Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 29
(2013)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
...‘Omdat ze van niets beters weten’
| |
[pagina 56]
| |
Press als model.Ga naar voetnoot(2) Van de Velde had, als lid van ‘Les Vingt’, in hun Salon van februari 1892 de boeken van William Morris bewonderd, in Engeland contact opgenomen met Lucien Pissarro en via deze laatste ook met Charles Rickets.Ga naar voetnoot(3) Het modernisme van Van Nu en Straks uitte zich niet enkel in het literaire werk van de eerste redacteurs Vermeylen, De Bom, Buysse en Prosper van Langendonck,Ga naar voetnoot(4) maar ook in de typografische verzorging, waarvoor Van de Velde een keur van Belgische en Nederlandse kunstenaars had weten aan te trekken. Dat alles verleende Van Nu en Straks een allure waarmee het tijdschrift in de gelederen van de Europese avant-garde een eervolle plaats kon bezetten.Ga naar voetnoot(5) De samenwerking in Van Nu en Straks moet beiden, Buysse en Van de Velde, bevallen zijn. Zij correspondeerden met elkaar.Ga naar voetnoot(6) Van de Velde deed een beroep op veel grafische kunstenaars om de bijdragen in het tijdschrift van vignetten te voorzien, maar voor de twee teksten van Buysse, ‘Moeder’ (in aflevering I) en ‘Op een Zomeravond’ (in aflevering VIII-X) leverde hijzelf de versiering. Toeval of appreciatie? Terwijl de eerste jaargang van Van Nu en Straks in de loop van 1893 verschijnt, wordt Het Recht van den Sterkste voor de Amsterdamse uitgever Willem Versluys gedrukt. Reeds bij het afsluiten van het contract had Versluys naar een ontwerp voor de band gevraagd. Op 27 juni 1893 verzekert Buysse hem: ‘Dadelijk, na het ontvangen van uw brief, heb ik mij tot enkele mijner vrienden der jongere Vlaamsche Schildersschool gewend voor de teekening, die gij op den band van mijn boek verlangt. Geen twijfel of ik zal iets vinden dat u voldoet’. Een dag later volgen meer concrete vragen aan Versluys: ‘Mag dat een volledige band zijn, (die heel het boek zou omslaan) of slechts een gedeeltelijke? En wat soort teekening zou U het best beha- | |
[pagina 57]
| |
gen?’ Op 4 september blijkt de beslissing gevallen: ‘Het is M. Henry van de Velde, die den band voor mijn boek zal teekenen. Ik heb hem het afgedrukte werk toegestuurd opdat hij het zou lezen. Hij verlangt echter te weten of de band “gebrocheerd” ofwel “gecartonneerd” zal zijn’. De verdere discussie over de band wordt daarna tussen Van de Velde en Versluys gevoerd. Op 27 september stuurt Van de Velde zijn tekening naar de uitgever; wel vraagt hij nog naar de kleurencombinatie. Die wordt vastgelegd op 17 oktober. Van de Veldes factuur aan Versluys, gedateerd 11 december 1893, bedraagt 25 gulden.Ga naar voetnoot(7) De band is uitgevoerd in lichtgroen linnen met okergele opdruk. De tekening op het voorplat stelt een knoestige boom voor die met zijn wortels een grote bloem omknelt. In de takken is links de titel ‘Het Recht van den Sterkste’ gevlochten, rechts ‘door Cyriel Buysse’. Links onderaan in kapitalen ‘door W. Versluys uitgegeven te Amsterdam’, rechts het monogram van Van de Velde. Op het achterplat staat een geopende sluis waardoor water stroomt, bedoeld als uitgeversmerk. De voorstelling van boom en bloem op het voorplat kan Van de Velde ingegeven zijn via zijn door Buysse geattesteerde lectuur van de tekst. Wanneer blijkt dat Maria zwanger is ten gevolge van de verkrachting door Reus Balduk ontvlucht zij 's nachts in paniek het ouderlijk huis: ‘[I]n de somberheid van de nacht, die de verre lichtjes van de omringende hoeven hier en daar met glanspunten doorspikkelden, wist ze niet meer op welke plaats ze zich bevond, herkende zij dat oord niet meer, waarvan de minste bijzonderheden haar overdag zo familiair waren. Een wilgetronk [cursivering van mij, W.W.], aan de oever van een sloot, hield haar palstil, hijgend en met vergrote ogen staan. School daar geen mansgestalte achter? De gestalte van Balduk? Zij slaakte een kreet en vluchtte weg in 't land; zij struikelde in een voor en viel op haar knieën neer.’ En even tevoren, waar de auteur Maria in haar milieu situeert, luidt het: ‘In een midden van dieven en schurken, van echte bandieten met afschuwelijke zeden opgevoed, was zijzelf eerlijk en zuiver gebleven, des te zuiverder, des te eerlijker, naarmate zij de anderen, om haar heen, tot een steeds lager zedelijk peil zag dalen. En in die gevoelens lag er bij haar niets beredeneerds: het was iets ingeborens, iets instinctmatigs en onvrijwilligs, zo | |
[pagina 58]
| |
onvrijwillig als het bestaan van een fraaie bloem [cursivering van mij, W.W.], die vanzelf op een mesthoop groeit.’Ga naar voetnoot(8) Niet alleen getuigt deze band van een goed begrip tussen Van de Velde en Buysse, maar tevens betekent hij een nieuw stadium in de ontwikkeling van de boekkunstenaar: voor het eerst moet Van de Velde hier een complete linnen band vorm geven. Klaus Weber ziet in de tekening twee tendensen samenkomen, die in Van Nu en Straks nog afzonderlijk voorkwamen: de naturalistische voorstelling van boom en bloem naast de abstract-ornamentele behandeling van de betiteling.Ga naar voetnoot(9) De band, als luxe-element, was slechts voor een deel van de oplage voorzien. De gewone exemplaren werden gebrocheerd aangeboden.Ga naar voetnoot(10) Hierna liet Buysse in Nederland Sursum corda! (1894) en Wroeging (1895) uitgeven, respectievelijk bij P.N. van Kampen en Zoon en bij Loman en Funke. Beide werken kregen geen figuratieve bandversiering. Anders werd het voor Mea Culpa (1896). Uitgeverij H.J.W. Becht moet Buysse om een illustrator gevraagd hebben voor het omslag. Die koos voor Karel Doudelet, een vriend uit het Gentse milieu.Ga naar voetnoot(11) Buysse noemt hem in het gezelschap van Maurice Maeterlinck, Charles Van Lerberghe, Grégoire Le Roy en anderen, allen leden van het Gentse literaire gezelschap ‘Le Réveil’, dat het gelijknamige tijdschrift uitgaf.Ga naar voetnoot(12) Doudelet was niet enkel een vriend, maar ook een talentvol tekenaar. Juist in dat jaar 1896 begint hij zijn zeer succesvolle loopbaan als boekverluchter met werk voor prestigieuze namen: hij illustreert dan naast Mea Culpa nog Douze chansons van Maeterlinck en Dat Liedeken van Here Halewijn, een luxe-editie van Buschmann. | |
[pagina 59]
| |
