Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 1
(1978)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |
André Hanou
| |
[pagina 89]
| |
me's heupen stonden zo prat, gelyk als de uytsteekende heupen van een Kosters Koe, welke by een groote droogte voerageert op het kerkhof. Daarenboven waaren haar armen zo onmanierlyk lang, dat zy gaande en staande haar koussebanden losmaakte en vaststrikte, zonder dat zy eens behoefde te bukken. Voor het overige was Madame's ziel al ommers zo mismaakt als deszelfs schors, dat is, zy dronk, vloekte, lasterde, gromde, kuste, krabde en beet zo schielyk in eenen adem, dat den doorzichtigste Lynks 'er geen oog op kon houden. | |
[pagina 90]
| |
eenigste Bevorderaar van die speelreys met Madame Simonides niet geweest? Foei u aan, gy Geletterde zonder Geleerdheyt, Yveraar zonder Deugd, en Vrient zonder Getrouwheyt! Zyt verzekert, indien gy my niet aanstonds eenige voldoening geeft, dat ik u het strafvonnis zal doen ondergaan van de Hollandsche Knut, bekent by de benaaming van een Karwats.” Het is vrij duidelijk dat de konstenaar in het spel JCW is. Zijn relatie met Joan de Haes blijkt ook al uit de brief afgedrukt Meded. p. 5. Door Kersteman wordt van Adriana Simons niet gerept. - Onduidelijk is voor mij de opmerking in JCW's Levens der Konstschilders, ook geciteerd in de Meded. p. 50, dat te Brussel de gebroeders Kortvrient de boedel van de heer Simonis met geweld hebben ingeslikt, en de weduwe en haar enige dochter hun huis hebben uitgezet. Is hier sprake van een andere Simonis, Simons? Het zou wel kunnen korresponderen met de hiervoor aangehaalde vlaams/brabantse reis van de konstschilder met Adriana. Ook had in 1729 volgens onder te noemen stukken Adriana slechts één dochter, Catharina. Ik merk op dat Campo met Johanna Ernst pas werkelijk trouwde op 31 maart 1727, te Bruekelen/Nyenrode, hoewel hij in 1713 en 1715 al kinderen bij haar hadGa naar eind1. JCW schijnt in het algemeen niet zeer huwelijkszuchtig geweest te zijn; hij lijkt aan deze vertraging te refereren in een gedicht (waarin krachtens de context de ‘ik’ duidelijk JCW is), in de Tuchtheer van 1 mei 1730, p. 349-350: ‘Het Huuwelyk aan de blonde Amarillis:
Ik ken geen grooter dwang aan 's menschdoms lentelust,
En aan de meysjes graag gekust,
Als 't huuw'lyk: en ik zeg, in spyt van 't tegenkallen,
Den man is tweemaal, door die graage keus, gevallen.
Heel anders was 't gestelt in God Saturnus eeuw,
Toen 't ongebonden lam zich vlyde by den leeuw:
Toen kende niemant Hymens toortsen,
Met myrth, en maagdepalm geciert,
Vergult, belovert, gelauriert,
Aan 't doodsgevaar verknogt gelyk als Maartsche koortsen.
Toen was alleen de lust, het voorschrift van de min,
Toen trof alleen de keus de zielszucht der vriendin;
Toen was men niet bezorgt voor 't Jawoord om te paaren,
Of om 't getuygschrift der bekranste wicghelaaren.
Het woud, Naturas lustprieel,
Bevloert met donzig mos en laage muskusroozen,
Befloerste en heelde 't kleynste deel,
Des geene Nymf uyt schaamt' behoefde te verbloozen:
Toen was de schoone sex, gelyk als 't vrye velt,
Door grenspaal, landmerk, noch myneedige één verzelt.
