| |
A.J. Hanou
Weyermans ‘Schoone dwaalstar’
1. De JCW-handschriften te Leiden.
D.J.H. Ter Horst geeft in zijn bibliografie van JCW's werken als eerste item op: ‘Besweering van den disperaten Antwerpsen courantier. Klucht-spel. Brugge, 1705’ In een onderschrift daarbij vermeldt hij: ‘Dit is het eerste gedrukte werk van Weyerman, dat wij kennen. Hs. no. 533 der Mij v. Ned. Lett. te Leiden bevat echter: J.C. Weyerman, De schoone Dwaalster of de vereenigde Gelieven. - De vruchtbaare Juffer. - Den Heer is betoovert en de Juffer is behext. Blijspelen. Op het titelblad van het eerste stuk leest men: “Opgestelt in het jaar 1704.” Een latere hand schreef op het titelblad van het derde stuk: “In 's Hage bij Engelbert Boucquet 1767.” Van een druk uit dit jaar is mij niets bekend. Weyerman zelf vermeldt onder zijn werken achter zijn autobiografie: “Drie blijspellen gedrukt te Breda. 2 dln.” Een Breda'sche uitgave kwam mij niet in handen. Namen van stukken en jaar van verschijnen zijn overigens niet opgegeven.’
Deze informatie van Ter Horst geeft geen indruk van de inhoud van dit handschrift. Men zou kunnen vermoeden dat het gaat om stukken kopij in de trant van kopij als van de Talmud, in de processtukken 1739. Het handschrift bevat echter liefst 131 folia! Het bevat bovendien meer dan Ter Horst opgeeft. Hieronder een exakte opgave.
Fol. 1r-39r: De schoone dwaalstar. Blijspel. |
fol. 40r-64v: De vruchtbaare Juffer. Blijspel. |
fol. 65r-70r: Den wandelende Jood (Eerste Vertoog - Nommer 1) [proza] |
fol. 70r-77r: Treureijndent blijspel. [proza] |
fol. 77r-79r: Karakter eens Leeliaans. [proza] |
fol. 79v-89v: Karakter van een Gaskon onder de Schets der Verwaandheijd. |
fol. 90r: klad (opzet) van een toneelstuk. |
fol. 91r-131v: Den Heer is betoovert. Blijspel. |
Het gehele hs. is een JCW-autograaf. Met uitzondering van fol. 90 recto is het een net schrift met hier en daar een doorhaling. De afmetingen zijn 325 bij 200 mm (opgave K. Bostoen). De foliering is een latere; JCW zelf heeft elk onderdeel zelf van een eigen foliering voorzien.
Naar de herkomst van dit handschrift wordt nog gezocht. - Van deze stukken etc. zal in de Mededelingen een uitvoerige inhoudsopgave gegeven worden, wegens het mogelijk gerelateerd zijn van die inhoud aan later, gedrukt, werk waarvan edities worden voorbereid; en, uiteraard, omderwille van onze uitbreiding van kennis. Zeker is het het vroegste van JCW bekende.
| |
2. De Schoone Dwaalstar.
Een editie van dit blijspel is mij niet bekend. Het ms. lijkt moeilijk te kunnen hebben functioneren als definitieve kopij, gezien de foutieve nummering der tonelen (z. onder). Het ‘No 9’ op de titelpagina is nogal intrigerend: had JCW al acht eerdere spelen of stukken geëntameerd?
Fo. 1 geeft een titelpagina:
de
schoone dwaalstar
of de
vereenigde gelieven
blijspel,
door
Jakob Campo Weijerman
opgestelt jn het jaar 1704.
De versozijde geeft een lijst personages:
| |
| |
Fo. 1v geeft een lijst van
Personaadjen
|
Leeuwevuur, |
een kolonel. |
Ligtvoet, |
zijn vrient. |
Braambos, |
een geweezen Majoor, en muijtzuchtig heerschap. |
Kantoorel, |
een Koopman. |
Jongbloed, |
een onnoozele opgeschooten Jongen. |
Bandelier, |
een knegt van den Kolonel. |
Steurkrab, |
een knegt van Ligtvoet. |
Roozemond, |
een jonge schatrijke Juffer. |
Liefdevlam, |
haar Nicht. |
Los-op, |
een rijke weduwe. |
Bloemzoet, |
haar Kamenier. |
Betje, |
een Verkoopster van Chinasappelen. |
Zijdewinkelier, Kleermaakster, Linnennaaister, etcetera. |
Fo. 2 begint, na een english title, met het eerste bedrijf, eerste toneel. ‘Het Tonneel vertoont de slaapkamer van Jonker Ligtvoet, die zich doet kleeden bij zijn knegt’. De jonker scheldt Steurkrab uit die hem de laatste nacht toen hij dronken was niet naar zijn logement hielp; deze zat n.l. zelf met enkele jonge heren te drinken. Steurkrab beklaagt zich over het lot der knechts:
‘Gijlieden draagt goude en zilveren galons; en wij arme
duijvels scharrelen jn saijette passementen.