Doudelet heeft Mea Culpa oordeelkundig gelezen. Voor het omslag (zwarte tekening op achtergrond van gebroken wit)Ga naar voetnoot(13) heeft hij een dramatische scène gekozen uit deze aan dergelijke scènes zeker niet arme roman: het ogenblik waarop René Raymonde smeekt zijn vrouw te worden en hij haar zweert daarvoor zijn minnares Lucie te zullen verlaten. Waar de tekst van Buysse luidt: ‘Hij maakte nogmaals een hevig gebaar, als om een vijand af te weren; hij vatte nogmaals onstuimig, alles vergetend, haar beide handen in de zijne’,Ga naar voetnoot(14) beeldt Doudelet de hoofdpersoon af met de rechterhand van Raymonde in de zijne, terwijl hij zijn linker op zijn borst houdt om de ernst van zijn gevoelens te bezweren. Zeer fraai is de kleurverdeling over de personages: hij in pikzwart pak als teken van zijn morele en emotionele verscheurdheid, zij in het smetteloos wit van de onschuld. Het tafereel speelt zich af in het bos bij het kasteel van Lauwegem. De zwarte boomstammen, dicht op elkaar gedrongen, symboliseren het bijna ondoordringbaar woud van de sociale conventies waarmee René zich geconfronteerd weet. Uit eigen inspiratie heeft de illustrator de voorgrond gevuld met een woekering van rozen, zinnebeeld van de liefde, maar waarvan de nadrukkelijk afgebeelde spitse doorns het hachelijke van de situatie weergeven. Doudelet heeft zijn monogram bescheiden in de rechter benedenhoek van de tekening geplaatst. Merkwaardig is dat zowel op het omslag als op de titelbladzijde de voornaam van de auteur als ‘Cyriël’ gespeld is. Opnieuw bij Loman en Funke verschijnt in 1897 Op 't Blauwhuis. Voor de band doen de uitgevers een beroep op L.W.R. Wenckebach.Ga naar voetnoot(15) Op het bruine omslag komt een figuratieve voorstelling: de hoofdfiguur Nina staat op een tuinpad, houdt een geplukte roos in de rechterhand en legt de linker op de kop van de hond Focho. Op de achtergrond ziet men een gedeelte van het dak en een vleugeltoren van het kasteel en een hekje. Er wordt geen specifieke scène uit de roman afgebeeld. Alleen kunnen de bloemen op de voorgrond wijzen op het voorjaar en zo met het derde en laatste deel van het verhaal | |
[pagina 60]
| |
geassocieerd worden.Ga naar voetnoot(16) Wenckebach heeft zijn monogram onderaan links aangebracht. De drie volgende prozawerken, uitgegeven door H.J.W. Becht, Schoppenboer (1898), Uit Vlaanderen (1899) en Te lande (1900), werden niet in figuratieve banden gezet. Daartegenover trok de band van 'n Leeuw van Vlaanderen (1900) bij Van Kampen en Zoon wel de aandacht: op het voorplat van de blauwgrijze linnen band werd de kapitaal ‘L’ van ‘Leeuw’ speels gehistorieerd: de schacht van die letter fungeert tevens als vlaggenstok voor een Vlaams vaandel met de zwarte leeuw op gouden veld. Dezelfde uitgever voorzag Van arme menschen (1901) van een meer spaarzame halflinnen band met lichtbeige rug en groene geribde platten. Verzorgd werk leverden Van Holkema en Warendorf voor Daarna (1903). Simon Warendorf jr. trad in 1892 als initiatiefnemer op bij de oprichting van De Nederlandsche Boekhandel te Antwerpen,Ga naar voetnoot(17) was uitgever van Groot Nederland, had reeds Het huwelijk van neef Perseyn (1893) en De zwarte kost (1898) in ‘Warendorf's Novellen-Bibliotheek’ opgenomen en kan op grond van die bestaande samenwerking extra aandacht aan het ui terlijk van de roman besteed hebben. Het boek is gebonden in een halfleren band met platten in groen linnen (een dure combinatie); de leren rug en hoeken zijn voorzien van florale blinde stempeling. Het lettertype van de betiteling op rugschild en voorplat is stilistisch in overeenstemming met die op het titelblad, een doordachte combinatie. De Vennootschap ‘Letteren en Kunst’ te Amsterdam prefereerde voor Tusschen Leie en schelde (1904) dan weer een dieprode linnen band met goudopdruk. In januari 1905 start de samenwerking met uitgever C.A.J. van Dishoeck te Bussum. Die resulteert al vlug in de publicatie van de novellebundel In de natuur. Reeds in een brief van 30 januari deelt Buysse zijn appreciatie mee aangaande formaat, lettertype en papier, als door de uitgever voorgesteld.Ga naar voetnoot(18) Die elementen gaan hem dus wel ter harte. Wanneer het boek in juni verschijnt, staat op de titelpagina als het ware als ondertitel vermeld: ‘Bandteekening van Her- | |
[pagina 61]
| |
man Teirlinck’. Vanaf 1903 heeft Teirlinck inderdaad voor heel wat uitgaven van Van Dishoeck de bandversiering op zich genomen.Ga naar voetnoot(19) Als bandtekening voor In de natuur koos Teirlinck een sterk gestileerde compositie waarin een boom, aren, rozen en een zonneschijf verwerkt zijn. De tekening is in groen op wit fond uitgevoerd. Nog in hetzelfde jaar werkt Teirlinck aan de band voor Het leven van Rozeke van Dalen. Ditmaal kiest hij voor een figuratieve voorstelling: gekadreerd binnen een strakke lijst, bovenaan omgeven door gestileerde zonnebloemen, staat de figuur van Rozeke in een pikzwarte kapmantel, alleen verlevendigd door een grote strik, en op holsblokken. Daarmee is haar sociale status aangegeven. De mantel is niet in zijn volle omvang afgebeeld, maar de compositie is bovenaan en aan de zijkanten afgesneden om de sociale en maatschappelijke druk aan te duiden. De lijdzaamheid van de figuur wordt uitgedrukt door de neergebogen houding van het hoofd, de klassieke pose van de Mater dolorosa-icoon. De zwarte tekening staat op een felgele band. Buysse is niet onder de indruk van het ontwerp. Op 2 september 1905 schrijft hij aan Van Dishoeck: ‘Met den band kan ik me maar niet tot hooge ingenomenheid stemmen. Die eentonig-zwarte mantelvlek verveelt me; misschien wordt het beter in kleur. Nu is er voor mij iets disharmonieus in’.Ga naar voetnoot(20) Van Dishoeck behield de bandtekening voor de tweede (1917) en de derde (1927) druk. Het ontwerp voor 't Bolleken werkt Teirlinck uit zoals voor In de natuur: de opbouw van de geabstraheerde figuur door middel van lussen en afgesneden ellipsen volgt het patroon van het vorige werk. Wel kan men in het middensegment van de tekening een beker onderscheiden, mogelijk een verwijzing naar de levenswijze van Meneer Vital. Buysse is zeer tevreden over de productie van het boek, maar vraagt terecht aan Van Dishoeck waarom op de band ‘Het Bolleken’ staat en niet de correcte verkorting van het lidwoord.Ga naar voetnoot(21) | |
[pagina 62]
| |
Voor de tweede druk van Mea Culpa (1907), nog steeds bij H.J.W. Becht, werd een nieuw omslag ontworpen, geïnspireerd op de tekening van Doudelet voor de eerste druk. Diens rozen worden nu het overheersend motief. Zij vormen de kop van de voorstelling (drie rozen in elke bovenhoek en in het midden een centrale roos, verbonden met doorntakken). Soortgelijke twijgen dalen van de rozen in de bovenhoeken langs de randen van het voorplat neer tot in de voet van de plaat, waar zij zich verstrengelen. Lente ( 1907) krijgt dezelfde bandtekening als In de natuur, maar met een andere kleurencombinatie: het fond is groen, de tekening oker. Bij ontvangst van zijn exemplaren meldt Buysse aan Van Dishoeck dat hij ze zeer mooi vindt.Ga naar voetnoot(22) Voor Het volle leven (1908), een roman die hijzelf ‘tragisch en schrijnend, en zelfs wreed’ noemt, suggereert Buysse aan zijn uitgever de kleuren voor de band: ‘Als kleur dus nog al somber, of, misschien beter nog, harde, sterke kleur. Vermiljoen-rood met zwart b.v. Kleur van wreedheid en hartstocht, ware heel goed’. Van Dishoeck laat Teirlinck de tekening voor In de natuur en Lente met aangepaste betiteling hergebruiken en de band in de door de auteur gewenste kleurencombinatie uitvoeren. Dacht de uitgever, gezien de snelle opeenvolging van Buysses boeken, met deze uniforme banden aan een soort reeks? Of is de uitleg prozaïscher en heeft Teirlinck na 't Bolleken in 1906 geen bandtekeningen meer gemaakt voor Van Dishoeck, zodat de uitgever noodgedwongen naar vroegere ontwerpen moest teruggrijpen? Buysse is niet tevreden over de kleuren van Het volle leven: ‘De uitgave ziet er, als al uwe uitgaven, mooi uit, maar de kleur had ik mij anders voorgesteld: vuriger-rood, bijna oranje’.Ga naar voetnoot(23) Voor 'k Herinner mij (1909) wordt de ‘reeks’ van In de natuur met dezelfde bandtekening van Teirlinck voortgezet, ditmaal in een bruinrode band met tekening in zwart. Parallel daarmee kiest Van Dishoeck voor Het ‘ezelken’ (1910) de band die Teirlinck oorspronkelijk voor 't Bolleken getekend had. Ook de kleurencombinatie | |
