| |
| |
| |
[Nummer 6]
Slot van de autobiografie-JCW in de Levens der konstschilders
(zie Mededelingen p. 30-37, 39-45)
[p. 457]
Tot hier toe hebben wy dien Jacob Campo Weyerman geschetst als Konstschilder, laaten wy hem nu eens ter loops beschouwen als een Schryver.
Geduurende zyn verblyf te Breda, schreef den Antwerpsche Nieuwsschryver zulke onvergeeflyke Kouranten, dat hy de pen opnam, om dien onbesuisden Harmen, was 't doenlyk, te kittelen in een onbeschaafden styl. Ten dien einde schreef hy een Blyspel, getytelt, de bezweering van den desperaaten Antwerpschen Kourantier. Noch pende hy een tweede Spel, gedoopt, de Gehoornde Broeders, of het Vrouwelyk bedrog. En om het drietal op te maaken, Demokriets en Herakliets, Brabandsche Voyagie, in vyf Bedryven. Dat drietal Blyspellen wiert gedrukt te Breda, zonder den naam des Autheurs; een bewys van zyn onverschilligheid ontrent schriften van dien aart.
Den Heer Lammert Pain & Vin, een Zoon van den Overste Moses, die tot Alphen wiert onthoofd, verzogt onzen Konstschilder te willen overkomen in 's Hartogenbosch, om Flora's lievelingen te konterfyten na het leeven. Die Heer was toen ter tyd de eerste Matadoor der Bloemisten, inzonderheid in Luiksche Aurikulaas en in Tulpen, zynde die Bloemen toen tertyd gesteegen op een buitenspoorige prys. Ja hy heeft die Lammert Pain & Vin meermaals hooren zeggen, dat hy jaar voor jaar met die Koopmanschap gewon vyf ofte zes duizent guldens.
Achtervolgens het voorschrift eens ouden Latynschen Dichters, zal den Schryver van deeze Konstkamer, het vermaakelyk paaren met het nut. Hy zal de Liefhebbers van Bloemen een denkbeeld geeven uit een voorbeelt, hoe gevaarelyk het is Bloemen te koopen, welke zy niet zien bloeijen.
Jacob Campo Weyerman schilderde de Bloemen van Lammert Pain & Vin onder de plak. Dat raadsel zal den Leezer werden vertaalt in verstaanbaare woorden. Hy schilderde die Bloemen in het Tuinhuis, verzelt by dien Heer, die hem voorschreef de wyze, hoe ende op welke wyze de gebreken en mistallen van die groeibaarheden moesten werden verbetert, als by voorbeelt. Het wit der Tulpen hier en gins eenigzins besmeurt, wiert verbetert by het Konstpenseel, en vertoonde een wit als sneeuw. De vlammen wierden verdunt; en de gevloeide arseersels gestreept zonder het blad te vlakken. Den kelk van die bloem, by wylen begruist, blankette den Schilder zo helder als een Britsche wyn roemer, en vooral verdikte hy de steelen, achtervolgens Pain (Vins voorschrift.
De Aurikulaas, somtyds gekronkelt gelyk als de lobben en kraagen onzer Voorouders, beval de Bloemist te verbeelden glad en vlak. De gestarde oogen van de Bloemen wierden zo rond getrokken als een cirkel. Het bleek blaauw, trekkende op de grisdelin koleur, herschepte het Konstpenseel in hoog blaauw; en op zodaanige wyze vergoede de konst het gebrek van de natuur. Daarenboven wierden de Aurikulaas getrost als Konstantinopels; inzonderheid ordonneerde Pain & Vin de koleuren te verhoogen en de steelen te verdikken, zonder den Bloemschilder eens te beduiden wat hy voorhad met alle die gestalt-verwisselingen.
Na dat Campo de alderbeste Aurikulaas en Tulpen, op die wyze had gekonterfyt, of liever vermomt, begaf zich den Heer Lammert op reis, en voerageerde langs alle onze Nederlandsche Steden met die geblankette poppen. De Bloemisten bleeven staan, te staaren op die uitheemsche en onbekende wonderen, en onder meer anderen besteede een Heer, woonachtig tot Dordrecht, alleen acht hondert guldens.