't Is waar, zo 't boos gestarnt my toch eens kwam te noopen
Tot de overtreeding van myn Vryheyds fier besluyt,
En dat de trouwlust, die my nimmer heeft bekroopen,
My dwong een zielsvriendin te vormen in een bruyt;
Dan vond ik echter op uw kuysche legersponde
Die misdaat, dien ik straf in dees en geenen doem,
In uw, ('t past ommers dat ik 't eenigsins verbloem)
Slegts een vergeefelyke zonde.’
Maar buiten een vaste of hernomen relatie met Johanna Ernst moet blijkens alle voorgaande getuigenissen er plaats geweest zijn voor een verhouding met Adriana Simons-de Visser. Eveneens volgens geciteerde processtukken was zíj́ de ‘Ifis’ uit | |
[pagina 91]
| |
zijn oeuvre. Aan die Ifis is de Amsterdamse Hermes II opgedragen, en daarin komt zij herhaaldelijk terug. Zie bijvoorbeeld p. 53 een gedicht voor haar. Op p. 110 wordt zij JCW's geliefde genoemd. Volgens p. 138 ontmoet hij haar aan de oevers van de A, en vinden zij daar elkaar hart. Meermalen voeren zij in die Hermes een soort liefdevolle dialoog met elkaar (p. 201, 210, 351, 399); JCW lijkt zo verzacht en vol van die verhouding dat hij het zelfs tegenover zijn lezers moet laten blijken. Volgens p. 371 leeft Hermes' nimf, de tederste aller vrouwen, nabij de Vaartse Rijn. En Rotsenburg, waar volgens de ondervragers in zijn proces hij met Adriana Simos verbleven zou hebben, lág aan de Vaartse Rijn.
Voor zo'n verhouding nu pleiten indirekt ook gegevens uit het rotterdamse archief. In twee gevallen komt JCW in een testament van Adriana voor, of althans in een akte waarbij een legaat aan hem wordt ingetrokken. Ik citeer de eerste akte in zijn geheelGa naar eind2.: ‘Op Huijden den 10e Maert 1729 compareerde voor mij Gommer van Bortel Notaris Publijk binnen Rotterdam, Juffr. Adriana de Visscher weduwe van Sr. Isaac Simonsz:, woonachtigh binnen deze stad, my Notaris bekent, te kennen gevende, dat zij comparante op den 4e Junij 1722, voor mij Notaris hadde gemaekt Testament, als mede op den 7e January 1725, voor Mr. Matheus Sonmans mede Notaris binnen deze stad, hadde gemaekt zekere acte van seclusie van Geregten, Weeskameren ende andere Collegien van Justitie ofte policie by beyde welke actens zoo testament als acte van seclusie zij comparante als nog verklaerde te persisteren, ende dezelve by dezen te confirmeren; dat wijders zy comparante by zekere particuliere Acte onder haer hand, aen Monsr. Jacob Campo Weijerman hadde gemaekt en gelegateert gehad de somme van agtduijzend guldens van welke acte zij comparante den datum niet heeft onthouden, dog is dezelve door haer voormaels gestelt geweest in handen van Sr. Benjohan Furlij; Edog verklaerde zij comparante de voorszeide acte, ende alles wat daer in geschreven staet, niets uijtgezondert, en overzulx ook wel particulierlijk het voorzeide Legaet van Agt duijzend Guldens, tzij van wat datum, ofte van wat Contenu dezelve moge zijn, ofte waer berustende, in alles absoluyt en volkomen te herroepen en vernietigen, even of die noijt door haer gemaekt nog overgegeven ware geweest, omme welke revocatie absoluijt te doen, deze expres bij haer gemaekt is, latende de voorgaende twee actens in haer geheel. Gedaen te Totterdam praesent [getuigen: notarishulpjes]. Adriana de Visser.’ Dit ingetrokken bedrag moet in die tijd een zeer grote geldswaarde vertegenwoordigd hebben. Helaas wordt de reden van intrekking van het legaat niet genoemd. Waarom werd de oorspronkelijke partikuliere akte ooit opgesteld? Was het een soort ‘prix d'ami’? Of zat er enig soort pressie van Campo achter? De intrekking blijkt volgens latere stukken in haar allerlaatste levensperiode geschied te zijn - misschien heeft zij orde op zaken willen stellen, en behoorde Campo niet langer tot diegenen, die zij, sub specie aeternitatis, als vriend of bekende op prijs kon stellen. Of moeten we hierin de hand van de genoemde Benjohan Furly (1681-1738) zien? Later (z.o.) zal hij optreden als haar executeur-testamentair. Furly geldt als een godsdienstig man, leider van de quakergemeenschap in Holland, opsteller van wetten waarmee zij nadien ook in Amerika leefden, en wonend op het Haringvliet te Rotterdam; blijkens de volgende akte verleende hij al lang diensten aan Adriana. Zijn figuur past heel wel op die van de makelaar-mennoniet uit de hiervoor in den brede geciteerde nachtvertelling (mennonieten/doopsgezinden en quakers lopen in teksten in die tijd gewoon door elkaar). Furly was zakenman. Het is beslist merkwaardig dat hij zeker tweemaal in JCW's Vrolyke Tuchtheer optreedt; zo is p. 90 sprake van ‘Ben Jan de Haringstroomsche quaker’ (op 19 sept. 1729!), en p. 128 (17 Okt. 1729) wordt gerept van een schets ‘toegepast tot onderrichting van alle aankomende schynheyligen, en zeer bequaam om gebruykt te worden in alle de sluypvergaderingen der Bohmistische beevernarren [= quakers]. Opgestelt by Ben Johan den grilzieke Haringstroomsche Quaker; gepent in de eeuw der bescheydenheyt, en worden om niet verdeelt onder de grilzieke santen en santinnen.’ En al veel eerder moet er iets in de verhouding Furly-JCW scheef gezeten hebben, omdat al in JCW's Echo des Weerelds I van 14 januari 1726, p. 104, opgemerkt wordt: ‘Daar is een groote vierkante Kamer te Huur op het Haringvliet, beyde bekwaam tot een Dansschool en tot een Sluypvergadering. Te bevragen by platte Jan, half Wysgeer, en half Koppelaar, in het Uythangbord van de | |
[pagina 92]
| |
Weduw in de Wieg, na by de Kinnetje Boter Steeg, aan de Maas’, en in dl. II van 28 juli 1727 wordt p. 327 gesproken over de huishoudster van een Haringvliets quaker, die doleert over de zonden van Israël, de zielsverhuizing van de gsetorven huisvrouw van de quaker in Böhmes Aurora, dromend van een nieuw Jerusalem. Volgens de Heremyt p. 112 was een bepaalde quaker niet gelijk aan de ‘Haringvlietse Jan by Ja en by Neen, die een gewyde zuster had tot zyn bedmaat’. Het is typerend voor JCW's behandeling van zijn tijdgenoten, zeker, maar het kan ook verklaard worden uit een bestaand hebbende relatie tussen Furly en JCW die gezien moet worden in het licht van al het bovenstaande - waarbij JCW met graagte gebruik maakt van het geloof van zijn tijdgenoten in de ook seksuele aberraties van de toch al curieus aandoende quakers (of anders zit er gewoon een deel waarheid in). Is Adriana soms onder een werkelijk religieuze invloed van Furly gekomen? Hoe het zij, slechts drie dagen later, op 13 maart 1729, maakt voor dezelfde notaris Adriana een testamentGa naar eind3.. Zij persisteert bij het de tiende maart vastgelegde. Verder: ‘Eerstelyk verklaerde zij comparante dat zij uijt kragte van de clausule reservatoir in haren voorszeide testamente geinsereert, op den 30e December 1724, onder hare handteekeninge heeft gemaekt ende geteekend zekere particuliere acte van uterste wille, waer bij zij heeft geprolegateert ende voor uijt gemaekt aen Adriana oudaen Dogter van Frans Oudaen Janszoon hare nigte, wiens moeder was haer Testatrices voor overleedene Zuster Anna de Visser, een Lyfrente en lyfrentebrief door haer testatrice aengekogt ten lasten der stad Amsterdam van een hondert gulden jaerlijx, ten lijve van dezelve Adriana Oudaen, in dato den 1e. Junij 1723, met alle het geene daer van op haer overlijden verschenen ende onbetaeld zal zijn, en verders nog gepraelegateert en voor uijtgemaekt aen Anna Oudaen, mede Dogter van denzelven Frans Oudaen en Anna de Visser, de somme van