Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 30
(2014)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |
Een Buysse-curiosum
| |
[pagina 138]
| |
Het is een vreemde geschiedenis. De twee namen in het colofon zijn niet de eerste de beste. Frans Dille (1909-1999) was een gevierd Antwerps graficus.Ga naar voetnoot(2) Na een opleiding als onderwijzer kreeg hij belangstelling voor teken- en graveerkunst, vooral onder invloed van ‘De Grote Vijf’: Frans Masereel, Joris Minne, Jozef en Jan Frans Cantré en Henri van Straten. Dille was vooral onder de indruk van het werk van Masereel, die hij ook navolgde in zijn keuze voor socialisme en pacifisme. Hij volgde de cursus ‘Illustratie’ bij Joris Minne en werd lesgever aan de Stedelijke Middelbare Beroepsschool voor Jongens en Meisjes te Antwerpen (sinds 1958 Stedelijk Instituut voor Sierkunsten en Ambachten, SISA). In latere jaren doceerde hij ook aan de Antwerpse Academie voor Schone Kunsten. Hij werd lid van de Koninklijke Vlaamse Academie van België, Klasse der Schone Kunsten. Dille beoefende alle mogelijke grafische technieken: linosnede, lithografie, aquatint, vernis mou, ets, drogenaald, kleurets. Hij genoot de faam een begenadigd docent te zijn. In 1932 begon Dille met het illustreren van boeken. Dat heeft hij veel gedaan, zowel voor eigen werk als voor dat van hem bekende auteurs, dikwijls uit de hem vertrouwde socialistische beweging. Het betreft zijn eigen reisherinneringen, zoals Parijs 1953 en Loflied langs de evenaar (1956) naast verwante titels als Spaans schetsenboek. Dertig copla's (1968) van Karel Jonckheere en Mi chiamano Mimi (1970) van Marnix Gijsen. Naast deze boekillustratie op industriële schaal heeft Dille gedurende zijn - lange - creatieve levensperiode regelmatig reeksen prenten bezorgd op kleine oplage met een uitgesproken bibliofiel karakter. Aanvankelijk behandelden die maatschappelijk bewogen thema's: Blanke Ballast (1931, 6 lino's, oplage 25 exemplaren), Maar ‘zij’ willen nog meer (1936, 5 lino's, 20 exemplaren), Werkers (1936, 5 lino's, 20 exemplaren). Later werden die meer persoonlijk gekleurd: Symphonie (1945, 4 drogenaalden, 20 exemplaren), Op mijn schaduw in den achtsten hemel (1946, 8 drogenaalden), Als nevels in de morgen (1958, 12 litho's, 10 exemplaren). Wir setzen uns mit Tränen nieder (1962, 9 kleuretsen, 10 exemplaren) is gewijd aan het concentratiekamp van Auschwitz, waar Dilles schoonouders omkwamen. AI deze reeksen boden louter prenten aan, zonder tekst. | |
[pagina 139]
| |
Maar hij verzorgde ook echte bibliofiele drukken in gelijkaardige uitvoering. Zo gaf hij in 1958 Hilde uit. Het boekje telt 16 bladzijden en vier litho's en werd in losse vellen aangeboden. Het colofon luidde ‘Hilde is op vijftien exemplaren gedrukt. De tekst, de litho's voor de illustraties en typografische verzorging zijn van Frans Dille. Dit is nummer...’.Ga naar voetnoot(3) Gebonden als een boek in oblong formaat was Zwitserse kwatrijnen. Vijftien litho's van Frans Dille bij teksten van Garmt Stuiveling (1966-1967) met als colofon: ‘Deze “Zwitserse kwatrijnen” van Garmt Stuiveling met vijftien litho's van Frans Dille zijn gedrukt door de leerlingen van het Stedelijk Instituut voor Sierkunsten en Ambachten te Antwerpen en in januari 1967 verschenen in een genummerde en door de beide auteurs gesigneerde privé-uitgave van dertig exemplaren. Dit is nr....’