Gij speelt de pharaon of de piket; wij zitten te seldermenten
Gij zwelgt bourgonje, ofte champagnewijn;
wij slurpen een kapje Schiedammer wijwater.
Gij maakt knoopgaaten met de punt;
wij knippen er een dozijn met de knijf of de stok.’
| |
Tweede toneel.
Kolonel Leeuwevuur met zijn knecht Bandelier bezoekt Ligtvoet. Zijn militaire prestaties in de slag bij Blenheim worden bejubeld. Volgens Bandelier waren vooral de nederlandse jagers beter dan de fransen, al bevindt hij zichzelf liever in de achterhoede. Leeuwevuur hoopt nu echter op successen bij frisse schonen, die hij zoekt in schouwburg, saletten, Maaliebaan, Mijrtenhaag of Beukenlaan. Bandelier heeft liever een poezele waardin die hem met spijs, drank en huisvesting gerieft, en daarna een schikkelijke kamenier die om zijnentwil mevrouws beste jurk wil verkopen; maar het allereerst heeft hij nu een linnennaaister nodig want een half dozijn schone hemden is urgent.
Ligtvoet informeert nu Leeuwevuur over Roozemond, een parel van het kooprijk Amsterdam, die twee miljoen waard is. Leeuwevuur zal dit beleg ondernemen. Spreekt met zijn knecht af in Het Schild van Vrankrijk tegen vier uur.
| |
Derde toneel.
Bandelier schept tegenover Steurkrab op over zijn prestaties bij de slag bij Blenheim, hoewel hij wegens een plotselinge koliek niet teveel kon doen in deze zijn eerste veldtocht. Steurkrab prefereert dienst bij een regiment saletjonkers: hij en zijn heer smullen van damesdiertjes op Dam of Kalverstraat bij een jood gekocht. Zij gaan ontbijten bij vader Jeremias.
| |
Vierde toneel.
Allerlei leveranciers maken hun opwachting bij Roozemond en haar nicht Liefdevlam.
| |
Vijfde toneel.
Roozemond bekritiseert allerlei waren, vooral van een galanterieverkoopster (wier dochter zwanger is van een kadet) die van alles verkoopt: thee, chinese beeldjes, handschoenen, japanse worstelaars, kampvegters (moedernaakt paar aan paar gekoppeld) e.d.:
‘'k heb ambermesjes, om het haair
Te scheijden, Joosjes, en Chineesche goude snaaren
Tot braceletten, ik heb kerkcieraaden voor
Het Theealtaar, gevormt uijt paerls en jvoor.’
Volgens Liefdevlam is heel de stad jaloers op Roozemond. Van Roozemond mógen ze: zíj́ heeft twee miljoen, en
‘Ik heb Jtalien doorkruijst,
In Vrankrijk lang genoeg gehuijst,
des zal het zijn een haan, een roodkam scherp van spooren,
die beijde en mijn persoon en hoofdsom kan bekooren.’
| |
| |
| |
Tweede bedrijf.
Eerste toneel.
Leeuwevuur beklaagt zich tegenover Ligtvoet dat er op de Dam geen appetijtelijke ‘glippend’ Juffertje te bekennen is. Ligtvoet stelt voor liever te gaan eten bij de Gaskon de Lansak ‘op kikvorschbout en duijvels brood’; hij kan bovendien beter op juffers van staat azen, zoals mevr. Framboise op de societeit, en Frelle Luijelak. Zij komen te spreken over Kantoorel:
‘die quant is een borger snoeshaan, wiens vader
hem een braaf kapitaal naliet, met steenen,
zuchten, en woeker behaalt, een soort van een platonieschen
haan, het zinnebeelt van een op twee beenen
graande mensch; een kaerel, meerderdeels overgegeeven
Ofwel jn de wieg gelegt en opgefokt tot een winkelsnaak,
Een nar die zich opwerpt tot een blaauwe Jan,
en met aapen en papegaaien
De Juffers gerieft, onderwijl hij de Virtuoso's met
Surinaamsche slangen en vlindertjes komt te paaien’,
| |
Tweede toneel.