een duijzend guldens in geld; wijders nog hadde gelegateert ende gemaekt bij dezelve acte, aen de Heer Benjohan Furlij koopman binnen deze stad, in erkentenis van dienst en oude vriendschap door haer testatrice van den zelven genoten, de somme van vier duijzend guldens in gelde; ende laetstelijk nog bij dezelve acte gelegateert aen Antonia Engels hare nigte huijsvrouwe van Cornelis van der Gon wonende binnen Schiedam, de somme van vierhondert guldens in gelde, met dit expres bevel, dat alle de voorszeide Legaten ende praelegaten, zouden moeten werden voldaen, zonder eenige kortinge, tzij uijt hoofde van Falcidie portie, dat is, dat een Erfgenaam een vierde deel van de Erffenis moet vrij hebben, nog uijt hoofde van collaterale Successie, honderste ofte tweehonderste penningen, of andere lasten reets opgestelt of nog verder te stellen, of uijt eenigen anderen hoofde niets uijtgezondert; ende mede met expres bevelt aen den Executeur aldaer beschreven; alle dezelve legaten invoegen als voorszeid is, binnen drie maenden na haer overlijden te betalen; ende al verders ook bij dezelve cte hadde bevolen, nademael eenige legaten bij haer waren gemaekt bij haer voorzegd testament, waer bij niet en was uijtgedrukt de clausule van het verbod van aftrek, in de voorszeide acte intbreede uijtgedrukt, dat het voorszeid verbod ook plaets zoude hebben ten regarde van alle legaten en het zelve testament uijtgedrukt, en dat alle de legaten zoo in die acte als testament gemelt, alle zouden hebben gelijk regt, en op eenen voet voldaen werden, alle welke praelegaten, legaten en verdere bevelen van uijterste wille, zij bij dezen is confirmerende, verklarende daer bij te persisteren, Ende verklaerde zij comparante nog verders te willen ende begeren, dat de voorszeide Hr. Benjohan Furlij, dien zij testatrice heeft gesteld bij den voorszeide testamente tot Executeur van dien, mitsgaders alle zoodanige andere personen, als bij hem geassumeert ofte gesurrogeert zouden mogen werden, uijt kragte van de magt hem bij den zelven testamente gegeven, zullen vrij zijn en bevrijd van eenigen Eed te doen, nogte Cautie te stellen, ter zake van de last ende bevel aen dezelve als Executeurs gegeven, ende allen gevolge ende aenkleven vandien, ende mede zullen hebben magt om te transigeren [...]. Alle 't zelve verklaerde zij testatrice te zijn hare uetrste wille, die na haer overlijden, benevens haer voorszeid testament en verdere particuliere actens, moet werden achtervolgd op de beste wijze £ gedaen te Rotterdam [getuigen de klerken]. | |
[pagina 93]
| |
verklaarde wijders zij testatrice, dat wel in de acte van revocatie en codicille van den 10e maart 1729 hier voren aan gehaalt is geinsereert, dat zij de particuliere acte, waarby zy aan Jakob Kampo Weyerman heeft gemaakt gehad agt duyzend guldens en die by die acte van 10 maart door haar is gerevoceert, hadde voormaals gestelt in handen van Sr. Benjohan Furly; dog dat zy nader hare geheugenisse recolerende, bevonden heeft zulx by erreur te zyn gestelt, en dat die acte is gestelt in handen van den voorszeide Jakob Kampo Weyerman, en dat er niet meer dan eene zoodanige acte is, dewelke is, die geene die zy als vooren heeft gerevoceert en vernietigd.’ Het lijkt inderdaad veel logischer dat die akte in Campo's bezit is geweest en niet onder Furly berustte. Interessant is het voorkomen van Cornelis van der Gon in Adriana's familiekring. Zijn weekbladen de (Rotterdamsche) Saturnus (1712?) en Schiedamse Saturnus (1714) komen voor in Buijnsters/Geerars' lijst van satirische weekbladen. Het is verleidelijk te denken dat dit iets te maken kan gehad hebben met JCW's aanvangen van periodieken, in dezelfde omgeving.