Den Leezer zy gewaarschouwt, dat de Liefhebbers niet die geschilderde, maar de groeibaare Bloemen kogten, welke hy hen beloofde te zullen leeveren, overeenkomende met de geschilderde modellen.
Te 'sHartogenbos heeft Jakob Campo Weyerman onderscheide Bloem- en Fruitstukken geschildert welke Tafereelen het ons niet past omstandiglyk aan te haalen, gedachtig aan Katos twee regelig voorschrift.
Het past geen Man zyn Konst te looven, nog te laaken,
Zulks doen die zotten die uit ydle roemzugt spraaken.
Eigen lof munt op een pyl met veele veders bestooken, welke pluimen by de wind gevat, den schatten het doelwit doen missen zulk soort van ganzen hoort men wel blaazen, maar
| |
| |
men ziet ze nooit doorbyten. Het heugt ons van een drietal Schilders te hebben gekent te Breda, welke Penseelisten bromden en snoefden, in alle Herbergen en Wynhuizen als zo veele Quakzalverende Kermis Doctooren, doch nooit zyn ons derzelver Konststukken ontmoet buiten den omtrek van hunne byzondere Schilderkamers. Den zogenaamde Vriesche Raphael stak ook geen kleintje de windbazuyn van zyn eigen roem in Amsterdam. Maar hy verzamelde meer kykers als Koopers. En hoe onstuimig de Brabandsche Schilders het Konstspit wenden en draayen voor een halvestuyvers takkebosch, is ons buiten tel voorgekomen op de beroemde Antwerpsche Vrydagsmarkt, te welker plaats die veelkleurige vaandels en Kakelbonte Standaarden meestentyds de waarde der geborgde doeken niet konnen ophaalen.
Indien nu een welmenent en oordeelkundig Man, zodaanigen verwaande en by ingebeelde verdienste betoverde Schilder kont uit den droom te helpen, wert hy gelyk als de Atheensche Geneesheeren met ondank beloont, die Mannen hadden zekeren Gek, die zich verbeelde den eigenaar te zyn van alle de Schepen, welke aankwaamen in die Haven, te recht geholpen. Den Duivel moet de Doktooren schenden, schreeuwde den herstelde Nar, die my ‘uit een ingebeelden rykdom hebben ontbolstert, om my onder te plompen in weezendlyke behoeftens.
Veel eer dan van ons intelaaten in eenige konst byzonderheden, betreffende Jakob Campo Weyerman, zullen wy den Leezer vervrolyken met de avantuuren van een tweede togt na Groot-Brittanje hem bejegent verzeld door een paar Brabansche reisgenooten.
Onze Konstschilder was vereist uit 'sHartogenbosch na Brussel alwaar hy den meermaals gemelde Peters ontmoete, welke Konstenaar toenmaals als een Konstkoper aldaar kwam, om een zeker stuk van Luca Jordani, gebendnaamt Fapresto, optezoeken, Peters vrog, of hy ook wist wie den eigenaar was van dat Konsttafreel? Jakob Campo antwoorde ja, en gelyde hem ten Huize van deszelfs bezitter alwaar het wierd bezichtigt, echt gekeurt en gekogt in eenen adem.
By die gelegendheit geraakte Peters en hy bekent met een gespan Broeders, de gierigste, haarigste, en Pleitzuchtigste kaerels des weerelds. Die quanten hadden den Boedel van den Heer Simonis ingeslikt langs gewelt en list.
Deszelfs Weduwe had dat paar bekleumde Slangen onder haar huisdak aanvaart, en uit mededoogen, en om den Boedel in order te stellen, by dien Heer nagelaaten in een byster verwarden staat. Doch zo dra waaren die Broeders niet verwarmt, of zy begonnen den eigen rol te speelen van het gekoesterd Serpent in de fabel. Zy schuifelden, histen en blaasden zo geweldiglyk, dat de Weduwe en haar eenige Dochter het huis moesten begeeven, naakt en bloot. De Schuldeyschers van den Heer Simonis bestormden daar op die geweldadigde indringers in eens anders Have en Erf met Processen; waar tegens zy zich verdedigden door het schutgevaart van de Practyk, pen en int. Tot hoe verre dien Advokaaten Oorlog wiert voortgezet gelieve den Leezer te weeten uit een staaltje, dat zy op eene en dezelve tyd hondert en acht Processen hadden volgens hunnen eigen bekentenis.