.Ga naar voetnoot(4) In tegenstelling tot de bekende kunstenaar Dille is het heel wat moeilijker om gegevens samen te sprokkelen over de tweede naam in het colofon van ‘Het Ezelken’ uit 1943. G.C. de Batist wordt door Frank van den Wijngaert in 1953 gekwalificeerd als ‘meester-drukker’.Ga naar voetnoot(5) Zijn naam trof ik dan ook aan in enkele Antwerpse bibliofiele uitgaven uit die jaren. Daar is vooreerst de Versus de unibove, uitgegeven door Standaard-Boekhandel te Antwerpen in 1944.Ga naar voetnoot(6) Het colofon begint als volgt: ‘Van dit boek gezet door G.C. de Batist in de 10 punts Libra van De Roos en verlucht door Helene van Coppenolle werden gedrukt in het jaar mcmxliv op de persen van de firma V. van Dieren & Co te Antwerpen...’. Het is zeldzaam in de Vlaamse bibliofiele traditie - in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Engelse - dat men in een colofon naast de drukker ook de zetter vermeldt. Onverdiend was dat alvast niet: Van den Wijngaert roemt in zijn zo-even vermeld overzicht van het geïllustreerde boek in Vlaanderen de Versus de unibove als ‘een der best geslaagde werken uit deze laatste jaren’. Hij wijst daarbij op de moeilijke bladspiegel in twee kolommen met | |
[pagina 140]
| |
langere Nederlandse verzen naast de kortere Latijnse. Vincent van Dieren zal de uitvoering van wat een prestigieus product moest worden wel aan een zeer bekwaam vakman toevertrouwd hebben.Ga naar voetnoot(7) De formulering van het colofon in Versus de unibove laat wel een vraag onbeantwoord: werd De Batist als onafhankelijk expert aangetrokken of werkte hij in loondienst bij de drukkerij V. van Dieren & Co? Dat laatste schijnt later niet (meer?) het geval te zijn. In 1946 brengt Standaard-Boekhandel te Antwerpen een bibliofiele druk uit van de Fioretti van Sint-Franciscus onder de titel Dit boek is genaamd: De Volmaakte Blijdschap. Het boekje is een nabootsing van een vijftiende-eeuws blokboek en werd gesneden door A. Verhofstede. Het colofon meldt: ‘Gedrukt te Antwerpen door G.C. de Batist voor de N.V. Standaard-Boekhandel’ zonder een andere drukkerij te noemen. De Batist zorgde voor een onberispelijke druk in zwart en rood met perfect register van de twee kleuren.Ga naar voetnoot(8) In 1947 deed De Sikkel, een andere belangrijke Antwerpse uitgeverij, een beroep op De Batist voor de druk van Het Vlaamse ex-libris.Ga naar voetnoot(9) Het colofon verzamelt een uitgelezen gezelschap grafici: ‘Voor dit boek graveerde M. Severin het titelvignet, D. Acket de beginletter en N. Degouy het sluitstuk. Het boek werd gedrukt door C.G. [sic] De Batist in een oplage van 400 genummerde exemplaren op velijn van Steinbach, Malmedy’. De Batists vakkennis was wellicht vereist om de ingewikkelde opbouw van en technische variatie binnen de druk in goede banen te leiden. Een reclametekst kondigde die als volgt aan: ‘Een bloemlezing van meer dan 70 ex-libris meestal van de originele houtjes afgedrukt en waaronder verscheidene in kleur, met daarenboven drie losse afdrukken van originele kopers’.Ga naar voetnoot(10) Frans Dille heeft geëxperimenteerd bij de illustratie van Het ‘Ezelken’. In het Stedelijk Prentenkabinet te Antwerpen berusten twee | |
[pagina 141]
| |