Er zijn m.b.t. tot Adriana nog meer notariële instrumenten in Rotterdam. Opvalt een acteGa naar eind4. van acquit en authorisatie van 12 mei 1722, waarin zij verschijnt als ‘gesepareerde huijsvrouwe van Sr. Isaac Simonsz koopman binnen Amsterdam zynde zy comparante laatst woonagtig in de ambagte van Cralingen’. Zij was dus gescheiden, en het huwelijk waarschijnlijk te Amsterdam. En - woonachtig te Kralingen? JCW woonde tijdens het schrijven van zijn Rotterdamsche Hermes (1720-21) naar zijn zeggen op Leeuwenburg op de Oudendijk. Kaartkundig lijkt mij dat te passen bij de rotterdamse wijk Kralingen, maar ik heb deze kwestie niet verder uitgezocht. Woonde zij daar bij hem? Kwam in Kralingen hun vriendschap tot stand? In deze akte zegt zij verder van Isaac Simonsz f 2040 ontvangen te hebben, ter voldoening van een latste termijn ‘van 't accoord en transactie van provisionele separatie’, welk akkoord passeerde voor notaris Schabailje binnen Amsterdam op 20 april 1715, ‘waar op door den Edel agtbare Geregte der voorszeide stad Amsterdam, op den 8e Mey desselver jaars, en door den Hoogen Rade in Holland op den 15en derzelver maand condemnatie gedecerneert is’. Dit akkoord heb ik in de amsterdamse archieven gevondenGa naar eind5. en wil het graag in den brede citeren, daar het een wat duidelijker indruk geeft van haar omstandigheden in 1715, en van haar financiële mogelijkheden: de f 8000 aan Campo gelegateerd vormde bepaald niet de grootste helft van haar bezit. Op 20 april 1715 verschijnt alzo Izaak Siemons, koopman te Amsterdam, en ‘Adriana de Visscher deszelfs huisvrouw, geassisteerd met juffr. Adriana Hollaar, weduwe wijlen den Hr. Andries Visscher, haar moeder, ter andere zijde, te kennen gevende dat al sederd eenige jaaren tusschen hen comparanten groote onlusten waren ontstaan geweest, die de gemeene bijwooning niet alleen onverdraaglijk hadden gemaakt, maar ook tot zeer heevige proceduuren voor den Edelen Achtbare Geregte van deeze stad in cas van separatie waren uitgeborsten, totdat zij [...] door de officieuse intercessie van Heeren uit denzelven Geregte daar over waren geaccordeerd [...] in manieren naarvolgende; Dat namentlijk zij [...] zullen worden gesepareerd bij provisie van bed, tafel, bijwooning en goederen, zodanig dat ieder voortaan tot zijnen particulieren baat en schade zal leeven [...]. Dat de Heer comparant aan de Juffr. Comparante voor haar ingebragt huwelijx goed, en de helft inde conquesten staande huwelijk gemaakt, en zulx voor al haar regt, 't gunt zij op den boedel van den eersten Comparant heeft, zal opleggen & betaalen eene somme van een-en-veertig duizend guldens, aan haar op appoinctement van voorgedagten geregte van dato den 14 September Ao 1714 voor haar proceskosten bereids voldaan & betaald; boven welke somme dan ook de tweede comparante als haar eigen zal blijven behouden zodanige goederen, als