Om nu een wakkere som Kontanten te maaken op eene reis, het eenigste hulpmiddel waar langs zy de Advokaten en Prokureurs mogten sussen, besloot den Jongste Broeder Karel Kortvrient genaamt, over te steeken na Londen. Peters en Weyerman verzogt hy van hem te willen verzellen, en hy beloofde hun goude bergen, welke uitkwamen op eerscheuten met loskruit.
Kortvrients Koopmanschap bestond in een Kabinet Konstschilderyen, twee groote kisten vol Prenten en Tekeningen; een verzameling van Zesduizend Zeshondert Grieksche en Romeinsche Gedenkpenningen; benevens een getal van aloude Gesteentens, en alzulke Konstkleinnooden. Peters en Wyerman verzelden dien vrient van korten duur tot in Londen. Dewyl nu de twee eerstgenoemden waaren bekent met den bedekten handel van de Konstuimhuis beampten, kreegen zy alle die Goederen vry voor twaalf Guinees, daar zy waaren belast, met een som van ruim tweeduizend Ponden Sterling achtervolgens de daar toe staande inkomende Rechten. Voorts wiert Kortvrients Konstkoopmanschap verkogt boven alle gedachten, de Penningen hem getrouwelyk ter hand gestelt, zo dat hy zwom in Guinees en in Engelsche Kroonen.
Tot dus verre gingen de zaaken nawensch, doch toen Peters en Weyerman spraaken om betaaling te erlangen wegens hunne genomen moeite, was 'er een luipaart te kyken Kortvrient had merkelyke sommen overgemaakt aan zyn Broeder te Brussel, en veel geld verquist aan kostelyke Kleeders Goude en Zilvere Zakorlogies, Degens, Paruiken, en diergelyken, gevolglyk was zyn Goudbeurs geëbt en zyn zilveremurt gesmolten. Hy beraaden zich derhalve met zyn gewisse na ouder gewoonte, het welk hem instak voor te wennen, dat 'er eenige Goederen waaren te zoek geraak, voor dewelke hy geen betaaling had genooten. Peters, voor het gevolg, van een vooraf bedacht schelmstuk beducht, vertrok zich na zyn eigen Logement, om die bui te ontduiken. Weyerman in tegendeel verbleef waar hy was, en wierd by dien Brusselschen Simon gearresteert, en in een civiel bedrag
| |
| |
op het nachtslot gezet.
Dat de vaardigheid van den geest den mensch dikmaals red uit moeielyke omstandigheden zal uit dit enkeld voorbeeld werden aangetoond.
Daagsch daar aan kwam Kortvrient verzelt by Peters, welk paar nu een soort van bestand had opgerecht, den Konstschilder te bezoeken in zyn ciciel arrest. Hy ontfing de Heeren beleefdelyk, en zy traaden in onderhandeling, om waare het doenlyk, een einde te maaken in der minne van het onderling verschil. Maar den Brusselaar luisterde na geen reden, die poogde den gearresteerden Schilder te voldoen met een doode Mees, en aanbood hem te ontslaan, mids dat hy afstond van zyn eisch: Doch dat buskruit brande af in de pan. Het kongres duurde tot de tafel wierd aangericht, en Campo verzogt Peter tot zyn Gast. Kortvriend verrees, ziende dat hy niet wiert genood, en dacht te vertrekken toen den Cipier hem de hand op de schouders lei, en hem in beslag nam uit Campos naam die kabouter had zich beraaden met een Advokaat, en een Arrest doen opstellen tegens Kortvrient die daar op wiert by den kop gevat op zyn beurt.