proefdrukken in lino; zij beelden respectievelijk de werkman 't Puipken en juffrouw Constance, Het ‘Ezelken’, af, beiden in een huiselijke omgeving.Ga naar voetnoot(11) De tekening is krachtig aangezet in de stijl van het Vlaams expressionisme. Maar de uiteindelijke illustraties zijn in een heel andere stijl ontworpen en met ander materiaal uitgevoerd: niet anekdotisch, maar kernachtiger, meer synthetisch. De voorstelling is veel grafischer. Dille maakte dan ook geen lino- of houtsneden, maar pentekeningen die voor de druk geclicheerd werden. Elke tekening geeft een situatie weer, groepeert twee of drie figuren of voorwerpen die in een spel van precies getrokken lijnen in elkaar verweven worden en toch steeds zeer goed onderscheiden blijven. De uitgepuurde lijnvoering reduceert de voorstelling tot het essentiële, waarbij de situatie van het romangebeuren toch steeds te onderkennen valt. Het is een stijl die sterk afwijkt van Dilles werk uit het decennium na 1930, maar die wel overeenkomt met een andere bibliofiele druk van hem uit hetzelfde jaar, een uitgave van Guillaume Apollinaires gedicht Les Colchiques (De herfsttijlozen). De oorspronkelijke tekeningen voor Het ‘Ezelken’ worden bewaard in het Letterenhuis te Antwerpen, samen met ander archiefmateriaal van Dille.Ga naar voetnoot(12) Blijkens een originele nummering van de tekeningen voorzag de kunstenaar aanvankelijk tien illustraties, maar het oorspronkelijk nummer 1 is niet overgeleverd. Hun voorstelling volgt de loop van het verhaal. Illustratie 1 beeldt juffrouw Constance, Het ‘Ezelken’, af in het gezelschap van haar jongere broer, pastoor Désiré Vervaecke. Achter hen rijst een massieve kerktoren op als symbool van het kerkelijk gezag. De fundamentele eensgezindheid van de figuren wordt gesymboliseerd door het zware kruis dat in beider a.h.w. gemeenschappelijke rechterhand wordt hooggehouden. Dille volgt heel realistisch de tekst van Buysse bij de uitbeelding van Het ‘Ezelken’: vanaf de gestalte, ‘klein en schraal en enigszins misvormd’ met een aangezicht ‘bleek, | |
[pagina 142]
| |
en smal, en lang, met ingevallen wangen’, ogen ‘achter de grote, ouderwetse bril’ en dat alles onder de ‘zwarte pijpjesmuts met zwarte linten’.Ga naar voetnoot(13) De pastoor, ‘veel jonger dan juffrouw Constance’, heeft ‘jeugdige ogen en blozende wangen’.Ga naar voetnoot(14)
Tekening van Frans Dille voor de roman ‘Het Ezelken’ van Cyriel Buysse.
Illustratie 2 confronteert Het ‘Ezelken’ met koster Aloïs Craeynest. Zij wordt en face afgebeeld, waarbij haar lelijkheid nog extra beklemtoond wordt. De koster, in profiel weergegeven, stemt exact met Buysses beschrijving overeen: ‘Het was een magere man met scherpe trekken, die er nog vrij jong uitzag, ofschoon hij niet bijzonder jong meer was. Zijn lichtblauwe ogen hadden een franke, levenslustige, bijna vrijpostige blik, een donker snorretje bekrulde zijn dunne, haast | |
[pagina 143]
| |
altijd glimlachende bovenlip, en zijn fijne, puntige neus had iets van een roofvogelsnavel’.Ga naar voetnoot(15) Zoals in Illustratie 1 de beide figuren samengehouden worden door het massieve kruis, zo verbindt de brief die Het ‘Ezelken’ in de hand houdt ook hier de personages. De brief kan zowel zijn aanzoekGa naar voetnoot(16) als haar weigeringGa naar voetnoot(17) zijn. Illustratie 3 concretiseert de elementen waardoor pastoor Désiré Vervaecke in zijn nieuwe functie van dorpsherder zich zo ‘gelukkig’ voelt:Ga naar