[pagina 63]
| |
(zwarte tekening op gele achtergrond) is overgenomen. De bandtekening wordt hernomen voor de tweede (1914) en derde (1925) druk van Het ‘ezelken’. Voor een totaal ander dan Buysses gewone publiek van lezers - en vooral kopers - verschijnt op het einde van het jaar 1910 bij ‘l'édition d'art’ H. Piazza & Cie te Parijs Contes des Pays-Bas met als ondertitel ‘Illustrations de Henri Cassiers’. Hoe komt Buysse in het mekka van de negentiende-eeuwse bibliofilie terecht? Het boek is een kunstenaarsboek, preciezer gezegd een ‘livre de peintre’. De uitgever van dit soort boek wil in de eerste plaats het werk van een illustrator, meest een bekend kunstenaar, aanbieden. Daartoe kiest hij een waardevolle tekst, liefst van een literator met naam die een veilige klank heeft bij het beoogde welgesteld bibliofiel publiek. Aan de uiterlijke verzorging van druk en illustratie wordt de uiterste zorg besteed. Dit type van boek is opgekomen te Parijs in het milieu van de impressionisten en is sindsdien een belangrijke tak van de grafische kunst gebleven. Het initiatief voor het maken van de Contes des Pays-Bas is dus van Piazza uitgegaan. Blijkens het prospectus van het boek wilde hij het talent van Cassiers een nieuwe kans geven, nadat die voor Piazza in 1905 een luxe-uitgave van Camille Mauclair, Trois femmes de Flandre geïllustreerd had, een editie die snel uitgeput was. Cassiers was een vooraanstaand lid van de ‘Société royale beige des Aquarellistes’ en had reeds boekillustraties voor de Brusselse uitgevers Kistemaekers en Ohlendorff geleverd vooraleer Piazza hem opmerkte. In 1910 exposeerde hij in de Parijse galerie Georges Petit gouaches en de vijftig originele aquarellen voor de Contes des Pays-Bas. Nadien hield hij de medewerking bij Piazza in stand: hij illustreerde voor deze uitgever het werk van Émile Verhaeren (1922-1942) en Maxence Van der Meersch, La Maison dans la dune (1937). Postuum verschenen bij Piazza nog Verhaeren, Toute la Flandre (1953) en Mauclair, Le Charme de Bruges (1955) en Le Charme de Vénise (1955). Voor de Brusselse uitgeverij Editions du Nord werkte hij in latere jaren ook met titels die men in het Frans als ‘septentrional’ zou bestempelen: Verhaeren, Les Flamandes en Les Bords de la route, evenals Stijn Streuvels, Sous le ciel de Flandre (1933).Ga naar voetnoot(24) | |
[pagina 64]
| |
Naast boekillustrator was Cassiers ook een bekend ontwerper van affiches en didactische prenten. Die grafiek onderscheidt zich door een klare lijnvoering. Maar in het genre waar hij zich het meest op toelegde, de aquarel, gaf hij het liefst atmosferisch-wazige beelden weer. Aan zijn voorliefde voor dit gegeven schrijft men zijn levenslange belangstelling voor het Hollandse landschap toe.Ga naar voetnoot(25) Wanneer Piazza hem voorstelt na Mauclairs Trois Femmes de Flandre weer een ‘noordelijk’ sujet te behandelen, verwondert het niet dat de kunstenaar aan Holland denkt. Nu had Buysse in 1902 een tekst geschreven onder de titel ‘Au fil de l'eau et sur les calmes rives’ als inleiding op En Hollande, een serie lithografieën van de Gentse kunstenaar Armand Heins.Ga naar voetnoot(26) Net zoals Cassiers identificeert Heins ‘Holland’ met de kustprovincies Zeeland en Zuid- en Noord-Holland. Buysse heeft zowel oog voor de weidse natuur, ‘ces rivières majestueusement larges et calmes’ als voor pittoreske figuren, zoals ‘un couple de paysans qui se rendent à quelque marché ou kermesse: l'homme en noir, ses longs cheveux blonds et bouclés coupés droits sur la nuque, la femme comme une petite idole, tout en or et couleurs éclatantes’.Ga naar voetnoot(27) Die verwoording kan Cassiers getroffen hebben als perfect in overeenstemming met zijn eigen aanvoelen. Buysse kan bovendien binnengehaald zijn in het project als tweetalige kenner van ‘Holland’ omdat hij reeds sinds december 1896 in Den Haag woonde.Ga naar voetnoot(28) Voor een mogelijke connectie Buysse-Heins-Cassiers moet ook gewezen worden op hun gezamenlijke medewerking aan het boek Notre Pays. Dat was door de regering als prestigeproject opgezet in 1905 ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van de Belgische staat en daarvoor werd een keur van schrijvers en illustratoren aangesproken. Onder de literatoren van deel I, ‘La race et le milieu belges’ noteert men Verhaeren, Valère Gille en Buysse, onder de grafici Fernand Khnopff, Edmond van Offel, Armand Heins, Henri Cassiers en Albert Baertsoen. De kolossale productie werd toevertrouwd aan de | |
[pagina 65]
| |
Het recht van den sterkste. Amsterdam, W. Versluys, 1893.
Eerste druk, bandontwerp Henri van de Velde. | |
[pagina 66]
| |
Wroeging. 's-Gravenhage, Loman & Funke, 1895. Eerste druk.
| |
[pagina 67]
| |
Mea culpa. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1896.
Eerste druk, omslagtekening Karel Doudelet. | |
[pagina 68]
| |
Het leven van Rozeke van Dalen, 2 dln. Bussum, C.A.J. van Dishoeck, 1906 [= 1905]. Eerste druk, omslagtekening Herman Teirlinck.
| |
[pagina 69]
| |
[Het=]'t Bolleken. Bussum, C.A.J. van Dishoeck, 1906.
Eerste druk, omslagtekening Herman Teirlinck. | |
[pagina 70]
| |
Lente. Bussum, C.A.J. van Dishoeck, 1907.
Eerste druk, omslagtekening Herman Teirlinck. | |
[pagina 71]
| |
Contes des Pays-Bas. Paris, ‘l'Edition d'Art’ H. Piazza, 1910.
Nr. 142/300. Niet gesigneerde meesterband. | |
[pagina 72]
| |
Contes des Pays-Bas. Nr. 180/300.
Meesterband, gesigneerd J. Stroobants. | |
[pagina 73]
| |
Contes des Pays-Bas. Nr. 180/300.
Inslagen met een kader van tulpen tussen voluten. | |
[pagina 74]
| |
Het Ezelken. Bussum, C.A.J. van Dishoeck, 1910; 1914. Tweede druk, omslagtekening Herman Teirlinck (hernomen van 't Bolleken).
| |
[pagina 75]
| |
De vroolijke tocht. Bussum, C.A.J. van Dishoeck, 1911.
Eerste druk, omslagtekening Rie Cramer. | |
[pagina 76]
| |
Virginie Loveling en Cyriel Buysse, Levensleer. Gent, Ad Herckenrath, 1912.
Eerste druk, bandontwerper niet bekend. | |
[pagina 77]
| |
Zomerleven. Bussum, C.A.J. van Dishoeck, 1915. Eerste druk.
| |
[pagina 78]
| |
De roman van den schaatsenrijder. Amsterdam, Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur (De Wereldbibliotheek), 1918. Eerste druk.
| |
[pagina 79]
| |
Kerels. Gent, Van Rysselberghe & Rombaut, 1927.
