L.R. Pol
(Perim 86, Zaandam)
‘Het oog in 't zeil [...]’: werk van Weyerman?
Onder J.C. Weyerman vindt men in de UB Amsterdam het volgende werk: Het oog in 't zeil, in vijftig geestige vertoogen, door Jacob Campo Weyerman. Geschreeven, geduurende zijne detentie op de Voorpoorte van den Hove van Holland. Naar deszelfs eigen Handschrift gedrukt. Te Leyden, bij C. van Hoogeveen, jun. en C. Heyligert, 1780. Signatuur: 2347 H 16. Achter het hierboven beschreven exemplaar is een lijstje met opmerkingen in de band bijgebonden. Deze opmerkingen (in manuscript en van een anonymus) hebben betrekking op het auteurschap van het onderhavige werk. Deze opmerkingen luiden:
‘Het oog in 't zeil
in 50 nrs van 8 blz., waarvan no1-25 verschenen 2 Mei 1768 - 3 April 1769 en de rest op het jaar 1780 (6Nov. 1779)
door Jacob Campo Weyerman.
Zoowel op den titel als in 't Aan den Leezer van 6 Nov. 1779 stellen de uitgevers het voor, dat dit een nagelaten werk van C. Weyerman is, door hem geschreven op de Voorpoort. Naar 't schijnt waren er tijdgenooten die twijfelden, daarom bevestagden zij 't nog eens op blz. 80 (no v. 5 Sept. 1768): ieder kon bij hen komen kijken dat het W's handschrift was. Wij zeggen daarbij dat het 52 vertoogen zijn, uitgegeven zijn er slechts 50, & dit cijfer 52 is met de pen in 50 veranderd.
Is W. inderdaad de schrijver? Op zichzelf lijkt het onwaarschijnlijk.
Ten 1e schreef W. op de Voorpoort over hem opgegeven stichtelijke onderwerpen. Hij zal er geen gelegenheid gehad hebben om in 't geheim ander werk te doen (geen papier o.a.) en geen kans om het naar buiten te krijgen, maar bovenal waartoe? Zijn hoop was op gratie, met zulk een onderneming zou hij iedere kans verijdeld hebben.
Ten 2e: miste W., van de buitenwereld afgesloten buiten lectuur van andere weekbladen enz., den prikkel tot een periodiek geschrift.
Ten 3e: is het onbegrijpelijk, waarom het niet eerder zou zijn uitgegeven (W. overleed Maart 1747). - Deze laatste overweging geldt ook voor 't geval dat deze artt. wel niet op de Voorpoort geschreven, maar b.v. bij de wed. nog aanwezig zouden zijn als achtergelaten voorraad..., (al lijkt de verloopen W. niet de man om 50 weekbladen op schrift in voorraad te hebben. De boekhandelaars hadden daarentegen alle reden om iets uit te geven op zijn gezochten naam.
Is het dus van een ander? Daarvoor pleiten nog de meening van tijdgenooten (p. 80. a.b.), [-en] de inhoud (zie beneden). Maar in sommige plaatsen [-van het en bloe uitgegeven ms.] doet zich de uitgever als een ander voor. Reeds de noot op blz. 16 (Zagt Jakob!) lijkt niet bepaald een noot van Campo zelf. Maar p. 257 (no 23) spreekt de schrijver [-hij] kennelijk over Campo als over een ander, zijn voorbeeld, en noemt hij hem “mijn voorzaat”. Dit kan niet door C.W. zelf