Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 1
(1978)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
A.J. Hanou
| |
1. De bedenkingen 1.Bedoeld exemplaar heeft als signatuur 102 G 27. Het werk moet ná 1935 in deze bibliotheek beland zijn, daar het nog niet in een gedrukte catalogus van het bezit van deze bibliotheek uit 1935 vermeld staat. In feite is het een convoluut; in een achttiende-eeuwse band met opschrift bevinden zich twee JCW-werkjes die dezelfde signatuur dragen. De titel van het tweede werkje, dat - zie onder - in tijd eerder ligt, luidt: GODGELEERDE, / ZEEDEKUNDIGE / EN / HISTORIESCHE / BEDENKINGEN, / Over den Text des / APOSTELS PAULI, / Ende insgelyks ook de mannen, nalaa- / tende het natuurlyk gebruyk der / Vrouwen, zyn verhit geworden / in hun lust tegens malkanderen, mannen met schan- / delykheit bedryvende, en / zo voorts. Romeynen. / I. Kap. v. 27. / DOOR / JACOB CAMPO WEYERMAN. / [drie fleurons] / T'AMSTERDAM, / Gedrukt voor den AUTHEUR, 1730. Het werk is een octavo; collatieformule: *8, A-G8. Het bevat [XVI]+112 blzz. | |
2. Inhoud.* 2 begint de tekst met een ‘Aan den kristelyken leezer’, waarmee verder het voorwerk, dat met de voluit gedrukte naam van JCW onderschreven is, geheel gevuld is. Volgens JCW is bedoelde zonde zo hatelijk, dat zelfs de dichtkundige pennen opgewekt worden om er een streek aan te geven: ‘een voorbeelt dat my aanmoedigt om dien grouwel, oorspronkelyk uyt de door een stortregen van vuur en zwavel omgekeerde Steden, in onrym te behandelen, op een Godgeleerde, Zeedekundige, en Historiesche Wyze’. De sodomiet ‘oversuykert zyn tong met een zeedige teem’ (*3v), is een ‘gevleescht spook’ (* 4); de Sodomfielt is zo hatelijk voor het gemenebest, omdat hij met voorbedachten rade het verderf der onnozelen bestudeert en bewerkt (* 4). JCW ziet het kennelijk als een kwaal van hogere kringen, want het betreft ‘hooggetopte misdaadigen’ (* 2v), ‘Sodomietsche Meyboomen’ (* 6). De arabische paginering vangt aan met een english title. JCW begint te argumenteren datGa naar voetnoot(3) | |
[pagina 24]
| |
men zich in het algemeen aan bekend vermaak en beproefde wellust houdt; maar geeft men zich hier eenmaal aan over, dan blijft men er bij. - P. 7/8 geeft hij een bewerking van een stuk Seneca over kuisheid en vroomheid. P. 10 e.v.: er is geen zaak van meerder troost voor de mensen dan het huwelijk; vandaar dat God dat instelde en leerde ‘tot wat voor eynde hy zulks deet, in woorden die wel nadrukkelyk den bequamen en vrolyken ommegang tusschen den man en de vrouw behelsden’. Wel is het beter, als men niet meer van elkaar houdt, te scheiden dan ‘hoerenwinkels te loopen doorkruyssen, op zyn buurmans bed te stappen [...], of in de verfoeielyke en aan de natuur verschrikkelyke zonde te vallen, van schandjongens met zich herom te vervoeren, onder de geblankette benaaming van lyfknegts, of byeenkomsten daar den duyvel presideert te beleggen’ (p. 15-16). - Volgens de natuurkundigen is oorzaak: weerzin tegen vrouwen of gebrek aan vrouwen. - De gebeurtenissen van Lot, Sodoma en Gomorra (p. 23-29). - De geografie van die plaatsen in het latijn door een berucht graaf, door JCW hier vertaald (p. 29-54). - Voorbeelden in de oudheid: Alcides, Socrates, Plato e.d. (p. 34-37). - Sindsdien: Angelus Policianus (38), Muret (39-40), vele romeinen en fransen; de jezuïten zijn er mee besmet, vooral hun opleidingsscholen in Limoges en Bordeaux (42-47); de periode onder Hendrik III in Frankrijk (50); gevallen die Sandvoort meemaakte (54-58). Schrijvers over dit onderwerp worden voorwerp van aanslagen, zegt een vriend tegen JCW, die antwoordt (58): ‘Ik gaf hem tot andwoort, dat een bekende Paap reeds had gevraagt aan een Leysch porceleyn- en bedverkooper, Of dien man noch leefde, die de Historie des Pausdoms had opgestelt?’ De gebeurtenissen met een onderbisschop in een beruchte stad in Brabant in 1706 (65-73); JCW's bron is hier een augustijner monnik. De fysionomie van een door wroeging verteerde sodomiet; hij is een overwonden uurwerk (74); ‘hun spyt is gelyk als ink in water gestort, die de gansche fonteyn verzwart en onbruykbaar maakt’ (74); ‘het lieghaam zelfs is verleelykt, want die wroeging verdikt het bloed, en veraart de huyd in een vaale lyfkoleur. Het oog eens Sodomiets is duyster, zyn tronie staat gestrekt, het opslag is verbaast, en het geheel ondier schynt in een steen of stokbeelt hervormt’ (75). Verder over alles wat de sodomiet aan spanning verteert. Religieuze gronden van verwerping. ‘Wort den Sodomiet niet snooder en dwaazer, als hy ter liefde van een leelyken jongen, die zo blank is als den ongelketel eens kaerszemaakers, of van een begonstigden lyfknegt, die geen andere verdiensten heeft als dat hy op de wyze van een echo het voorgezegde herhaalt, zich zelven uyt zyn gelukzaligheyt hort? (p. 88-89). P. 90-98 een verhaal over een mastenbooms Sodomiet [= Breda, wegens het nabijgelegen Mastenbos?], een heer de R**, van grote middelen, die naar een kleine frontierplaats verhuisde om tenminste daar de eerste te kunnen zijn. Hij had daar een buitenhuis met 4 tot 6 jongelingen gehuurd terwijl zijn vrouw thuis bleef. Een zeker man die een Heremyts leven voerde op oostenrijkse bodem [= JCW?] bezocht hem eens om hem te kunnen vermanen. De heer liet zich echter niet beleron en verdedigde zich met Kor. 6:13. Besluit: de overheid kan niet streng genoeg tegen het verschijnsel optreden. Sodomieten horen in de hel in het gezelschap van Judas Iskariot, Herodes, Simon Magus, Nero, Heliogabalus, Pasiphaê, Tiberius (t/m 110 ). | |
3. Bijzonderheden.De op p. 54 voorkomende Sandvoort wordt een ‘berucht Leeraar in de Godgeleertheyt’ genoemd en in de tekst ‘een man onder wiens opzigt, zegt den schryver van dit Vertoog, ik de eerste gronden van de Godgeleerdheyt, Wysbegeerte, en Taalkunde heb bestudeert in myn eerste jeugd’. Een bijbehorende noot zegt: ‘N. Sandvoort, geboortig van Breda, die eerst Predikant op het Woud, een kleyn dorp in Delflant, en naderhant tot Middelburg dat zelve ampt heeft bekleedt’. Deze maakte te Saumur gevallen van sodomie bij monnikken mee. Pagina 111 geeft: ‘POSTSCRIPT. Op den sesde van de toekomende maand van Augustus, deezes jaars 1730, zal het 2 deel van deeze Godgeleerde, Zeedekundige en Historiesche Bedenkingen [“Pauli” ís dus deel 1 van de boeken tegen le naamloze zonde], te bekomen zyn by deszelfs Schryver Jakob Campo Weyerman, en by de overige Boekverkoopers in de voornaamste Nederlandsche Steden; en dan zal hy van die stoffe afzien, om zyn Leezers twee bedenkingen te geeven, het eerste over den Prediker, kapittel 2 vaers 11. Ziet net was al ydelheyt en quellinge des geets, ende daer en was geen voordeel onder de zonne: benevons geen onaangenaame omschryving over den Text van den Evangelist Lukas, kapittel 14. vaers 20. Ende een ander zey: Ik hebbe een wyf getrouwt, en daarom kan ik niet komen’. De twee laatste Bedenkingen worden genoemd onder Ter Horst XXIII; echter betreft het daar een uitgave Amsterdam 1734. De laatste bladzij, 112 heeft trouwens nog: WAARSCHOUWING. Op primo Augusti, deezes Jaars 1730. kan 'er noch ingetekent worden in de 4 Traktaaten van JAKOB CAMPO WEYERMAN, volgens de voorwaardens in de Berichten, die alom te bekomen zyn, verhelt; en die, doch tot een kleyn getal by hem zyn te bekomen.’ | |
[pagina 25]
| |