Eerste druk. Houtsnede van J. van de Veegaete. | |
[pagina 80]
| |
[pagina 81]
| |
befaamde ‘Librairie nationale d'art et d'histoire’ G. van Oest & Cie te Brussel. Door de grootse opzet, het aanzienlijk aantal medewerkers en de hoge technische eisen (voor een folio van 415 bij 310 mm met talloze illustraties, zowel reproducties in kleur als originele grafiek) kwam dit eerste deel pas in 1909 klaar. In zijn bijdrage ‘Villes des Flandres’ roemt Buysse de schoonheid van onze oude stadskernen, erkent hij de invloed van de moderniteit ten goede en ten kwade en neemt hij nog eens - ongemakkelijk - stelling tegen de vorige generatie flaminganten.Ga naar voetnoot(29) Volledigheidshalve zij gezegd dat het tweede deel, ‘Les arts, les lettres et la vie belges’ ten gevolge van de Eerste Wereldoorlog pas in 1919 verscheen. Onder de illustratoren komt Cassiers niet meer voor, wel Heins en als nieuwe aanwinst Doudelet. In de bijdrage ‘Le roman flamand’ kenschetst Julius Sabbe de werken van Buysse als ‘d'un réalisme honnête et mâle’ te zijn. ‘Il se met par là à la tête de nos romanciers modernes’.Ga naar voetnoot(30) Kort na het verschijnen van Contes des Pays-Bas (het boek werd aangekondigd voor oktober 1910) schrijft Buysse ter verduidelijking aan Van Dishoeck op 1 januari 1911: ‘Die “Contes des Pays-Bas” zijn geen vertaalde novellen uit mijn werk, maar wel vijf aparte, door mij direkt in 't Fransch geschreven schetsen over Holland. Als litterair werk heeft het geen bizondere beteekenis: 't is in de eerste plaats geschreven om den schilder Cassiers gelegenheid tot pittoreske illustreering te geven. [...] Het is een zeer beperkte luxe-uitgave: 300 ex. waarvan 10 à 750 frank 't stuk, 40 à 450 en de rest 200. Hoe de Parijsche uitgever erin geslaagd is dat alles, nog vóór de verschijning aan den man te brengen, blijft mij een raadsel, maar het is zoo. Hij doet er natuurlijk een goede zaak mee hoewel zijn onkosten ontzaglijk moeten wezen. Mij o.a. betaalde hij 1500 frank voor 100 gewone pagina's’.Ga naar voetnoot(31) Die informatie is correct: het ‘livre de peintre’ is er in de eerste plaats voor de illustrator. Het prospectus specificeert inderdaad: 10 exemplaren op Japans papier met een originele aquarel en twee suites | |
[pagina 82]
| |
van de illustraties, een in kleur en een in zwart, tegen de prijs van 750 goudfrank; er is reeds vooraf ingetekend op 6 exemplaren; 40 exemplaren op Japans met een suite in zwart (22 intekenaars) tegen 450 frank en 250 exemplaren op geschept papier van Blanchot & Kléber (164 intekenaars) tegen de prijs van 200 frank. Piazza bood ook een aangepaste band in rood of groen marokijn aan; die kostte 100 frank. C. Degreef schrijft zeer lovend over die illustraties: ‘Seul Henri Cassiers pouvait illustrer de façon aussi magistrale l'ouvrage de Cyriel Buysse en collaboration avec Piazza qui se surpassa pour l'ornamentation de la couverture et de la page de titre et les encadrements de chaque page. Je considère ce livre comme l'un des meilleurs, à tous points de vue, que l'artiste ait illustrées’.Ga naar voetnoot(32) Een ander geluid was te horen in een brief van 29 december 1909: daarin weigerde Maeterlinck een inleiding te schrijven voor de op stapel staande Contes des Pays-Bas omwille van Buysses taal die hij bestempelde als ‘lourde, empêtrée, morte, incorrecte’. Bovendien hield hij niet van Cassiers, ‘dont j'ai toujours détesté l'art vulgaire’.Ga naar voetnoot(33) De auteur van Serres chaudes voelde immers veel meer voor de symbolistische kunst van Doudelet. Voor de band van De vroolijke tocht (1911) doet Van Dishoeck een beroep op de tekenares Rie Cramer. Zij koos voor een vertrekkensklare auto met Buysse aan het stuur en in vrouwelijk gezelschap. De wagen rijdt recht op de lezer/kijker af. De weg is omzoomd met jonge boompjes. Op de achtergrond suggereren twee verre kerktorens een grote afstand. In overeenstemming met de tekst staan rechts en links op de schijnwerpers van de wagen twee vlaggetjes: rechts de Vlaamse leeuw, links de Nederlandse driekleur.Ga naar voetnoot(34) Het vooraanzicht van de auto is precies weergegeven: het is Buysses viercilinder Minerva; ook de nummerplaat is duidelijk leesbaar: B26.Ga naar voetnoot(35) Toch bleek Buysse in zijn commentaar aan Van Dishoeck niet gecharmeerd: ‘Het bandje van De Vroolijke Tocht kan ik niet mooi vinden. Ik vind 't 'n zeurig, pietluttig dingetje. 'k Zag veel liever een dood-gewone | |
[pagina 83]
| |
band met flinke, groote titelletters en zonder ornamenteering’.Ga naar voetnoot(36) Hij stoorde zich blijkbaar aan de zorgvuldige tekenstijl en vooral aan de prieel-achtige schikking van de boompjes met ragfijne blaadjes. Van Dishoeck koos voor een grijze linnen band met bruine imprint; de ingenaaide versie kreeg een zwarte tekening op okergele achtergrond. De uitgever behield deze combinatie voor de tweede druk (1915). Stemmingen (1911) voorziet hij van een grijsgroene band met zwarte belettering. Als versiering komt hier voor het eerst op het voorplat - wat bij latere uitgaven regel zou worden - een tekening (slechts 27 bij 38 mm) van Teirlinck die sinds 1905 op de titelpagina's en banden van Van Dishoecks Vlaamse auteurs als vignet gebruikt wordt:Ga naar voetnoot(37) een oude man in 16de-eeuwse kledij, onder een raam schrijvend in een foliant op een lessenaar met rechts naast zijn hoofd een wapenschild: een gaande leeuw met daaronder een toren tussen de letters V en D (voor Van Dishoeck). Dezelfde schikking behoudt hij voor de okergele band van De nachtelijke aanranding (1912). Van Faassen merkt op dat Buysse ‘met enige lof’ schrijft over de nieuwe letter van Van Dishoeck, de Hollandse mediëval van typograaf S.H. de Roos. En verder: ‘Ook naar de omslag van zijn roman toonde Buysse zich nieuwsgierig [...].’ In tegenstelling tot Buysses overige boeken zouden de letters op de omslag ditmaal in donkerblauw worden gedrukt. Het zijn nauwelijks wijzigingen om over naar huis te schrijven. Dat Van Dishoeck ze niettemin aan Buysse voorlegde, wijst er op dat diens bemoeienis met zijn boeken vér ging’.Ga naar voetnoot(38) | |
[pagina 84]
| |
Onder pseudoniem ‘Louis Bonheyden’ schreef Buysse samen met Virginie Loveling reeds in 1906 Levensleer, maar het werk werd pas in 1912 in boekvorm uitgegeven door Adolf Herckenrath te Gent. Op het omslag prijken twee pauwen, wel als zinspeling op de bespottelijke hoogmoed van de Gentse bourgeoisie wier kolderiek Frans-Gents taalgebruik genadeloos weergegeven wordt. Of deze voorstelling door de auteurs gesuggereerd werd, dan wel van de uitgever afkomstig is, die zelf ook literator en criticus was, is niet uit te maken. Aangezien Per auto (1913) tot dezelfde categorie reisverhalen behoort als De vroolijke tocht kiest Van Dishoeck voor precies dezelfde combinatie: grijze linnen band en okergeel omslag met de tekening van Buysses auto door Rie Cramer. Voor Van hoog en laag (1913) geeft Van Dishoeck de voorkeur aan de nu standaard wordende bandversiering met het vignet van de schrijvende man. De kleur van het papieren omslag is blauw, terwijl de linnen band zwart is met gouden belettering, wat een fraai effect oplevert. Maar de uitgever neemt een - binnen het huidig bestek - belangrijk initiatief: voor het eerst brengt hij een kleine bibliofiele oplage van een roman van Buysse in de handel. Na de eigenlijke tekst van de roman (p.156) staat op de volgende bladzijde een colofon: ‘Van dit boek zijn 10 exemplaren gedrukt op geschept Hollandsch papier van Pannekoek’. Deze luxe-exemplaren kregen een band in perkament met vignet en belettering in goud en met vergulde kopsnede.Ga naar voetnoot(39) De uitgever schonk aan de auteur zulk een bibliofiel exemplaar.Ga naar voetnoot(40) Het is hier wel de plaats om de luxe-exemplaren van Karel van de Woestijnes uitgaven bij Van Dishoeck ter sprake te brengen. De editeurs van Van de Woestijnes briefwisseling met Van Dishoeck noteren hierover in hun inleiding: ‘Aan een smaakvolle uitvoering van de boeken hechtten uitgever en auteur allebei evenzeer. Van de Woestijne dacht mee over lettertype, papiersoort en band- of omslagontwerp. Van de meeste uitgaven werd een beperkt aantal exemplaren op luxe | |