voetnoot(18) de pastorij, ‘een ouderwets gebouw, maar geriefelijk en gemakkelijk ingericht’,Ga naar voetnoot(19) daarnaast het profiel van de jonge meid Céline, ‘een donker type, met sterk-gezonde blos’Ga naar voetnoot(20) en het opengeslagen brevier met leeslint in zijn verzorgde handen. Dat laatste is geen gering statussymbool: ‘Langzaam en deftig lopend, met zijn brevier in de hand, nu eens lezend, dan weer mijmerend vóór zich uit starend, met de wijsvinger tussen twee bladen van 't eventjes gesloten boek, zo wandelde hij door de heerlijke velden, zich koesterend in de zon, begeleid door het gezang van de vogelen, gegroet met diepe eerbied door de mensen op de akker, als een aangebeden koning te midden van zijn nederige onderdanen’.Ga naar voetnoot(21) Illustratie 4 laat het doodsbed van juffrouw Toria Schouwbroeck, de rijke oude vrijster, zien bij wie Het ‘Ezelken’ haar toevlucht gezocht had na het conflict met haar broer-pastoor om de jonge meid Céline. Het tafereel wordt overheerst door de forse gestalte van August de Stampelaere, pastoor van het naburig dorp. Hij wordt voorgesteld als ‘een man van zeer geringe afkomst’, maar ‘[n]og geen dertig jaar oud en reeds pastoor van een zeer belangrijke parochie, had hij zijn invloed en prestige zó weten op te houden, dat hij, in de gehele streek, een macht geworden was, waarmee, op allerlei gebied, moest gerekend worden [...] Maar zijn grote specialiteit, waarin hij reeds de schitterendste triomfen had gevierd, was het inpalmen van oude, rijke vrijsters, die, door zijn welsprekendheid voor 't goede doel bekoord, meestal eindigden met hem hetzij van hand tot hand, terzij | |
[pagina 144]
| |
per testament, belangrijke sommen geld te legateren’.Ga naar voetnoot(22) Hij blikt neer op ‘'t witte ledikant van de overledene, die, geel als was, met een grote, zware rozenkrans in haar saamgevoegde handen lag [...]. Tegen de muur, achter het bed, hing een kolossaal, zwart ebbenhouten, gekruisigd Christusbeeld’.Ga naar voetnoot(23) Al die details heeft de tekenaar getrouw overgenomen, maar toch heeft hij een licht gechargeerd element toegevoegd: omdat pastoor De Stampelaere de voornaamste erfgenaam van juffrouw Toria zal blijken te zijn, reikt zijn rechterhand niet naar de eenvoudige ‘blikken trommel’ waarin het testament bewaard wordt, maar wel naar een stevig houten, van een hangslot voorzien geldkoffertje.Ga naar voetnoot(24) Illustratie 5 verenigt twee antagonisten: de werkman Ivo, bijgenaamd 't Puipken, ‘omdat hij zo goed als nooit zonder een pijpje in de mond gezien werd’ en Hilaire, de oudste zoon van de koster.Ga naar voetnoot(25) Ivo onderhoudt de moestuin van de pastorie. Om Het ‘Ezelken’ totaal van de kostersfamilie afhankelijk te maken moet 't Puipken weggewerkt worden en vervangen door iemand uit het eigen gezin. Dille tekent de oude man met een spade in de linkerhand geklemd en met zijn onafscheidelijk pijpje. Dat laatste is afgebeeld, conform Ivo's voorstelling in het begin van de roman: ‘Zijn altijd dichte mond met dunne lippen stond scheef-omlaag getrokken, als in een vastgestolde ritmus van voortdurend diephalen. Hij rookte daarom niet aldoor, maar ook wanneer hij niet rookte, hield hij nog “'t puipken” in de mond, met de zwartgebrande bak ondersteboven gekeerd, in een soort hypnotisch door-genieten van de reeds lang vervlogen aroma's’.Ga naar voetnoot(26) 't Puipken en Hilaire dragen dezelfde boerenkiel, maar het blijven concurrenten: de jonge man staat achter 't Puipken, rijst boven de oude man uit en lijkt hem met een gebiedende linkerwijsvinger aan te manen, zijn alaam neer te leggen. Illustratie 6 vat het einde van de roman samen. Overheersend is hier het profiel van de koster. Tegenover Illustratie 2 is hij natuurlijkerwijs ouder geworden: de kin is scherper, de stoppelbaard nadrukkelijker, | |