Kantoorel voegt zich bij de vorigen: hij zou graag de slag bij Blenheim gezien hebben. Leeuwevuur beschouwt dit als ‘Warmoesstraatskoeraagie’. Evenzeer beschout hij het als een typische liefdesbenadering van Warmoesstraatwinkeliers, om Roozemond, zoals Kantoorel wil, te benaderen met geschenken van kakatoes, papegaaien, parkieten, apen, kraaien enz. waarvan K. net een fregat (met kapitein Grol) heeft binnengekregen. Kantoorel bestrijdt dit; hij heeft bovendien in die straat een huis van de eerste rang, een ‘tuijn trots een maakelaar jn de diemermeer’, en een span puike harddravers. Er nadert een andere figuur, waarvan Ligtvoet zegt:
‘dat is den Majoor Braambosch, een kaerel noch Torij
Noch Wig; een ondier dat zich vergemelijkt over het
goed gevolg van onze wapens; wiens grootste vrienden
Zijn valschemunters, sluijkers, spinosisten en bedienden
van den duijvelshoek; die dag voor dag den duijvel
een pond kaarssen ontsteekt’
| |
Derde toneel.
Deze Braambosch blijkt het macchiavellisme voor te staan, in alles. Hij is wegens omkoping ooit uit een voornaam ambt gebonsd. Hij ontmoet zijn kornuiten dagelijks in de herberg De Vosch, waar zij 's nachts in het Liesbosch geschoten zwijnen eten: 't zijn zeven afgedankte officieren, vijf onbeëdigde beamptschrijvers, een misnoegd deurwaarder, een span struikrovers en elf jakobieten. Hij wil Roozemond schaken.
Na zijn vertrek stelt Leeuwevuur Ligtvoet over langs de Herengracht te wandelen om Roozomond te zien. Knecht Steurkrab overhandigt Ligtvoet een brief van de grootmoeder van Sieur Jongbloed, die met een wagen van Utrecht naar het Herenlogement gekomen is; zij wil een baan voor haar zeventienjarige kleinzoon. Steurkrab krijgt opdracht hem op te halen.
| |
Vierde toneel.
Mevrouw Los-op beklaagt zich tegenover juffrouw Bloemzoet dat Roozemond alle heren wegsteelt.
| |
Vijfde toneel.
Gesprek tussen ongeveer alle voorgaanden (behalve de kechts). Bijvoorbeeld over het toneel, dat in Frankrijk veel beter is. Híer zitten de spelers na afloop te gravejassen in de Berenstraat ‘met een kort pijpje jn den bek’. Majoor Braambosch prijst de Berebijt.
| |
Derde bedrijf.
Eerste toneel.
Monoloog van Liefdevlam, die zich bezint op haar toekomst. Zij bezit f 25.000, maar daarmee kan je tegenwoordig zelfs geen à la mode winkelier krijgen. Ligtvoet heeft haar f 4.000 per jaar aangeboden om haar te kameren - maar dan word je met de nek aangekeken, én je wordt ouder. Kolonel Leeuwevuur? Maar die wordt bij vrede slechts half betaald.
Majoor Braambosch loopt het risiko van gevangenschap en ophanging. Zou Kantoorel niet het beste zijn?
| |
Tweede toneel.
Liefdevlam zegt tegen Ligtvoet zijn aanbod niet te willen. Volgens Ligtvoet is dat onzin: Dorothe Trapgans krijgt f 1.500 per jaar, Susanna Zilverschoon f 500. Hij verwenst haar als zij bij haar standpunt blijft.
| |
Derde toneel.
Verschillende Roozemond-aanbidders smeken Liefdevlam hun voorspraak te zijn. Braambosch wil haar in dat geval oreilletten ter waarde van 100 dukaten geven bijvoorbeeld. Braambosch wordt op te gevens zijn
| |
| |
bezit van een half miljoen zal niet baten.
| |
Vierde toneel.
‘Het tonneel vertoont het Haarlemmer pleijn’. - Steurkrab haalt daar Jongbloed af en licht hem in over deugden en ondeugden van Amsterdam(mers).
| |
Vijfde toneel.