‘Hoe patriot help mai toch jeens uit den dut, sprak den onthusselde Kortvrient tegens Campo, woorom ik niet mag gaan gelaik as ik ben gekomen’? Den Konstschilder beet hem toe, dat hy reeds te lang zyn tolk was geweest en hy zulks kon vraagen aan zyn Patroon, den God der Vliegen. Peters hielp hem uit dien droom, met te zeggen, dat Campo hem had verzorgt van het eigen civiel Logement om zich nader te beraamen met zyn geweeten. Op dat bescheid viel hy achterover op een stoel, vervloekte zyn komst in die kasteleny, beschuldigde Peters van hoog wanbedryf, en ving aan te kroeghen en te steenen als een Spook dat den toets ondergaat van de wywaters quispel. Peters en Campo Middagmaalde smaakelyk, Dronken hartiglyk, en tot bevordering van de kooking der Maag, beslooten zy het noenmaal met het aanzienlyk nagerecht van een bak vol Punch, Kortvrient geen kans ziende dien dans te ontspringen, hervatte de vredehandeling; beloofde Peters en Weyerman te zullen genoegen; betaalde de onkosten van het wederzyds beslag; en daar op vertrokken zy uit die onaangenaame Kasteleny, uiterlyk, verzoende vrienden.
Onze Konstschilder vertrok korts daar aan na Brussel, en Kortvrient verbleef in Londen, bevreest voor de gevolgen van Campo's weerwraak. Maar den laatste had meer reden om op zyn hoede te zyn, dan de eerste, gelyk als in het vervolg kwam te blyken. Den Spanjaard zegt, dat een jegelyk zich behoort te waaren voor Wintersche Zonneschyn, en voor het achterste van een nukkigen Ezel, en voor een verzoenden Vrient. Kortvrient had zich verzoent in schyn, alhoewel hy den aanlegger was geweest van het verschil: doch hy verbleef een vyant in der daad, gelyk als den Leezer zal hooren.
Jakob Campo Weyerman stak weer over na Londen, en nam zyn optrek ten Huyze van den Hoogleeraar Johan Woodward, Geneesheer en Lid van de Koninglyke Maatschappy. Op het verzoek van dien Heer had hy onderscheide zeldzaame en keurlyke boeken gekogt, inzonderheit alle de Schriften van Wilhelm Postel, Bernardus Ochinus, Bruno Nolano, en diergelyken, benevens veele schoone Tekeningen en Prenten. Den Hoogleeraar, ten alderhoogste deswegens voldaan, aanbood hem zyn huis en tafel, als insgelyks het gebruik van zyn voortreffelyke Boekzaal geen van de minste in Groot Brittanje. Die vreede lievende man hield, zo ernstiglyk aan by onzen Konstenaar, van zich te willen vergelyken met Kortvrient, dat hy daar toe bewilligde, en ten dien einde wiert 'er een t'zamenkomst belegt ten huize des Geneesheers voorens gemelt, zynde hy verkoozen van weerskanten tot bemiddelaar van het onderling verschil.
Den Brusselaar verscheen ten huize des Hoogleeraars tegens het bestemt uur, echter verzelt by een Advokaat, of wel strydig tegens het verdrag. De byeenkomst wiert geopent, in de Latynsche taal, wyl Kortvrient geen Engelsch sprak, maar wel eenig Paapen of Keuken Latyn, nochtans voldoende om zich te doen verstaan. Korts daar aan wiert 'er geschelt, en een Konstabel, benevens vier Gerechtsdienaars, en een Linkerman van Kortvrient, genaamt Bodas, kwam instuiven in de Eetzaal als een ramp voorbodende storm. Fluks vloog den Konstschilder overend, nam den Degen in de hand, posteerde zich in een hoek van de Zaal, en zwoer, dat hy den eersten die hem aanransde, de plaat van zyn Degen zou leggen tegens de Borst. De Huisbediendens des Hoogleeraars kwamen toeschieten op dat duivels geraas, bestaande in een Koetsier, Lyfknegt en twee Dienstmeiden.