[pagina 145]
| |
de neus meer gebocheld, de snor uitgedund. Zijn hebzucht heeft haar uiteindelijk doel bereikt: in de rechterhand klemt hij het renteniershuis, de woning van achtereenvolgens Toria en Het ‘Ezelken’. Dat was pas mogelijk na de dood van deze laatste, gesymboliseerd door haar gevouwen handen op het doodsbed en het grafkruis daarboven. Deze zes tekeningen zijn in deze volgorde in de uiteindelijke druk opgenomen. Dille had echter aanvankelijk nog meer illustraties mogelijk geacht. In de volgorde van hun nummering zijn dat: Illustratie 7: Het ‘Ezelken’, 't Puipken en Hilaire samen, vermoedelijk in de moestuin, maar in feite zonder decor.Ga naar voetnoot(27) Illustratie 8: Het ‘Ezelken’ kijkt door een raam, verbitterd en onverschillig geworden voor het leven.Ga naar voetnoot(28) Illustratie 9: de koster met het renteniershuis in de hand; daarnaast het bed van juffrouw Toria Schouwbroeck, waaruit de kostersvrouw haar negende kind optilt,Ga naar voetnoot(29) met daaronder een doodskist, waarin Het ‘Ezelken’ ligt. Het is niet zo verwonderlijk dat deze laatste drie tekeningen de druk niet gehaald hebben: de nummers 7 en 8 hebben weinig diepgang, lijken meer mogelijke aanzetten dan volwaardig uitgewerkte tekeningen te zijn. Illustratie 9 daarentegen is al te druk: het lijkt of Dille alle elementen uit de laatste bladzijden van de roman hierin heeft willen samenproppen, met geen gelukkig resultaat; de voorstelling is te bewogen, mist homogeniteit. Het is goed mogelijk dat de huidige Illustratie 6 pas ontstaan is hierna: met behoud en uitvergroting van het kostersprofiel, met minder anekdotiek, maar met meer nadruk op de motieven inhaligheid en dood. Dille tekende de negen tekeningen met de pen in Oost-Indische inkt op papier van zeer verschillende, doorgaans zeer matige kwaliteit, soms zelfs op verknipte of open geplooide en gestreken briefomslagen. Was dat een kunstenaarsmarot of het gevolg van penibele oorlogsomstandigheden? Illustratie 3 bestaat uit twee aan elkaar gekleefde stukken: het hoofd van de meid Céline is aldus in de compositie ingelast. De kunstenaar heeft wel elke tekening na afloop met potlood voluit gesigneerd als ‘Frans Dille’. Bij het clicheren voor de | |
[pagina 146]
| |
druk zijn de afbeeldingen verkleind tot eenzelfde formaat: Illustratie 1 is als tekening 163 mm hoog, in druk 131 mm, Illustratie 2 respectievelijk 163 tegenover 103 mm, Illustratie 3 188 en 110 mm (zoals men ziet wijken ook de afmetingen van de originelen onderling van elkaar af). Zoals de reeks van zes illustraties in druk voorligt, vormt zij een sterk geheel. Op alle tekeningen zijn handen nadrukkelijk aanwezig en werkzaam: aanwijzend, ondersteunend, toegrijpend. In vier (1, 2, 4, 5) van de zes platen beheersen twee naar elkaar toe of van elkaar weg gekeerde hoofden de voorstelling. Een massief zwaar kruis komt driemaal (1, 4, 6) voor.
