman die voor het eerst verscheen in 1746 in Den Haag na tien jaar nog besproken wordt. Het lijkt
| |
| |
erop, gezien de mededeling uit 1755, dat Van Esveldt een onverkochte voorraad van de Haagse uitgever had overgenomen en die partij als uitverkoop probeerde te slijten. Het lijkt er eveneens op dat Van Esveldt zoveel invloed had bij de redactie/uitgever van de Republyk der Geleerden dat hij het voor elkaar kreeg om middels een recensie weer aandacht voor een partij uitverkoopromans te vragen. Blijkbaar was de verkoop in 1755 onvoldoende geweest. In de mededeling in april 1755 had Van Esveldt de voorraad boeken aangeboden voor veertig procent van de oorpsonkelijke verkoopprijs voor ‘dit lopende Jaar’ of voor een kortere tijd. In de recensie uit 1756 echter verlengde hij de uitverkooptermijn tot primo mei. Betekent deze laatste mededeling dat de voorraad later weer voor een hoger bedrag verkocht zou worden, of dat de voorraad primo mei op zou zijnGa naar eind(1), of dat op de dertigste april het verkoopcontract dat Van Esveldt wellicht met de Haagse uitgever van de Don Quichot had gesloten zou zijn afgelopen? Het kan natuurlijk ook gewoon een extra aansporing voor kopers geweest zijn om toch maar een exemplaar te kopen al was het alleen maar vanwege de fraaie platen. Ook mogelijk, hoewel minder voor de hand liggend, is het dat Weijermans vertaling na tien jaar nog steeds een dermate populair boek was dat het in 1756/1756 opnieuw werd uitgebracht. Maar waarom Van Esveldt in dat geval een tweede druk in twee formaten van een zeer goed lopende vertaling heeft laten maken die hij onder het mom van een overgenomen voorraad aan de man trachtte te brengen is mij niet duidelijk. Een naauwkeurig exemplarenonderzoek van dit boek van Weijerman kan mogelijk tot een antwoord leiden.
16 juni 1979
|
-
voetnoot*
- Van hem tot een' Prins of een' Graaf te maaken.
-
eind(1)
- Nog in 1758 was de voorraad van Van Esveldt niet op. Hij verkocht het boek ook nog steeds voor acht gulden. Zie Med. p. 138
|