4. De Bedenkingen 2.Als eerste in de Kamper convoluut komt voor: GODGELEERDE, / ZEEDEKUNDIGE / EN / HISTORIESCHE BEDENKINGEN, / Over den Text der / SPREUKEN SALOMONS. / Den godlooze heerschende over een arm / volk, is een brullende leeuw en beer, / die gins en weer loopt. Een mensch / gedrukt om het bloed eener ziele, / zal na den kuyl vlieden, men / ondersteune hem niet. / Kap. 28. Vaers 15, 17. / DOOR / JAKOB CAMPO WEYERMAN. / [3 fleurons] / T'AMSTERDAM, / Gedrukt voor den AUTHEUR, 1730. Het octavo-werkje heeft een wat merkwaardige collatieformule: *4, A-D8, *D4, E-G8. Dat wil zeggen: na [VIII] blzz. volgt p. 1-64; vervolgens opnieuw (arabisch) opnieuw 67-64 maar, evenals bij de katernsignatuur, een asterisk evenens vóór de arbische paginering; vervolgens p. 65-111 (versozijde=[112]). Evenveel pagina's dus als in Bedenkingen 1, afgezien van het voorwerk. Wegens gebrek aan tijd heb ik niet kunnen onderzoeken of het merkwaardige D-katern met het voorwerk tot één vorm hoort. Of is het misschien een cancel? | |
5. Inhoud.* 2 begint in dit geval met een ‘Aan de kristelyke jeugd’. Salomons hoer verlokte n.l. de dwaze jongeling; de verleiders van onze jeugd gebruiken eveneens de listen van een loontrekkend kamerhoer; voorbeeld van zo'n verleidend gesprek (*2-*3v). Vlucht hiervan, Bataafse jeugd! Als in het voorgaande geval onderschrijft ook hier JCW volledig de opdracht. De arabische paginering vangt aan met een english title. Sodoma werd ondanks zijn lage ligging niet verwoest door water, maar door vuur. Waarom? Omdat de lust des vleeschs als een vuur is. Wacht u voor het glansrijk maar hels vuur van Sodoms brullende leeuwen en beren (1-7). - De middelen die sodomieten toepassen ter verleiding (9-10). - De gruwel van Sodom vernietigt alle resterende goede eigenschappen; men kan b.v. niet dát zijn én tegelijk een goed rechter. Het komt vooral veel voor bij de z.g. christelijken die schijnheilige farizeeën zijn. P. 29 e.v.: de schrijver zelf maakte op zijn eerste reis naar Londen in een gezelschap Tories kennis met enkele ierse en franse monnikken. Zij verscholen zich overdag. Een van hen, pater Paolo, was met een knecht gehuisvest bij een oude weduwe; maar 's nachts sliep die knecht bij hem. Op zekere tijd kwam JCW in het wijnhuis van de vijf klokken op de StrandGa naar eind(4), waar hij algemene verwarring bemerkte: een van genoemde jonge ierse priesters had kennelijk de dochter van zijn hospita verleid. Notabene werd deze ier hierover door juist pater Paolo aangevallen (p. 30), waaruit JCW indertijd, hem toen nog niet zo kennend, tot Paolo's vroomheid besloot (een noot op p. 31 zegt dat die zaak inderdaad is voorgevallen). Speech van Paolo tegen de vrouwen; wordt met enthousiasme tegengesproken door de jonge ier met behulp van bijbel en klassieken (34-40). Vele binnen- en buitenlandse priesters zijn ‘homofiel’. De schandjongens van Narsinga [?], on Puna in Peru, worden nagevolgd ‘by onze Bataafsche Grooten, by onze aanzienlyke Koopluyden, naarstige Winkeliers, en andere mindere stervelingen’ (42). Een goed christen is juist matig en bedaard, heeft een gelijkmatig humeur en bewaart zijn gemoedskalmte. Daarom bemint een oprechte ziel de deugd, hetgeen bij sodomieten niet het geval is; toch kunnen ook zij Gods genade verkrijgen. Historische voorbeelden van verzoening met God, vóór de dood. Historische voorbeelden van deze monsters zijn: Rochester, ‘die te gelyk een van Engelands grootste Dichters, zo wel als een der grootste booswichten is geweest’ (76); hij schreef zelfs een blijspel Sodom over die gruwel; een gedeelte van dat treureyndent blyspel is te vinden in ‘Gedichten op onderscheyde voorwerpen, by den zeer eerwaardige Graaf van Rochester, gedrukt tot Antwerpen’ (77). JCW vertaalt [!] een der minst schandelijke passages (78): Nor shall our Love-fits, Cloris be forgot,
When each the wel-lookd' Linkboy strove't enjoyGa naar margenoot+
And the best kiss, was the deciding lot,
Whether the boy usd you, or i the boy.