Vóór de suite van de illustraties staan vier bladzijden (ongepagineerd, zoals ook de illustraties) met de begintekst van de roman.Ga naar voetnoot(30) Dille deed hiervoor geen beroep op de derde uitgave van Het ‘Ezelken’ (1925), maar wel op de Brusselse oorlogsuitgave uit het jaar 1942.Ga naar voetnoot(31) Ook het bibliografisch adres op de titelbladzijde ‘Uitgeverij C.A.J. van Dishoeck - Bussum’ werd daaruit overgenomen. Op het einde van de vierde gezette bladzijde breekt de tekst plots af, midden in het woord ‘ouderwet-[schen]’. Dat heeft natuurlijk een desoriënterend effect op de lezer, zeker omdat deze afbreking zonder enige aankondiging of commentaar geschiedt. Maar deze uitgave is geen leesboek, wel een kijkboek. Dille illustreerde het hele romanverloop, maar wie de suite in ogenschouw nam, werd verondersteld de tekst reeds elders in zijn geheel ter kennis genomen te hebben. De vier tekstbladzijden hier dienen slechts als sfeerschepping. Wel komt nu op die laatste bedrukte bladzijde het begin van het portret dat Buysse van juffrouw Constance schetst, terecht naast de eerste illustratie, waarbij de lezerkijker de overeenkomst tussen tekst en beeld kan vaststellen. | |
[pagina 147]
| |
Is de tekst dan niet van primordiaal belang, hij is wel zeer bibliofiel behandeld. Het zetwerk is zeer verzorgd en de lay-out is onberispelijk. Bij de grootte van een pagina van 271 bij 180 mm bedraagt de zetspiegel 149 bij 98 mm. De marges zijn royaal: de binnenmarge is 22 mm breed, de bovenmarge 35 mm, de buitenmarge 60 mm en de ondermarge niet minder dan 80 mm. Zoals men bij een drukker als De Batist mocht verwachten, is er perfect register tussen schoon- en weerdruk.
Het colofon stelt dat er van deze uitgave één luxe-exemplaar op Van Gelder gedrukt is, naast tien gewone exemplaren op houtvrij romandrukpapier. Dit kan wijzen op de oorlogsomstandigheden: die laatste papiersoort is allesbehalve luxueus. Het luxe-exemplaar berust thans in het Letterenhuis te Antwerpen.Ga naar voetnoot(32) Het binnenwerk vertoont één verschil met de gewone exemplaren: in het colofon ontbreekt in de druk op Van Gelder de laatste zin ‘Dit is nummer...’: die zou daar inderdaad zinloos zijn. Het colofon meldt verder dat de kunstenaar voor dit exemplaar een omslag tekende. Inderdaad draagt het voorplat een pentekening: Het ‘Ezelken’ tussen pastoor en koster met onder hen het renteniershuis. Zoals de andere oorspronkelijke tekeningen heeft Dille ook dit werk met potlood gesigneerd. Boven de afbeelding is in kapitaal gedrukt ‘HET | “EZELKEN”’ (lichtbruine inkt), daaronder ‘DOOR| CYRIEL BUYSSE’ (zwarte inkt). Van zichzelf maakt Dille op het omslag geen mentie. Het eigenlijke titelblad van het luxe-exemplaar is identiek met dat van de tien reguliere exemplaren. Hetzelfde zetsel fungeert bij de gewone exemplaren ook als bedrukking van het voorplat van het grijsgroene omslag. En hier moet op een verrassend storende misdruk gewezen worden. De titel, in kapitaal gezet, luidt: ‘HET | “EZELKEN” | WAT NIET VERGETEN WAS | DOOR | CYRIEL BUYSSE’. Boven het uitgeversadres staat, eveneens in kapitaal, ‘ILLUSTRATIES DOOR FRANS DILLE’. Het beginwoord ‘HET’ en de dubbele aanhalingstekens voor en na EZELKEN, evenals de ondertitel ‘ILLUSTRATIES [...] DILLE’ zijn met lichtbruine inkt gedrukt, dezelfde als gebruikt is op het omslag van het luxe-exemplaar. Voor de tweede drukgang (de twee inktkleuren vereisen immers twee drukgangen) is een fout gemaakt: de regel- | |