aan haar zijn opgekomen uit de nalaatenschap van haar moeij en oom de Visscher, en welke goederen nooit onder de magt van den Hr. Isaak Siemons, of in den boedel van de respective comparanten zijn gekomen: dat wijders [...] zullen worden verdeeld alle den Imboel, meubilen en huiscieraaden, waard ieder de geregte helfte onverminderd zal na zig neemen [...]; zullende ten respecte van de kleederen van linnen & wollen ten lijve van ieder [...] worden gedisponeerd zodanig [...] als Juffr. Adriana | |
[pagina 94]
| |
Hollaar, de Hr. Esaije Gillot en de respective procureurs zullen goedvinden te behooren. Dat alle verdere & overige goederen van den boedel, roerende & onroerende, actien, crediten en geregtigheden, niets uitgezonderd in Eigendom zullen zijn en blijven aan den Hr. Comparant alleen; En dat hij [...] ook alleen zal voldoen en betaalen alle de schulden en lasten des boedels, en de Juffr. Comparanten daarvan geheelijk en al indemneeren, bevrijden, en cost & schadeloos houden, uitgezonderd nogtans de procescosten bij haar gemaakt, als dewelke ten haaren laste voor 't geheel zullen blijven [...]. Dat de scheiding en deeling van den huisraad en Imboedel zal geschieden ten overstaan van de voorszeide Adriana Hollaar, Esaije Gillot, en de repective procureurs Boom & Stamhorst, aan welker zeggen zij wederzijdse comparanten zij ten opzigte zoo van de meubilen als kleederen zullen gedragen; En zulx zoo draa op deezen accoorde & transactie zullen zijn gedecerneerd de respective condemnatien hier nagemeld; En dat alsdan immediaatelijk daarna mede te gelijk door den Heer Comparant in mindering en tot cortinge van en op de voorszeide een & veertig duizend guldens aan de Juffr. Comparante in courant geld zal worden betaald en uitgekeerd Een somme van vijf duizend guldens, ook aan haar zal worden overgeleeverd en ter handen gesteld een assignatie ten laste van Juffr. Maria Anna van Outrijven, woonagtig tot brugge [...] ter somme van vier duizend guldens capitaal, omme daarop de voldoeninge van dezelve somme te vorderen dog bij aldien buiten vermoede daarop uitterlijk de betaaling binnen den tijd van negen maanden niet quam te volgen, dat hij eerste comparant alsdan verobligeerd blijft, de gemelte vier duizend guldens capitaal in gereeden gelde [...] te betaalen [...]. Dat wijders hij [...] aanstonds na het decerneeren van de condemnatien op deeze transactie, ten behoeve en ter dispositie v [haar] aan de Hr. Esaije Gillot zal overleeveren en ter handen stellen het beloop van zes duizend guldens capitaal aan zijde stoffen uit zijn fabricq, ter keuse en taxatie van den Hr. Esaije Gillot, waarvan ten behoeve van haar [...] door [...] Gillot obligatie ter somme van zes duizend guldens capitaal zal worden gepasseerd, om 't zelve capitaal aan haar [...] te betaalen over twee jaaren met den interesse van dien jegens vier percento [...]