Zij beiden ontmoeten Bandelier. Jongbloed zegt na het overlijden van grootje een kapitaal van f 50.000 te zullen erven; nu echter krijgt hij maar twee schellingen per week van haar. Wel heeft hij een paar dukaten meegekregen, alsmede een wissel van f 100. Bandelier zegt dat zij die moeten gaan verteren bij Blauwe Jan, de Doolhof, de Joodsche Kerk, de manke Susan, de schouwburg, Pontak en de plaats Roiaal.
| |
Vijfde [sic] toneel.
‘Verbeelt een binnensaal’, waar Leeuwevuur Roozemond onderhoudt met kaartspel. Hij zegt een huwelijkshater te zijn, hetgeen Roozemond in hoge mate intrigeert. Hij vertrekt op aankondiging van bezoekers.
| |
Vierde [sic] toneel.
Braambos biedt Roozemond een huwelijk aan maar wordt afgewezen; hij gaat zijn kansen nu bij mevr. Los-op beproeven. Men gaat de de cargo van Kantoorels schepen bezichtigen.
| |
Vijfde [sic] toneel.
‘Het tonneel vertoont de kamer van een wijnhuijs nabij het schouwburg’. - Hier bevinden zich de knechten en Jongbloed. Zij spreken over een frans auteur met een spierblonde pruik, die is gaan opduiken met een zilveren schenkbord, en over het platteland waar Jongbloed vandaan komt. Jongbloed is er in geïnteresseerd waar je in Amsterdam verstand kan kopen; Bandelier belooft hem drie à vier pond te brengen. Er is sprake van een ‘jonge duif’ te bestellen, als Betje binnenkomt van haar arbeid sinaasappels in de schouwburg te verkopen; zij blijkt een oude bekende van de knechts, die haar verzoeken iets te zingen, waar zij niet voor voelt want de laatste nacht is zij nog met drie jonge makelaars ‘op de bouten geweest’ en ‘gevoel mij noch wel zo heesch als het spook van den kommandeur jn den gestraften Vrygeest’. Na aandringen zingt zij toch een liedje van drie koupletten en gaat dan terug naar het laatste bedrijf van hopman Ulrig.
De drie gaan vervolgens een hoer opzoeken, die volgens het kommentaar uit groots geslacht is: in Monmouths tijd moest haar papa ‘loosen tegens Tyburn’.
| |
Zesde toneel.
Roozemond poogt met Leeuwevuur over diens huwelijkshaat te praten; hij blijkt haar plots toch vurig lief te hebben.
| |
Vijfde bedrijf [sic].
Eerste toneel.
Ligtvoet en Liefdevlam onderhandelen weer. Ligtvoet meldt quasi - als list voor Leeuwevuur - dat die al presentjes krijgt van mevr. Goude Tor; dus waarom zou hij óók niet mogen hopen? Als Roosemond dit hoort laat zij Leeuwevuur in diverse gelegenheden zoeken. Kantoorel herhaalt zijn aanzoek.
| |
Derde toneel.
Een kamer in het huis van mevr. Los-op. Zij bespreekt het aanzoek van Mraambos met Bloemzoet: hij is al over de vijftig!
Het toneel verandert in het salet van Roozemond. Leeuwevuur vertelt haar dat zij hem overgehaald heeft. Roozemond trapt er in en vraagt nu zelf zijdelings om een huwelijk. Ligtvoet komt, lachend om zijn gelukte list, op.
| |
Vierde toneel.
Op aanraden van Roozemond zullen Kantoorel en Liefdevlam ook in een huwelijk samengaan.
| |
Vijfde toneel.
Het huwelijksverbond tussen mevr. Los-op en Braambos wordt bekend gemaakt.
| |
Zesde toneel.
‘Een onderschout, en eenige gerichtsdienaars komen op het tonneel, met Jongbloed, Steurkrab en Bandelier; de voorige persoonaadgien verblijven’. De onderschout licht Ligtvoet er over in, dat bij een onderzoek in het jodenkwartier naar personen van kwaad gerucht hij Jongbloed betrapte vergezeld van drie snollen; Steurkrab had hij betrapt onder de rokken van de kruiskat Maaij Bobbekop; hij had gezegd knecht van Ligtvoet te zijn. Ligtvoet woedend. Jongbloed vertelt zijn wedervaren op de Zeedijk. Hij blijkt - uiteraard! - zijn wissel te missen.
|
|