[pagina 85]
| |
papier gedrukt en in een speciale band gestoken’.Ga naar voetnoot(41) Daarbij moeten twee elementen onderscheiden worden: de bibliofiele wensen van de dichter en de zakelijke vooruitzichten van de uitgever. Op 15 april 1905 vraagt Van de Woestijne aangaande zijn bundel Verzen: ‘Zou er geen middel zijn, natuurlijk op mijne kosten, van het boek één exemplaar op Japansch papier te trekken? Ik zou het gaarne mijn vrouw aanbieden in een bijzonderen band’. Soortgelijk verzoek op 12 februari 1912 aangaande Interludiën: ‘Mijn vriend Aug. Michot sprak mij van een exempl. op bijzonder papier. Ik heb hem naar U gezonden. Als het zoover komt kunt U misschien een tweede ex. laten maken voor mij, buiten den handel?’ Dat zijn dus alles wensen van de auteur, door hem dan ook betaald. In het prospectus van De gulden schaduw (1910) twijfelt Van Dishoeck niet dat hij voor dit boek een - natuurlijk beperkt - bibliofiel publiek kan bekoren: naast de gewone gebonden en ingenaaide exemplaren waren er ook circa 20 genummerde exemplaren op Japans papier verkrijgbaar in losse vellen, ingenaaid of gebonden in perkament. Het verschil tussen deze twee categorieën, luxe-exemplaren op bestelling van de auteur en dito boeken waarvoor de uitgever een marktsegment ziet, wordt strikt gehandhaafd. Net zoals Buysse - uitzonderlijk - een bibliofiel exemplaar van Van hoog en laag ontvangt, krijgt Van de Woestijne ook ooit zulk een eerbewijs. Ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag werd hem op 6 mei 1928 een banket aangeboden. Bij die gelegenheid schonk Van Dishoeck hem een luxe-exemplaar op Hollands papier van het eerste deel van zijn Werken. De dichter begint op 10 mei zijn dankbrief als volgt: ‘Ik dank u voor uwe aanwezigheid op het feestmaal van Zondag en voor het schoone geschenk dat gij mij hebt meêgebracht en dat iedereen bewondert, ik hoop dat er meer ex. zijn op Hollandsch papier: daar zal, naar ik hoor, vraag naar zijn’.Ga naar voetnoot(42) De bevlogen dichter Van de Woestijne wenste zijn poëzie van bij het begin - men denke aan zijn samenwerking met Julius de Praetere - zo kostbaar mogelijk gestalte te geven, de meer zakelijk ingestelde prozaïst Buysse had toen voor dat aspect geen deel van zijn honorarium over. | |
[pagina 86]
| |
Voor Oorlogsvisioenen (1915) volgt Van Dishoeck de lijn die hij met Van hoog en laag uitgezet had: het grijze omslag met blauwe belettering draagt het vignet met de schrijvende man; ook het bibliofiele aspect wordt hernomen: in een colofon wordt op tien luxe-exemplaren op papier van Pannekoek geattendeerd. In hetzelfde jaar verschijnt Zomerleven. Voor het ontwerp van de band heeft uitgever Van Dishoeck W.F. Gouwe aangesproken, wiens naam dan ook op de titelpagina vermeld wordt. De gebonden uitgave is duidelijk luxueuzer bedoeld dan de ingenaaide versie. Deze laatste heeft een grijs omslag met als versiering op het voorplat een rozet in groene inkt, waarin de titel en de auteursnaam verwerkt is. De gebonden exemplaren steken in een elegante soepele band in groen linnen; de rozet is verguld, evenals de kopsnede. Van een verloren zomer (1917) krijgt een aan het verhaalde oorlogsgebeuren aangepaste grauwgrijze omslag met zwarte belettering en het vignet met de schrijvende man. Met deze stereotiepe band valt de commentaar van Buysse bij de ontvangst van zijn presentexemplaren dan ook kort uit: ‘De boeken in dank ontvangen. 't Ziet er, als naar gewoonte, netjes uit’.Ga naar voetnoot(43) In de volgende jaren slabakt de samenwerking met Van Dishoeck. Van De roman van den schaatsenrijder, die in 1918 bij de Wereldbibliotheek (of voluit: Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur) verschijnt, weet men niet of Buysse die ooit aan Van Dishoeck aangeboden heeft. Het is inderdaad een goedkope productie: het boekje, in klein formaat, heeft weliswaar een band in twee soorten linnen (groen voor rug en hoeken, grijs voor de platten) met vergulde belettering en een verguld signet, maar de afwerking van het geheel is allesbehalve zorgvuldig. Voor de roman De strijd (1918) sluit Buysse evenmin een contract met Van Dishoeck. Dat boek gaat naar de Rotterdamse uitgeverij Nijgh & Van Ditmar. Die bezorgt het boek een mooie band in donkergroen linnen met belettering en vignet in goud. Het cirkelvormig vignet stelt een roeiende man voor. Op de titelbladzijde staat een ander vignet: een man op een steigerend paard met als onderstaande leuze: ‘Nimmer dralend.’ De twee pony's (1919) verschijnt bij J.M. Meulenhoff te Amsterdam in een eenvoudige ef- | |
[pagina 87]
| |
fen witte kartonnage. In 1921 wendt Buysse zich weer tot Nijgh & Van Ditmar voor Zooals het was... Dat boek krijgt een mooie effen diepblauwe band met vergulde belettering. Op het titelblad staat het ‘Nimmer dralend’-vignet zoals in De strijd. Ondertussen bezorgt Van Dishoeck herdrukken. Voor een tweede druk van Per auto (december 1920) wordt het bandontwerp van Rie Cramer uit 1913 opnieuw gebruikt. Op de steenrode band van de tweede druk van Het volle leven (1922) staat het vertrouwde vignet met de schrijvende man. Door de devaluatie van de Belgische frank na de Eerste Wereldoorlog worden boeken uit Nederland in Vlaanderen praktisch onverkoopbaar. Buysse laat dat aan Van Dishoeck weten, samen met het getuigenis van een misnoegde lezer. Die economische realiteit en de wens om zijn werk in eigen land te laten verschijnen doen Buysse positief reageren op een voorstel van de Gentse uitgeverij en boekhandel Van Rysselberghe & Rombaut om een werk van hem uit te geven. Dat wordt Uit de bron (1922). Paul Rombaut, die de Nederlandstalige uitgaven van de uitgeverij beheert, laat het boek drukken door de Gentse socialistische Volksdrukkerij. Het resultaat staat in schril contrast met de keurige boeken van Van Dishoeck. De recensent in Den Gulden Winckel (1923) is ongenadig: ‘Drukker en schrijver hebben, ieder naar hun vermogen, dit boek uiterlijk niet zoo gemaakt, dat men gretig erin hapt. Het is met doorgedrukte bladzijden, overgezetten inkt en dansende regels van de pers gekomen; de correctie is aan heel wat zetfouten voorbijgegaan; het nederlandsch klinkt lang niet onberispelijk’.Ga naar voetnoot(44) En dan vergeet hij nog te wijzen op de schamele papiersoort! Toch blijft Buysse bij zijn beslissing om in Vlaanderen te publiceren en biedt hij dan ook zijn volgend werk, De laatste ronde, in maart eerst aan Van Rysselberghe & Rombaut aan. Zij kunnen blijkbaar niet op zijn voorwaarden ingaan, want het boek komt nog in hetzelfde jaar uit bij Van Dishoeck. Omdat het werk net zoals De vroolijke tocht en Per auto tot Buysses verhalen over reizen met de eigen wagen behoren, kiest Van Dishoeck voor de bekleding die hij voor dit genre gereserveerd had: grijs linnen band of okergeel omslag met de tekening van Rie Cramer, voorstellend Buysses automobiel. Maar één detail is gewijzigd: de nummerplaat (B26) is afgedekt. Kennelijk was het nummer niet langer actueel en is het daarom op een | |
[pagina 88]
| |