. Dat wijders [I. Simons] aanneemd en zog verobligeerd, aanstonds na de ondertekening deezes voor zodanig een geregte als des zal behooren, ten behoeve van [haar], en tot haare gerustheid en meerder verzekering te passeeren acte hijpothecair of vesting op zij huis, hofstede, en plantagie genaamd Soetendael zodanig als daar ter plaatse gebruikelijk is, ter somme van agt duizend guldens capitaal, om in cas van wanvoldoening van de beloofde een en veertig duizend guldens [...] daar aan ter voorszeide somme [...] te konnen vinden & verhaalen. En welke vesting of acte hijpothecair naderhand wederom ten protocolle alwaar dezelve zal werden gepasseerd, zal moeten worden gerojeerd[...]. en wel ten laste van Gillot, volgens dezelfde rente etc. als de eerste assignatie. Dezelfde som van f 3000 zal worden betaald 1 mei 1718, 1719, 1720, 1721; en de laatste f 2000 op 1 mei 1722. Overlijdt Simons, dan gelden dezelfde verplichtingen voor zijn erfgenamen. ‘Dat het [hem] altijd vrij zal staan de hiervooren gemelde termijnen eerder en vroeger, ook grooter aan [haar] te betaalen [...] maar niet laater of minder te neemen.’ Na officiële condemnatie verplicht Adriana zich acht à tien dagen later ‘metterwoon uit het huis en de bijwooninge van [hem] te gaan; En, in opzigte van het jongste dogtertje Anna Henrics Siemons, dat [zij] tzelve | |
[pagina 95]
| |
na haar zal neemen & opvoeden tot deszelfs mondige dagen of anderen staat, zonder ten laste van [hem] daarvoor eenige alimentatie te moogen praetendeeren dewijl [hij] zulx ook hadde gepresenteerd te doen’. Zij zullen nu alle processen etc. stoppen, voor de vierschaar en elders waar er aantekening van is gehouden, de rol van de procureurs. Voor de officiële afwikkeling daarvan zullen zorg dragen de procureurs Abraham Boom en Willem van Stamhorst in Amsterdam, en voor de Hoge Raad mr. Joachim Huyssen en Johan van Ruyl, procureurs bij die Raad.
Merkwaardig is dat juist Adriana met procederen begonnen schijnt te zijn. Duidt dat op een rein(er) geweten? Opvallend is ook de brugse connectie Maria Anna van Outrijven, als men de vlaams-brabantse reis van Adriana met de konstschilder in gedachten houdt. Ik heb overigens nog geen moeite gedaan achter de processen over die scheiding in Amsterdam te komen; wellicht komt daar eventueel nog informatie voor het JCW uit te voorschijn. Het is wel al vaststelbaar wanneer Adriana zich met Simons in de echt begaf: volgens de amsterdamse DTB's gingen zij voor de pui in ondertrouw op 4 januari 1687. En dat betekent, dat zij ouder dan JCW geweest moet zijn, die in 1677 geboren werdGa naar eind6.. Bij de amsterdamse notaris Schabaalje zijn trouwens wel meer akten betreffende Simons en zijn vrouw Adriana te vinden. Hun buiten Soetendaal lag in Maarssen. Boeiend, omdat opnieuw een Vecht-element aan de Abcoude- en Breukelenelementen van Campo's levensverhaal toegevoegd wordt.