Ook zal geen oor 't verhaal van Venus luym verdrieten,
Toen ieder om het graagst den toortsknaap wou genieten,
Die met zyn piklicht ons, op 't donkerst van den nacht,
Naar onze woonplaats bragt;
En toen de beste kus het groot verschil moest deelen,
Of dat dien jongen uw, of ik dien knaap, moest streelen.
Na dit staaltje van JCW-puns vervolgt hij met Hendrik III van Valois (79); teksten van Jan Baptist Rousseau hierover (82). Het vertoog Sodoms zonde en straffe over pausen (82). Alexander GordonsGa naar eind(5) Lives of Pope Alexander VI. and his son Caesar Borgia (83-84); anderen over deze figuren (84-86). | |
[pagina 26]
| |
Volgt nog een algemene tirade tegen het euvel, die p. 96 eindigt. Op p. 87 een nieuw hoofd: Rechtsgeleerde Bedenkingen. / NAREDEN, / Behelzende eenige Rechtsgeleerde / AANMERKINGEN / Over de straf der / SODOMIETEN./ Hetgeen de zwaarddood bij de Romeinen hiervoor bespreekt, en nadien de verbranding. Overspel en bloedschande zijn eigenlijk minder belangrijke zonden tegen de natuur; daarom werden Lot en zijn dochters ook niet met vuur bestraft. Een openbare doodstraf d.m.v. vuur is het aangewezen middel (103). En op p. 106 volgt, ‘Dewyl 'er nog eenige bladzyden overschieten’ een beschrijving van
dat volgens JCW een bewerking is van het latijnse gedicht van de graaf Emanuel Schats (106-109), en dat m.i. wat merkwaardig aansluit in een boekje tegen sodomie: ‘Een vrouw, en spraakeloos? een vrouw, en stil te zwygen?’ (p. 107) | |
6. Bijzonderheden.P. 110 heeft als soort advertentie: ‘Op den 4. van de maand September deezes jaars 1730, zal 'er by den Schryver van dit vertoog, een traktaat te bekomen zyn, getytelt, Godgeleerde, Zeedekundige, en Letterlievende Bedenkingen over den Text van den Prediker, kapittel 2. vs. 11. Ziet het was al ydelheyt [etc.] [...] Benevens een diergelyke Bedenking, zynde geen onaangenaame omschryving over den Text des Evangelists Lukas. kapittel 14 vaers 20. Ende een ander zey [...] Die beyde verklaaringen zyn opgestelt by JAKOB CAMPO WEYERMAN, by wien noch eenige weynige Exemplaaren te bekomen zyn van zyn Godgeleerde, Zedekundige, en Historiesche Bedenkingen over den Text des Apostels Pauli aan de Romeynen, kapittel I. vaers 27. Als van 's gelyken eenige Exemplaaren van den Vrolyken Tuchtheer, gedrukt in dit jaar 1730. Benevens de voornaamste beweegreden en Omstandigheden van Moses, Marcus, tot het verlaaten des Joodschen Godsdiensts, &c. by den voornoemden Autheur.’ | |
7. Besluit.Afgezien van de winst van allerlei kleinigheden (Sandvoort gewaardeerd als zijn leermeester; een Londense episode; een opmerking over de Tuchtheer waarvan nog maar één advertentie bekend was, etc.) lijkt mij het bibliografisch probleem van wat nu die boeken over de naamloze zonde wel zijn hiermee opgelost. Deze twee horen bijeen (de zetspiegel van de titelpagina's is trouwens identiek; ook de gebruikte fleurons zijn dezelfde). Vragelijk lijkt mij nog wel of de telkens voorkomende andere twee traktaten ook nog in zekere mate met de twee hier beschrevene in inhoudelijk verband zijn. Zeker schijnen zij te behoren tot een reeks traktaten-1730. Op zich ook al een wat merkwaardige kwestie: vanwaar deze traktaatzucht? Voor de eerste twee is dat misschien wel duidelijk: JCW kon alleen maar geld slaan uit de 1730-hetze, en betoont zich hier een professional die daar gebruikt van maakt. Maar de andere? |
|