wenk van de auteur verwijderd.Ga naar voetnoot(45) Voor de band van de tweede uitgave van Lente (1923) doet Van Dishoeck geen beroep meer op de tekening voor de eerste druk, maar laat hij op de gele band het vignet met de schrijvende man plaatsen. Dezelfde combinatie wordt gebruikt voor de tweede druk van De nachtelijke aanranding (1924), waardoor dit boek precies hetzelfde uitzicht heeft als de eerste druk uit 1912. In 1924 bezorgt de uitgeverij Van Holkema en Warendorf een tweede druk van Het Recht van den Sterkste. Het boek verschijnt in een serie, de ‘Daalders Editie’, aldus genoemd omdat de boeken één rijksdaalder of 2,50 gulden kosten. Het boekontwerp van B. van Vlymen gold voor de hele reek, waardoor geen band met de inhoud gelegd kon worden. Op het voorplat van de lichtgrijze band met meerkleurige imprint overheersen figuren, opgebouwd uit voluten; de titelbladzijde, evenals de naastliggende pagina, heeft een meandrische lijst met daarbinnen, in een achthoek, de betiteling. In hetzelfde jaar verschijnt bij Van Rysselberghe & Rombaut Tantes. Van Dishoeck bezorgt daarvan - wat hij reeds gedaan had voor Uit de bron - een licentie-uitgave voor Nederland. Dat zou hij trouwens voor alle titels doen die Buysse bij zijn Gentse uitgevers liet uitkomen. Het omslag van Tantes is grijsbruin met titel, auteur en uitgeversadres in zwart zonder enige verdere versiering. Wel had Willem Rombaut, die een zeer dynamisch uitgever was met flair voor publiekswerving, een techniek van Van Dishoeck overgenomen die deze laatste in Van hoog en laag en Oorlogsvisioenen toegepast had: het bezorgen van bibliofiele luxe-exemplaren. Op de versozijde van de Franse titel prijkt enkel in die luxe-exemplaren als colofon de volgende tekst: ‘Van dit boek werden twintig genummerde exemplaren, op Hollandsch geschept Van Gelder-papier, in den handel gebracht’.Ga naar voetnoot(46) Die zijn duidelijk niet als presentexemplaren bedoeld, maar voor de verkoop bestemd. Zij werden door de auteur gesigneerd. Ondanks dit luxe-aspect bekent Buysse op 11 december 1924 aan Van Dis- | |
[pagina 89]
| |
hoeck: ‘Ik weet zoo goed als gij zelf dat de door u uitgegeven boeken oneindig veel mooier zijn dan deze die in Gent gedrukt worden. Maar de verkoopprijs aldoor! De verkoop van Tantes gaat prachtig en niemand klaagt er over 't uiterlijk van 't boek omdat ze van niets beters weten’.Ga naar voetnoot(47) De novellebundel Typen (1925) wordt naar het recept van Tantes geproduceerd met alweer twintig exemplaren op Van Gelder-papier. Het boek krijgt een effen rode linnen band of een grijs omslag met zwarte belettering. Onder de indruk van de schielijke dood op bijna 75-jarige leeftijd van zijn vriend, de kunstschilder Emile Claus, schrijft Buysse zijn herinneringen neer in Emile Claus. Mijn broeder in Vlaanderen. Van Rysselberghe & Rombaut publiceren het werk ook in 1925. Het formaat van het boek is groter dan bij een roman om de zwart-wit reproducties van Claus' werken op ingeschoten bladen tot hun recht te laten komen. Op het witte omslag staat het portret van Claus door zijn leerlinge Jenny Montigny. Het boek wordt opgedragen aan koningin Elisabeth, die een goede bekende van de schilder was. Die hoge bestemming noodzaakt een grotere allure in de boekverzorging dan gewoonlijk. Er worden vijftien exemplaren op Japans papier gedrukt; daarvan moet nummer 1 voorzeker aan de vorstin zijn aangeboden. In de Buysse-bibliografie van Roemans wordt verder zeer algemeen van de oplage gezegd: ‘Van dit werk zijn er exemplaren op Japansch Papier, op Featherweight en een gewone volksuitgave’.Ga naar voetnoot(48) Die wazigheid is best te begrijpen, want alleen de exemplaren op Japans papier bezitten een colofon waarin hun aantal gespecificeerd is. In de Franse vertaling van dit boek door Germaine Buysse-Rolin (1926), waaraan Van Rysselberghe & Rombaut een identieke lay-out geven als aan het Nederlandse origineel, staat wel een colofon: daarvan zijn er 15 op Japans papier en 985 op Engels Featherweight gedrukt. De cijfers voor de Nederlandse versie moeten gelijkaardig geweest zijn. Ondertussen bezorgt Van Dishoeck op eigen initiatief herdrukken: een derde druk van Het ‘ezelken’ in februari 1925 en later in dat jaar een eveneens derde druk van Mea Culpa. Voor Het ‘ezelken’ doet | |
[pagina 90]
| |
de uitgever een beroep op het bestaande bandontwerp van Teirlinck voor de eerste en tweede druk: een geel omslag met zwarte tekening. Van Mea Culpa is dit de eerste druk die Van Dishoeck bezorgt (het copyright berustte voorheen bij H.W.J. Becht) en daarvoor kiest hij het klassieke vignet met de schrijvende man. In 1926 verschijnt bij Van Rysselberghe & Rombaut Uleken. De uitgevers doen nu een beroep op de diensten van drukkerij Erasmus te Ledeberg-Gent en die levert veel hoogstaander werk af dan de Volksdrukkerij. Als naar gewoonte komen 20 gesigneerde exemplaren op Van Gelder-papier in de handel. Naast het gewone grijze omslag fun-geert voor de luxe-exemplaren als zodanig een soepele kartonnage: op een geel fond een donkerder vlekkenpatroon. In hetzelfde jaar gaat Van Dishoeck ‘met ijzeren regelmaat’Ga naar voetnoot(49) verder met herdrukken: de derde druk van De vroolijke tocht krijgt een okergeel omslag met het vignet van de schrijvende man, de gebonden versie heeft een rug in groen linnen en groene kartonnen platten met hetzelfde vignet. Voor Van arme menschen had Buysse een herdruk gesuggereerd in zijn bovengenoemde brief van 11 december 1924. Die komt er ook in 1926 in dezelfde uitvoering als voor Een vroolijke tocht. Voor Kerels (1927) laten Van Rysselberghe & Rombaut een houtsnede op het omslag afdrukken die herhaald wordt op de titelpagina. Zij is het werk van J. van de Veegaete en stelt een maaier voor die even pauzeert voor zijn veld. Dat staat wel symbool voor het landelijke Vlaanderen, zoals dat in deze novellen uitgebeeld wordt. Een tekstuele overeenkomst zou men hoogstens in de ‘hooitijd’, vermeld in ‘Bon soldat’, terug kunnen vinden.Ga naar voetnoot(50) Weer worden twintig gesigneerde exemplaren op Van Gelder-papier voor de bibliofielen gereserveerd. Opmerkelijk is dat deze exemplaren op groter formaat gedrukt zijn dan de gewone oplage: zij meten 250 bij 185 mm en mogen dus wel in het bibliofiele jargon ‘exemplaren op groot papier’ genoemd worden. Noch bij Van Dishoeck, noch bij Van Rysselberghe & Rombaut is enig ander werk van Buysse op deze manier onderscheiden. Ook in 1927 verschijnt bij Van Dishoeck de derde druk van Het leven | |
[pagina 91]
| |
van Rozeke van Dalen. De uitgever behoudt - m.i. terecht - op het okergele omslag de bandversiering van Teirlinck die reeds voor de twee vorige drukken gefungeerd had. Toch treft men ook een (kleiner) aantal exemplaren aan in een egaal lichtbruin omslag met het vignet van de schrijvende man. Bij nader toezien blijkt het hier om een tweede oplage te gaan. De eerste oplage telt als voorwerk vier bladen, de tweede slechts twee: de Franse titel en de opdracht aan Buysses moeder zijn weggevallen. De titelpagina is opnieuw gezet. In de eerste oplage luidt het bibliografisch adres: ‘Uitgegeven door C.A.J. van Dishoeck te Bussum in het jaar 1927’; in de tweede kortweg: ‘N.V. uitg. mij. C.A.J. van Dishoeck’, zonder jaartal. Is die tweede oplage niet enkel nà, maar ook ter wille van de nieuwe bedrijfsstructuur tot stand gekomen? In 1928 publiceren Van Rysselberghe & Rombaut De schandpaal. Zulk een (oranje) paal is in gestileerde vorm afgebeeld tegen een grijsgrauwe achtergrond in een lichtbruine lijst op het papieren omslag. Als naar gewoonte komen twintig gesigneerde exemplaren op Van Gelder-papier in de handel. Zoals bij Tantes staat het colofon enkel in deze luxe-exemplaren.Ga naar voetnoot(51) In een document uit het archief van de uitgeverij, gedateerd 6 juli 1928, verklaart Buysse akkoord te gaan met de voorwaarden voor de uitgave van een niet nader genoemd werk, maar dat gezien de datering vermoedelijk De schandpaal betreft. Wel vraagt hij voor zichzelf twee luxe- en 24 gewone presentexemplaren.Ga naar voetnoot(52) Van Dishoeck bezorgt herdrukken van 't Bolleken en 'k Herinner Mij. De derde druk van 't Bolleken komt voor met zowel okergele als rode omslagen, de tweede druk van 'k Herinner Mij in beige omslag, alle met het vignet van de schrijvende man. Op 11 maart 1929 biedt Buysse aan Van Dishoeck nog eens een boek ter publicatie aan, het eerste sinds De laatste ronde (1923). Dat is het reisverslag Wat wij in Spanje en Marokko zagen, geschreven in samenwerking met M.L.A. Barnardiston. De keuze voor zijn oude uitgever is in zijn ogen logisch: ‘Alles samen een omvang als Vroolijke Tocht of Per Auto. Aangezien jij mijn andere “sportboekjes” ook hebt uitgegeven, bied ik je de eerste keus aan, om je collectie te | |
[pagina 92]
| |