5 April 1729 is Adriana gestorven. Dit blijkt uit allerlei verklaringen erfenissen uit haar nalatenschap te hebben ontvangen, dat jaar afgelegd voor de rotterdamse notaris Johannes ObreenGa naar eind8.. De boedel, staat en inventaris van bezittingenGa naar eind9. levert weinig verrassingen op vergeleken met de indruk uit eerdere testamenten en verklaringen, zoals hierboven weergegeven. Op enkele huizen van de rotterdamse Boompjes bezat zij hypotheekbrieven. Enigszins verrassend is dat zij ook 500 pond Zuidzee-annuities bezat (die in hollands geld f 5801 gekost hadden), die onder directie van John Furly te Londen stonden. Interessant is ook dat haar dochter Catharina de boedel niets schuldig was, omdat naar de verklaring van haar man Jacobus Viruly het huwelijksgied van zijn vrouw uitsluitend door haar vader Isaac Simons gegeven was, ‘overzulx de overledene moeder niet concernerende’. Er worden ook losse papieren, brieven en quitantien gememoreerd, ‘schijnbaar van geen belang’ - hoewel juist deze paperassen onze lezers mogelijk ten zeerste geïnteresseerd zouden hebben. De staat van haar inboedel en huisraad is precies te traceren via een gang door de notaris en taxateur gemaakt door of langs saletje, beneden-binnekamer, bovenvoorkamer, zolder & provizikamer (plus kelder), Porcelein (zeer veel), Zilver &a. (weinig), Tin, Koperwerk, Blikwerk, Yzerwerk, Kleederen (enorm veel, meer zelfs m.i. dan normaal is voor achtiende-eeuwse toestanden), Linde en Ly[n] waat (wat doet een mens met ‘Eenendertig paar Vrouwe Lobben zoo groote als kleine met en zonder kant’?). Wat ik bepaald miste: schilderijen, toch normaal in een nalatenschap als deze, en bij een huisinrichtings als deze. 't Is een onoirbare veronderstelling: maar kon ze geen schilderijen meer zíen? De begrafenis (de impost allen bedroeg 31 gulden 7 stuivers - is werkelijk in grote stijl geschied; er zijn tientallen rekeningen voor overgelegd. Daaruit blijkt ook dat zij behalve Maria en Anna Bredenburg, die misschien als gezelschapsjuffrouwen fungeerden, twee gewone dienstbodes had: Aagje Kley en Maartje Vis. Haar huis was niet haar eigendom: zij huurde het voor ruim f 155 per half jaar van ene Pieter van Zijl (waardoor deze woning waarschijnlijk ook wel lokaliseerbaar gemaakt kan worden). Nog één keer wordt zij met Rotsenburg, waar zij met JCW verbleef, in verband gebracht, daar er sprake is van een codicil, i.v.m. een legaat voor Jacob van den Bergh of diens vrouw Fytie van den Bos in geval van zijn overlijden, getekend ‘buyten Uytregt op Rotsenburgh den vyfentwintigsten Mey 1723’Ga naar eind10.. - Omdat het voor haar vlaams-brabantse reis ‘met een konstschilder’ van nut kan zijn memoreer ik nog dat zij op haar ziekbed, voor haar dood, een legaat uit een particuliere akte teniet deed, dat oorspronkelijk toegekend was aan Genno gewezen dienstbode van juffr. Maria van der Maas ‘tegenwoordig wonend op de Meere te Antwerpen over de paters minymen’Ga naar eind11..
Hiermee zijn waarschijnlijk niet alle mogelijkheden van vondsten betreffende deGa naar eind7. | |
[pagina 96]
| |
verhouding JCW-Adriana uitgeput. Ik denk b.v. aan gegevens uit de echtscheidingsprocedure, aan rechtsbescheiden uit het Cralingse. De uit actes verkregen gegevens kloppen met de ‘Abderietsche nachtvertelling’: Adriana wás gescheiden, rijk, ouder; en misschien korrespondeert de makelaar met Furly. De vóórgeschiedenis van de familie ‘Dulceval’ kan misschien door de editeur van de Zydewever achterhaald worden.
Er is één ding dat niet kan. Het Hof van Holland zegt dat JCW met Adriana van 24 augustus tot 20 nov. 1729 in Den Haag verbleef. In het handschrift is de 9 in dit jaartal beslist geen 4, waarover wel meer verwarring ontstaat (1724 zou mooi uitkomen). April 1729 sterft Adriana evenwel. Er moet dus van de zijde van de rechtbank hier een vergissing begaan zijn. JCW antwoordt trouwens op de vraag dienaangaande: ‘Ja, maar dat hem den tijd is ontschoten’. Het feit is dus juist, maar de tijd niet. | |
[pagina 97]
| |
Vereenvoudigd familieschema(NB. Volgorde van links naar rechts houdt niet noodzakelijk - want ononderzocht - ancienniteit in) |
|