Jakob Campo Weyerman, gewoon zyn geest altoos zo blank te houden in alle schielyke gevaaren als zyn kling, wenkte den Lyfknegt, on zei hem zachtjes de deur te openen van het Huis. Onderwyl was den Hoogleeraar in gesprek met den Konstabel, en las de volmagt om den Schilder in Hechtenis te nemen; doch die was op geheel iets anders bedacht. En stoof eensklaps na de deur van de Eetzaal, groep een daar by staande Gerechtsdienaar by de Kladden, wierp hem met de tanden tegens den planken vloer, gewan de deur des huis, en sprong van het Balkon op de straat, en wip was den Heibaas. Den Hoogleeraar Johan Woodward, ziende dat zyn vrient die hinderlaag was ontsnapt, belachte den Konstabel
| |
| |
schimpiglyk. Onder meer anderen beet hy hem toe, ‘dat den Koning van Engelant hem nooit zou aanstellen tot Gouverneur van den Tour, dewyl hy een enkelt Man niet kon bewaaren, by vier Dienaars van de Justitie, benevens een gespan onbevoorrechte Hapschaars, meenende Kortvrient en Bodas, verzelt’. Den Konstabel sloop weg benevens zyn Janitzaaren, druipstaartende, opgevolgt by Kortvrient en Bodas, rykelyk uitgejouwt by 's Hoogleeraars Huisbedienden.
Het zou een onderneming zyn van den Wysgeer Xanthus, die aannam de gantsche Zee uit te drinken, om maar de merkwaardigste avontuuren van onzen Konstschilder te willen aanhaalen in ens bepaalt bestek. Alzo min konnen wy den Leezer een naamrol opstellen van zyn Schriften, dewyl hy zelf daar van geen lyst heeft gehouden; echter zullen wy dezelve na ons best onthoud alhier aanhaalen, zonder de beweegreden waar door hy de pen opvatte te vergeten.
Op een tyd was Jakob Campo Weyerman gezeten in het Koffihuis van Schoonenberg, tot Rotterdam, en las de kourant welstaanshalve, toen hem den Koffihuisknegt een papier aanbood, getytelt den Amsterdamsche Argus. Hy doorliep dat schrift met nieuwsgierige blikken, doch bevont het een raats beslag 't zamen geflanst uit Duivelshoeks aardigheeden, on kruyers zinspreuken noch wel zo walchlyk als mostaart en room. Zeeker Argus gezinde vroeg den Konstschilder, of hy het beter zou maaken en hy antwoorde van ja, voor 't minst meer behaaglyk aan de smaak van de beschaafde weerelt. 's Maandags daar aan volgende zei hem een vrient, dat den schryver van dat papier eenige beleedigende aanmerkingen had gemaakt op zyn Persoon, gevolglyk hy nu gerechtiglyk was bevoegt om de pen op te vatten. ‘Dat zal geschieden, sprak den ligtgeraakte Konstenaar, alhoewel ik ducht dat die lompert zich naamaals zal beroemen, dat ik myn pen heb getrokken tegens een schim.
Vervolgens schreef hy een weekelyks papier, getytelt den Rotterdamsche Hermes, by wyze van een zinspeeling op Argus, die by Merkuur (ook Hermes genaamt) den kop wiert afgeknipt, in gestaltverwisselingen.
Voor zoo verre myn geheugen reikt, zal ik alhier den naamlyst ter neerstellen van Jacob Campo Weyermans gedrukte Boeken.
| |
Boeken gedrukt in Vieren, gezegt in Quarto.
De Rotterdamsche Hermes. Een Deel. |
De Amsterdamsche Hermes. Twee Deelen. |
Den Ontleeder der Gebreeken. Twee Deelen. |
De Echo des Weerelds. Twee Deelen. |
Den Vrolyken Tuchtheer. Een Deel. |
Den Vrolyken Kluizenaar. Een Deel. |
Den Verreziende Heremyt. |
De Naakte Waarheit. |
De Historie des Pausdoms. Drie Deelen. |
Aanhangsel tot de Historie des Pausdoms. Een Deel. |
Moses Markus. Een Deel. |
Den Adelaar. Een Deel. |
Blyspellen, benevens den sleutel, en eenige vertaalde Gezangen uit Anakreon. Een Deel. |
De Leevens byzonderheden der Nederlandsche Konstschilders en Konstschilderessen. Drie deelen. |
Letterlievende, Zeedekundige, Historische stichtelyke Betrachtingen. Een Deel. |
Den Laplandsche Tovertrommel. Een Deel. |
Verdeediging voor ***. Een Deel. |
Merkuur Actionist, benevens verscheide Bruylofts gezangen. |
Teegen-Ontleeder, &c. |
| |
Boeken gedrukt in Achten, gezegt in Octavo.