[pagina 148]
| |
afstand is verkeerd berekend, zodat ‘HET’ niet boven, maar midden in het woord ‘EZELKEN’ terechtgekomen is en de aanhalingstekens niet boven, maar naast dit laatste woord staan. En parallel daarmee staat de ondertitel te dicht bij het uitgeversadres. De fout is niet opgemerkt tijdens het drukken, want alle bekende exemplaren vertonen ze en ze is ook niet hersteld: tekenaar-uitgever en drukker hebben ervan afgezien de katern te herdrukken. Rekenden zij erop dat de bestemmelingen hieraan niet zwaar zouden tillen? Het colofon maakt melding van tien reguliere exemplaren op houtvrij romandrukpapier. Daarvan behoren twee exemplaren tot Antwerpse officiële collecties: het Stedelijk Prentenkabinet (nr. 6) en het Letterenhuis (nr. 9).Ga naar voetnoot(33) Het exemplaar, aangeboden door antiquariaat De Librije in 1985, is thans in privébezit (nr.2). Wat is het lot geworden van de overige zeven? Hun overlevingskansen waren precair: ontstaan midden in de Tweede Wereldoorlog en enkel voorhanden in een handvol exemplaren. Dille heeft wel meer reeksen met beperkte oplage uitgegeven, maar tien exemplaren lijkt wel het minimum geweest te zijn. Men kan zich daarbij voorstellen dat zulke beperkte editie voor een vooraf bekende of berekende clientèle bestemd was, of misschien nog eerder voor een groepje vrienden en gelijkgezinden. Die laatste indruk wordt m.i. nog versterkt door de papierkeuze: die armetierige velijnsoort vloekt met het begrip ‘bibliofiel’. Iets later in hetzelfde jaar 1943 en in samenwerking met dezelfde drukker gaf Dille een klassieke bibliofiele druk uit: Les Colchiques van Guillaume Apollinaire.Ga naar voetnoot(34) Het loont de moeite die twee drukken met elkaar te confronteren. Het prospectus van Les Colchiques kondigt naast dichter en titel vier tekeningen van Dille aan. Het boek zal in Futuraletter gezet worden en gedrukt op Ingres papier. Er wordt een omslag voorzien in diepblauw geschept papier met etiket in kleurinkt. Dan volgt nog de verzekering: ‘Naar U merken kunt zijn aan de luxeuitgave de uiterste zorgen besteed. De uitgave is zeer beperkt en bedraagt honderd frank per ondertekend exemplaar’.Ga naar voetnoot(35) Bij | |
[pagina 149]
| |
verschijnen blijkt dit werk een bibliofiele druk te zijn, waarop de oorlogsomstandigheden hoegenaamd geen vat blijken te hebben gehad. Als formaat is het boek een tweeling met Het ‘Ezelken’ (275 bij 181 mm). Maar uiterlijk is het verschil compleet. Les Colchiques is op Japanse manier ingebonden: hierbij worden dubbelbladen gevouwen, zodat er een frontvouw ontstaat terwijl de losse uiteinden in de rug van het boek terechtkomen. Die worden geperforeerd en met een streng van rijststro samengebonden. De frontvouw wordt niet opengesneden, zodat van de vier bladzijden van dit dubbelblad enkel de eerste en de laatste beschreven of bedrukt kunnen worden. Men ‘verspilt’ dus de helft van het beschikbare papier, een zeer royale omgang met de grondstof, die in oorlogsomstandigheden voor dit kostbaar, blauw getint papier zeker niet