completeeren’.Ga naar voetnoot(53) Het boek krijgt een okergele band met vignet van de schrijvende man. In overeenstemming met de uitgaven van Van Rysselberghe & Rombaut sinds Typen (1925) zorgt Van Dishoeck voor bibliofiele exemplaren. Het colofon meldt op p. 145: ‘Van dit boek, gedrukt bij de N.V. v/h L. van Nifterik Hzn te Leiden, zijn vijf genummerde ex. op geschept papier van Pannekoek overgedrukt’. Slechts vijf exemplaren: dat is een halvering tegenover Van Dishoecks vorige luxe-afdrukken van Van hoog en laag en Oorlogsvisioenen en slechts een kwart van het aanbod bij Van Rysselberghe & Rombaut. Is dat een blijk van realisme? Of kende Van Dishoeck vijf specifieke bibliofielen die tot de aankoop zeker zouden besluiten? In 1929 bezorgt hij ook een tweede druk van Zomerleven en Stemmingen.Ga naar voetnoot(54) Zomerleven krijgt een nieuwe bandversiering: een fraai gekalligrafeerd monogram van Van Dishoeck, waarin al zijn initialen en de B van Bussum verwerkt zijn; het vult het hele voorplat. Het papieren omslag is okergeel met monogram in zwart, de gebonden versie heeft een rug in groen linnen en kartonnen platten, ook in groen. Op 27 juni 1929 laat Buysse weten dat de nieuwe tekening hem bevalt: ‘Ja, zeker, die band mag uniform dienen voor al de herdrukken’.Ga naar voetnoot(55) Stemmingen steekt in net dezelfde aankleding: okergele papieren omslagen of banden met linnen rug en kartonnen platten in groen, beide met het grote monogram van de uitgever op het voorplat. Maar er komen ook exemplaren voor in papieren omslag, okergeel, met het oude vignet van de schrijvende man. Vermoedelijk behoren die tot een partij die later ingenaaid is: Van Dishoeck blijkt ook teruggekeerd te zijn naar het traditionele titelvignet voor de tweede uitgave van Tusschen Leie en Schelde (1930), een herdruk waarop Buysse in een brief van 15 januari 1929 aangedrongen had; ‘[...]een boek, zonder twijfel een van mijn allerbeste, dat ik gaarne zag herdrukken is Tusschen Leie en Schelde, destijds verschenen bij de Maatschappij Letteren en Kunst en door deze verkocht aan Honig, Utrecht. Zou je dat uit zijn klau- | |
[pagina 93]
| |
wen niet kunnen krijgen?’.Ga naar voetnoot(56) Het omslag van Tusschen Leie en Schelde is eveneens okergeel. Van Dishoeck overlijdt op 15 november 1931. De firma N.V. Van Dishoeck ziet af van verdere herdrukken, biedt weliswaar in de vroegste jaargangen van Het boek in Vlaanderen de werken van Buysse uit haar fonds aan, maar slechts tot 1934.Ga naar voetnoot(57) De resterende titels, bij het leven van Buysse uitgegeven, verschijnen dan ook exclusief bij zijn Gentse uitgevers. Nog in 1930 publiceren Van Rysselberghe & Rombaut de novellebundel Uit het leven en een collectie van vier toneelstukken onder de titel Het Gezin Van Paemel. Op de papieren omslagen in gebroken wit van beide boeken evenals op hun titelbladzijden staat het driehoekig molenvignet, een kleine houtsnede van Frans Masereel, oorspronkelijk gesneden voor de monografie van Achilles Mussche, Cyriel Buysse. Een studie (1929).Ga naar voetnoot(58) Traditiegetrouw worden 20 gesigneerde exemplaren op Van Gelder-papier in de handel gebracht. Het laatste boek dat bij leven van Buysse verschijnt, Twee werelden (1931), wijkt niet af van dit patroon met het molenvignet op een okergeel omslag en alweer 20 exemplaren op Van Gelder-papier. Net zoals bij Tantes en De Schandpaal staat het colofon enkel in de luxe-exemplaren zelf. Buysse was gul bij het uitdelen van presentexemplaren. Op 21 maart 1896 laat hij aan de Gentse taalkundige Willem de Vreese weten dat hij hem zijn boeken niet kan toezenden omdat hijzelf ‘niets meer dan één enkel exemplaar van ieder’ bezit.Ga naar voetnoot(59) Zijn tante Virginie Loveling, broer Arthur en zus Alice ontvangen steevast exemplaren van zijn aangroeiende literaire productie, steeds met opdracht.Ga naar voetnoot(60) Uiteraard richt hij zich daarmee ook tot vrienden en gewaardeerde literatoren. Zo draagt een exemplaar van De vroolijke tocht (1911) de volgende notitie: ‘Aan den grooten Meester Jacob Israël dit eenvou- | |
[pagina 94]
| |
dig auto-reis-verhaaltje. Afsnee 3 Juli 1911’.Ga naar voetnoot(61) Die boeken werden in dit familiale en bevriende milieu in ere gehouden, maar ingenaaide exemplaren werden niet extra gebonden. Daarop vormde neef Paul Fredericq misschien een zeldzame uitzondering. Die koopt (ondanks de brouille met Cyriel) bij verschijnen Op 't Blauwhuis (1897). Hij plaatst op de bladzijde met de Franse titel zijn handtekening en de datering ‘Gent, 17 mei 97’. Er komt wel een - esthetisch gesproken - verschrikkelijke band rond het boek, van het type dat toen courant was voor een werkexemplaar in een professorenbibliotheek: een rug in grof buckram en platten, beplakt met papier met wolkenmarmering. Het boek draagt zijn ex-libris.Ga naar voetnoot(62) Gebonden boeken worden sinds het einde van de negentiende eeuw grotendeels machinaal vervaardigd. Op het einde van dit proces wordt het boekblok in de afzonderlijk vervaardigde band ‘gehangen’. Dat is natuurlijk veel minder solide dan de eeuwenoude techniek, waarbij men de katernen van een boek op ribben naaide die men in de platten vastlegde, maar ook de moderne methode is prijzig genoeg. In het interbellum rekent Van Dishoeck zijn Belgische klanten de volgende prijzen aan: 't Bolleken en Lente in respectievelijk derde en tweede uitgave kosten ingenaaid 25 en gebonden 37,30 frank; de linnen band vertegenwoordigt dus ruim een derde van de verkoopprijs. Dat leidt tot onmogelijke toestanden: een dun boekje als Per auto (138 p.) betaalt men dan 10 frank voor een ingenaaid en het dubbele, 20 frank, voor een gebonden exemplaar!Ga naar voetnoot(63) In deze omstandigheden leidt de opdracht aan een professionele boekbinder om een gewone roman eigenhandig in te binden tot het resultaat dat de band meer kost dan de roman in kwestie. Alleen bibliofiele luxe-uitgaven of boeken die bij speciale gelegenheden worden aangeboden verantwoorden dan ook een dergelijke aankleding. Zo deed de literator F. Toussaint van Boelaere - die zich dat als hogere ambtenaar ook financieel kon veroorloven - een beroep op de beste | |
[pagina 95]
| |
Brusselse binders als Cliarles De Samblanx en Jacques Weckesser om eigen werken en dichtbundels van Van de Woestijne een evenwaardig uiterlijk cachet te verlenen. Ook te Gent beschikte men over gereputeerde binders, onder wie August de Decker-Lemaire de meest bekende was.Ga naar voetnoot(64) Toch was het mogelijk een vakman voor een ‘gewone’ uitgave aan het werk te zetten, indien men bespaarde op het materiaal en geen dure ledersoorten liet verwerken. Zo is een interessant ensemble van Buysse-uitgaven bewaard, eerst in het bezit van zijn neef Georges Buysse en daarna toebehorend aan Louis Florin de Duikingberg. Georges Buysse (1864-1916) was een zoon van Cyriels peetoom August Buysse die carrière maakte in de katoenspinnerij als firmant van het bedrijf Baertsoen & Buysse.Ga naar voetnoot(65) Georges Buysse volgde zijn vader in die bedrijfstak op, maar werd in zijn vrije tijd actief als impressionistisch landschapschilder, waarin hij door Emile Claus zeer gestimuleerd werd. Vanaf 1899 ging zijn gezondheid achteruit en in 1900 bouwde hij zich het landhuis ‘Ter Vaert’ te Wondelgem naar de plannen van Paul Hankar. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog vluchtte hij aanvankelijk naar Engeland, maar hij keerde vrij vlug via Nederland terug en overleed twee jaar later. De artistieke aanleg zal de twee neven wel tot elkaar gebracht hebben. Op 20 januari 1909 draagt Cyriel aan Georges vanuit Den Haag een gebonden exemplaar van Het volle leven (1908) op. In 1913 volgen Per auto en Van hoog en laag. Van deze twee titels schonk de auteur ingenaaide exemplaren waarvoor vermoedelijk Georges Buysse batikbanden heeft laten vervaardigen. Die beschermen het boekblok beter dan papieren omslagen en zijn niet zo duur als banden in leer, wat de bindkosten voor deze ‘gewone’ boeken aannemelijk maakt. Deze drie werken dragen tevens het ex-libris van Louis Florin de Duikingberg, schoonzoon van Georges Buysse door zijn huwelijk in 1910 te Wondelgem met Germaine Isabelle Buysse. Florin de Duikingberg heeft deze collectie aangevuld met Zomerleven (1915) dat hij heeft laten binden in de trant van de batikbanden van zijn schoonvader: de platten zijn bekleed met gebloemd textiel en tegen de rug aanliggende stroken leer, de rug zelf is voorzien van een | |