't Zamenspraak der Dooden. Twee Deelen. |
Aanmerkingen over de t' zamenspraaken tusschen een Geneesheer en zyn Lyders. |
Vertoog over de Koffi, &c. |
Het Leeven van Alexander den zesde, en Caesar Borgia Twee Deelen. |
Verdeediging tegan Alexander le Roux. |
Het Leeven van den Kolonel Charters. |
Een vertoog over drie beruchte Vrysteden. |
| |
| |
De Leevens byzonderheden van Laureys Arminius, Robert Hennebo, Jakob Veenhuyzen, &c. |
Twee vertoogen over de Zonden, &c. |
Drie blyspellen, gedrukt te Breda. Twee Deelen. |
Het Leevens bedryf van den gewaande Goudmaker, den Baron van Syberg. |
De Voorlooper van den Antwerpschen Kourantier. |
Don Francisco Bitterheilig en Dona Maria Mandol. |
Cum multis aliis quae nunc prescribere longum est.
Hier zouden wy ons afscheid neemen van Jakob Campo Weyerman, berucht by zyn Konstpenseel en by zyn Pen. Indien zyn Leevensbyzonderheden van zyn Jongelingschap tot aan zyn Grysheid; ons niet in de hand kwamen waar wy die hier doen volgen.
de bovenzijde van de pagina heeft een afbeelding van een rivier in een arkadisch landschap, ‘D.K. inv. R. Vinkeles sculp. 1769’]
| |
Eenige leevens byzonderheden
Van Jakob Campo Weyerman, konstschilder &c.
Ik zal geen begin maaken met de destruktie van troyen, om eenige byzonderheden myns Leevens af te leiden van dat onzeker tydmerk, zegt den Schryver van deeze Boekdeelen, en noch minder zal ik den Leezer verdrietig vallen in hem te onderhouden met eenige Kinderachtige passagien van myn eerste jeugd, volgens de loflyke gewoonte der Fransche Memorie Schryvers, die doorgaans beginnen met de wieg, gelyk als den Trap des Ouderdoms, en met het Kloostorleeven eindigen, dat is het hek met een bus sluiten, om quansuis door de eenzaame leevenswyzen eeniger jaaren alle de gruwelen, zo in den Oorlog, twee Gevegten, als in het bevlekken van het Kuische Huwelyksbed gepleegt, schoon uit te veegen, en met den Hemel te liquideeren. Neen Leezer, ik zal de eer hebben van uw eenige aangenaame byzonderheden, my als Konstschilder, en niet als Student in de Godgeleerdheit, en in, de Geneeskunde, ontmoet voor te disschen, ik zal zonder uw gedult te vermoeien door een langdraadige inleiding kavalierement beginnen.
De beginsels der Tekenkonst heb ik geleert by den Bredaschen Konstschilder naderhand onderwees my Ferdinand van Kessel Schilder van den Koning van Polen, in de behandeling der olieverwen ten laatsten geraakte ik tot Antwerpen by den Bloemschilder Simon Hardimé, die voor zich zelfs een goed Schilder was, doch die het alderminste talent niet had om een leerling te onderwyzen, zo dat ik voor het grootste gedeelte myn konst ben verschuldigt aan myn eigen naarstigheit en aan vlytig Schilderen na het leeven. Zo dra als ik oordeelde te konnen flodderen op myn eige wieken trok ik van den Briel over naar Engeland en belande te Londen, daar ik aanstonds kennis kreeg aan eenige Nederlandsche en Brabandsche Konstschilders, welke kennis my zo noodig was, als een raazende Paap dienstig is op een Meyerysdorp, doch met 'er tyd ontsloeg ik my van dat doorluchtig gezelschap, dat zo na vermaagschapt is aan de Roomsche bend, als de Baronie van Breda grenst aan den Brabandschen bodem. Een eenig Brabander verkoos ik tot myn vriend, genaamt Peeters, een verdienstig Konstschilder, die beide de beschouwelyke kennis en de practyk bezat in de Schilderkunst en die my onderwees in de houding, waar in ik zoo geverseert was, als een Kurassous planter geoeffent is in de beschavende geleerdheid. Myn eerste voorval was met den Ridder Godefried Knellert wiens Schilderyen of konterfytzels ik een tyd lang had gestoffeert, met bloemen en fruiten, vogels, en kruiden, van wien ik maar de helft voor myn Konst vorderde, achtervolgens dat ik wiert betaalt by andere Schilders, en die des niet tegenstaande, myn beleefdheit met een Lubeksche Zwynetrekkers ondankbaarheit behandelde. Dat geval luid aldus.