aangewezen is. Inzake de lay-out van de titelpagina van Les Colchiques heeft Dille dezelfde schikking gekozen als voor Het ‘Ezelken’: tekst in kapitaal, eerst titel dan auteursnaam en onderaan ‘ILLUSTRATIONS PAR FRANS DILLE’ boven het fantasie-adres ‘EDITION “LA PERLE FINE” ANVERS - 1943’. De zetspiegel (149 bij 90 mm) wordt onder en boven begrensd door een dikke horizontale paarse streep (een kleur die past bij de herfsttijloos). Les Colchiques bevat nog minder tekst dan Het ‘Ezelken’, alweer een aanwijzing dat in Dilles bibliofiele productie niet de tekst, maar wel de illustraties primeerden. Net zomin als het in zijn bedoeling lag de complete tekst van Buysses roman af te laten drukken, beoogde hij hier de hele bundel Alcools (1913), waarin ‘Les Colchiques’ opgenomen was, te publiceren. Het gedicht van Apollinaire is amper vijftien verzen lang. Die zijn gezet over twee bladzijden: op p. 6 (v. 1-11 op 16 regels) en op p. 7 (v. 12-15 op 8 regels). Vanaf p. 8 herneemt hij de tekst en plaatst achtereenvolgens een fragment van drie of vier verzen naast een van de vier illustraties. Het colofon luidt: ‘De cet ouvrage ont été tirés XV exemplaires sur papier Breughel et imprimés par G.C. De Batist à Anvers au mois de juillet de l'an 1943. Ces exemplaires sont numérotés de I à XV et signés par l'illustrateur. Ceci est le numéro...’.Ga naar voetnoot(36) Hoewel Het ‘Ezelken’ en Les Colchiques qua | |
[pagina 150]
| |
omvang, samenstelling en stijl van de tekeningen erg op elkaar lijken, is het contrast inzake papierkeuze groot: In Les Colchiques wordt nog het best mogelijke onder de krappe tijdsomstandigheden aangeboden, terwijl dat aspect bij Het ‘Ezelken’ uitgesproken karig te noemen is.Ga naar voetnoot(37) Reden temeer om Het ‘Ezelken’ te beschouwen als een attentie, bestemd voor de ‘inner circle’, gedrukt zonder uitgesproken economische motieven.Ga naar voetnoot(38) Alleen zo'n publiek zou dan ook de misdruk op omslag en titelbladzijde tolereren. Tot mogelijke veronachtzaming en daarop volgende verwaarlozing van Het ‘Ezelken’ kan een samenspel van factoren bijgedragen hebben. Dille spreekt in de aanhef van het colofon ongewild emfatisch van ‘dit boek’. Een eventuele lezer - en zeker koper - van een volgende generatie verwacht daarbij een complete tekst, niet dat die afbreekt na vier bladzijden. En het hele ‘boek’ bestaat uit vijf losse, zelfs niet ingenaaide, niet gepagineerde dubbelbladen. Voeg daarbij de misdruk op omslag en titelbladzijde. Geen wonder dat de editie antiquarisch omschreven werd als ‘fragment’ en wetenschappelijk gecatalogeerd kon worden als ‘proefdruk’. Het ‘Ezelken’ van Frans Dille is in dubbele zin een curiosum. Van bij de aanvang was het een zeer zeldzaam, nauwelijks verspreid bibliofiel item. Maar dat bibliofiel karakter wordt schijnbaar opgeheven door wat voor dat type van boek essentieel is: het uiterlijke - verwacht elitaire - aspect. De afgebroken tekst, de misdruk, de losse bladen, de goedkope papiersoort werken verstorend en trekken de aandacht, meer dan de fraaie lay-out, het keurige zetsel en de kwaliteit van de tekeningen. Voor boekenliefhebbers in het algemeen en Buysse-verzamelaars in het bijzonder geldt hier de waarschuwing: hoed u voor een lichtvaardig oordeel! |
|