Een zeker Milord, die al overlang is nedergedaalt ter schimmen, sloot een verdrag met my om voor hem een Kamer te Schilderen bestaande in vier groote stukken negentien voeten in de hoogte, en tusschen de zeven en acht voeten in de breete, benevens een Schoorsteen stuk, en een langwerpig stukje boven de deur voor welke stukken, ik een somme van Hondert-en- twintig Ponde Sterlings had bedongen. Ik kogt daar op geplemuurde schilderdoeken, liet die opspannen, en begon naarstiglyk te erdonneeren, te doodverwen, en te Schilderen toen die Milord lust kreeg om zich nog eens voor zyn dood te doen Konterfyten by den Ridder Godefried, want hy was oud, en was getrouwt met een jonge Lady, twee een
| |
| |
naderent Sterflot voorbodende Komeeten. Zo dra was Milord niet gezeten om geportretteert te worden, of den Lubekker zogt een praatje en na dat hy zyn inlydings Predikatie over het weer en over het Kourantnieuws had uitgeput, vroeg hy aan zyn Lordschap; of hy noch niet had geresolveert om die Zaal, waar over Milord hem eenige tyd geleeden, had geraadpleeg te doen beschilderen: die Pair des Ryks repliceerde, dat hy reeds met my een verding had gemaakt, en dat ik werkelyk bezig was met die stukken te bemaalen met bloemen, fruiten, vogels, dieren, kruiden, goude en zilvere Vaaten, en alzulke vrolyke voorwerpen. Zo dra als Godefried Kneller dat hoorde lei hy zyn palet en penceelen op een nabystaande stoel, en begon te balken, als een boere koster die een vreemde koe ziet graazen op het Kerkhof, en schreeuwde; Ha Milord, dat is een onvoorzichtig akkoort, indien ik de vryheit mag gebruiken van zyn Lordschap zulks te zeggen tegenwoordig is de Winter op handen, daar zyn noch schoone bloemen, noch fruiten, noch groene kruiden, waar door zich Campo zal moeten bedienen van geschilderde modellen van kapidoglios vruchtstafereellen, en dat zal zo wel niet uytvallen, dan of uw Lordschap hem die toneelen liet beginnen met de Lente, en eindigen met den Herfst, want niets overtreft het leeven. Het is waar, dat hy voor zo ver niet mistaste, maar dien dommekracht was, niet onkundig van myne leevenswyze, hy wist van my dat ik als een gebooren Engelsman leefde, dat 'er gevolglyk altoos te kort kwam, nooit overschoot, en dat ik zo min bestendig was tegens het uitstellen als een versch ontgonne Indiaansche juffer, zynde uitstel myn dood, en voortgang myn leeven, zo draa als Milord die doodelyke waarschouwing had gehoort, zont hy fluks zyn kamerdienaar die zyn rechterhand en zyn linkerman was, na myn logement, met eene interdiktie van niet voort te gaan met die stukken voor dat de aanstaande Lente het aardryk kwam vercieren
met het Jaarlyks tapyt van veel koleurige bloemen. Geen Maartsche Donderslag klonk my ooit door de herssens met een verschrikkelyker geluit dan die onaangename postyding, ik kreeg alzo veel koleuren als een bloemtafreel, en ik wist niet of ik droomde, dan of ik waakte, ook wiert ik niet wakker, dan om de rol te speelen van den raazende Roelant. Ik sprong op als een ontstooken vuurpyl, schopte eenige van die begonne Konststukken in stukken, ontleede de overigen met myn degen, brak de raamen, en dat ik die oefening der beeldstormers verzelde met eenige stopwoorden, die een ander ongeblankette verwenschingen zou doopen, zal den Leezer gemakkelyk konnen gelooven. Ondertusschen zat den kamerdienaar te kyken, als een verweezen Brit die, overtuigt van de gemeene wegen gerooft te hebben, zyn doodvonnis ontfangt voor de rechtbank van de Oldbaily: doch ziende dat ik een weynig begon te bedaren, sprak hy my vriendelyk toe, en verzogt my of ik hem wilde trakteeren op een fles Klairet? waar op ik fluks een fles met een paar gespoelde kelken liet boven komen, en in die bezitting zynde gingen wy te zamen zitten drinken. Onder die oeffening bedaarde ik allengs en begon eyndelyk eens hartiglyk te lacghen, over myn begaane Schilderyslachting, dat hy zo dra niet bespeurde, en daar uit eene aanstaande kalmte, op de ontstelde zee van myn ziel voorziende, vroeg hy my; Of hy dat Treurspel aan Milord zou rapporteeren is alle deszelfs omstandigheden, dan of hy het met een floers van stilzwygendheit wilde verduisteren? waar op ik repliceerde; dat het eerste my zo onverschillig was als het laatste, en dat ik my eer voor een slaaf zou verkoopen, en oversteeken na de Engelsche Westindien, dan een trosje Aurikulaas voor Milord, ik laat staan een gantsche zaal, te Schilderen, en dat ik hem anders niet had te zeggen. Waarschynlyk zal dien Hoveling van de Kleederkamer te bescheiden zyn geweest, als om den ouden Heer met die onaangenaame boodschap te ontstellen,
altoos ik heb 'er zedert niet na getaalt, en Milord die korts daar na hemelde had geen gelegendheit om my daar over zyn misnoegen te doen blyken.
Zo dra was dien Ongeluksboode niet vertrokken, of ik kleede my, en liet my in een huurkaros voeren na het huis van den Ridder Kneller die op dien tyd woonde onder de Gallery van Konventgarden. Milord was reeds vertrokken toen ik in zyn Schilderkamer trat, doch het gedoodverwt Konterfeitsel dat noch op den Schilder ezel stont, bragt op nieuws een gisting in myn pas bedaard bloed, derhalven bedankte ik den Lubekchen Konterfyter, voor den dienst die hy my zo onlangs had gedaan, in verontwaardigende termen, ik beloofde hem, van hem zulks te errinneren, zo dra als ik het geluk aantrof van hem op de straat, in het Koffihuis, of in een Wynherberg te ontmoeten. Den Chevalier Godefried poogde my in het begin te stillen, en hy beloofde my lafhartiglyk van my, eerstdaags eenige andere Bloemstukken voor een Milords Weduwe te laaten Schilderen; doch ten laatsten ziende dat ik al even bitter voortging in hem te dreigen en te schelden, rees hy ten laatsten op uit zyn Schilderstoel, en hy vroeg my met een nagebootste fierheid; of ik wed wist dat hy domestieken had, die niet zoude toestaan dat ik hun Heer zou mishandelen in zyn eigen huis, en dat hy maar een venster behoefde te openen om die te beroepe, en te doen opkomen, maar ik beantwoorde, die vraag in zulke beduidende termen, dat hy de vlugt nam in een nabuurig vertrek het welk hy na zich toetrok, waar
| |
| |
door ik de trappen afging, en dien ondankbaaren Lubekker Konterfyter voor het geen hy was liet berusten.
Veele ongemeene avontuuren heb ik gehad in Enge, zo ten opzigt van myn beroep als Bloemschilder, als uit hoofde van andere voorvallen doch dewyl ik my niet wil inlaaten in een langduurige oprekening van alle die byzonderheden te meer daar ik scheep kom voor Autheur van de Leevensbeschryvingen der Nederlandsche Kunstschilders en Konstschilderessen, en niet Historieschryver van myne byzondere leevensgevallen zal ik het kort en goed maaken en dit Deel besluiten.
Einde van het Vierde Deel.
|
|