[pagina 96]
| |
titelschild in leer.Ga naar voetnoot(66) Later verwierf hij een exemplaar van Les Tantes, (1926), de Franse vertaling van Tantes (1925). Dat had Buysse oorspronkelijk opgedragen aan zijn achterneef Jean Kraft de La Saulx, een zoon van Albert Kraft de La Saulx en Augusta Buysse, dochter van oom August. Kraft de La Saulx liet het - noblesse oblige - klassiek inbinden op vijf ribben in een halve segrijnleren band met vergulde kopsnede. Het boek draagt de ex-librissen van beide opeenvolgende eigenaars. Aimé Colpaert, wiens Franse vertaling van Tantes als Les Tantes in 1926 verschijnt, ontvangt van Buysse presentexemplaren van Uleken en De schandpaal. In het eerste werk luidt de opdracht: ‘Aan den heer Aimé Colpaert. Van den schrijver’. Na de handtekening volgt nog: ‘Afsnee 3 Aug. 26’. In De schandpaal klinkt het al vertrouwelijker: ‘Aen Aimé Colpaert vriendschappelijk, Cyriel Buysse, 16 Sept. 28’. In de ogen van Colpaert zijn deze exemplaren zowel dierbare als waardevolle stukken. Hij laat ze inbinden op een manier die reeds Florin de Duikingberg aangewend heeft: banden, bekleed met textiel in felgekleurde patronen, met een strook in blauw linnen tegen de platrand aan en een titelschildje uit hetzelfde blauw materiaal op de rug.Ga naar voetnoot(67) Wat met de bibliofiele exemplaren op Van Gelder-papier uit de productie van Van Rysselberghe & Rombaut? De verkoop ervan verliep traag: op 18 december 1949 bood de uitgeverij nog ‘exemplaren op prachtig papier’ aan van Emile Claus, Uleken, Kerels, De schandpaal, Uit het leven, Het Gezin Van Paemel en Twee werelden tegen de prijs van 50 frank.Ga naar voetnoot(68) Alleen de vroegste titels Uit de bron (1922), Tantes (1924) en Typen (1926) waren niet meer leverbaar. Maar daarna verdwijnen zij uit de handel. Antiquarisch zijn zij zeer zeldzaam geworden; slechts enkelingen zijn traceerbaar.Ga naar voetnoot(69) Sommige daarvan | |
[pagina 97]
| |
dragen een eigendomsmerk. Nr. 11/20 van Tantes draagt de handtekening ‘M. Orban’; mogelijk is dat Maurice Orban, hoogleraar in de Gentse Rechtenfaculteit.Ga naar voetnoot(70) In nr. 3/20 van Uleken, nr. 4/20 van De schandpaal en nr. 3/20 van Het Gezin Van Paemel is het ex-libris van de Gentse architect Arthur Hublé gekleefd. Deze schaarse gegevens verwijzen alle niet onverwacht naar het vrijzinnige liberale milieu te Gent. Geen van deze boeken bezit een eigentijdse meesterband, hoewel ze die verdienen. Dat blijkt geen ongewoon verschijnsel geweest te zijn. Als men de jaargangen van Het boek in Vlaanderen erop naslaat, valt het op dat tijdens het interbellum bloeiende uitgeverijen wedijverden in het publiceren van bibliofiele edities, niet enkel van poëzie en proza, maar zelfs van wetenschappelijke werken. Neemt men die thans ter hand, moet men vaststellen dat slechts uiterst zelden deze boeken een evenwaardige band gekregen hebben in plaats van het door de uitgeverij verstrekte omslag. Het kan paradoxaal klinken, maar de Contes des Pays-Bas zijn minder zeldzaam dan de luxe-drukken van Van Rysselberghe & Rombaut. Zij behoren dan ook tot een groter, Franstalig circuit en worden nog steeds gezocht om het werk van hun illustrator Henri Cassiers. Bibliofiel interessant worden deze boeken door het type band dat zij kunnen krijgen als maatstaf van waardering. Antiquariaat Secundus (Ter Hole, Zeeland) bood op de Mechelse antiquarenbeurs in december 2012 zulk een ingebonden exemplaar aan. Het boek, gebonden op vijf ribben, had een halve band in bruin marokijn met vergulde kopsnede; de platten waren overtrokken met stijfselpapier. De band was gesigneerd - altijd een goed teken - ‘L. Petit’. Het boek droeg het nummer 273/300 van de oplage op papier van Blanchet & Kléber.Ga naar voetnoot(71) In het prospectus van Piazza uit 1910 biedt de uitgeverij ook aan: ‘Trés belle reliure spécialement établie pour eet ouvrage: en maroquin plein (vert ou rouge) gardes et fers spéciaux, tête dorée’ tegen de prijs van 100 goudfrank. Tot nu toe zijn identieke banden niet als zodanig | |
[pagina 98]
| |
herkend, zodat niet zeker is in welke mate op dit aanbod van de uitgeverij ingegaan is. Wel zijn een paar banden van dergelijke prijsklasse op de markt gekomen. Vooreerst is er een volle band in groen oasis-leer. De platten zijn onversierd. Op de rug vier valse ribben (de tweede en de derde dubbel); elke rib tussen twee vergulde lijnen; naam van de auteur in het bovenste, titel van het boek in het onderste vak. In het middenveld van de rug in opgelegd leer een rode tulp met zwarte bladen, een duidelijke verwijzing naar de titelpagina, waar zulke tulp centraal staat in het middenvak onderaan van de titelomlijsting. Doublures van groene moiré-zijde met een patroon van donkere schijfjes, op de spiegelranden een rolstempel tussen lijnen. Schutbladen van fantasiemarmerpapier. Kapitalen in groene en rode zijde. Leeslint in lichtgroene zijde. Kopsnede verguld. De band is niet gesigneerd. Het boek draagt het nummer 142/300. Bewaard in een foedraal, beplakt met hetzelfde marmerpapier als de schutbladen en geboord met groen oasis-leer. Dit exemplaar kwam in de handel via het Gentse antiquariaat De Renaissance van het Boek van L. Moreau-Derryx, een oud-assistente van de grote Parijse antiquaar Pierre Berès, in 1998. De huidige eigenaar kocht het op de Mechelse antiquarenbeurs in 2001 bij antiquariaat Plantijn (Breda). Het tweede boek betreft eveneens een volle band, ditmaal in donkergroen oasis-leer. Op de platten een kader van drie lijnen. Gladde rug (met vijf ingezaagde ribben). In het kopveld een kader van hoorns des overvloeds, verbonden door guirlandes; in het midden van dit kopveld een rode tulp in ingelegd leer. Dat motief refereert aan de titelpagina, waar de tulp centraal staat in de onderste band. Onder auteursnaam en titel in het middenveld een tweede, groter kader, gevormd uit dezelfde elementen als het eerste met rode bloemknoppen in ingelegd leer. Bibliografisch adres in het staartveld. Dek- en schutbladen in getrokken-marmerpapier; op de inslagen een kader van tulpen tussen voluten, verbonden door een stippellijn; de tulpen in ingelegd rood leer. De tulpen met voluten zijn ontleend aan de titelbladzijde, waar zij deel uitmaken van de omlijsting bovenen onderaan. Op de kanten een dubbele lijn. Op de kapjes dubbele streepjes. Kapitalen in witte en rode zijde. Leeslint in oranje en roze zijde. Kopsnede verguld, frontsnede en staartsnede ruw verguld. Gesigneerd ‘Stroobants’. Jean Stroobants (1856-1922) was ondanks zijn Vlaams klinkende naam een Franse kunstboekbinder, opvolger van | |
[pagina 99]
| |
Victor Champs (1844-1912). Bewaard in een foedraal, beplakt met hetzelfde getrokken-marmerpapier als de schutbladen en omzoomd met oasis-leer. Dit exemplaar draagt het nummer 180/300. Het boek werd voor het laatst geveild als nummer 251 bij antiquariaat Simonson te Brussel op 14 juni 1997.Ga naar voetnoot(72) Het is opmerkelijk dat twee binders met onderscheiden stijl en ongelijke ervaring toch twee gemeenschappelijke kenmerken vertonen: de keuze van groen leer voor de band en de centrale rol die zij in hun bandontwerp aan de tulp op de titelbladzijde toekennen.
Het is een verre weg van de goedkope druksels bij Hoste te Gent naar de Parijse luxe-bibliofilie. Voor Buysse primeert aanvankelijk het feit dat hij gepubliceerd wordt. Maar reeds vlug, in de context van Van Nu en Straks en na de kennismaking met Henry van de Velde, ontwikkelt hij een zin voor boekverzorging. Wanneer Nederlandse uitgevers hem suggesties vragen voor de bandversiering, gaat hij daar onmiddellijk op in. De langjarige samenwerking met Van x‘Dishoeck is daarvoor exemplair: de uitgever zet meerdere kunstenaars aan het werk om de banden van Buysses boeken vorm te geven, en de auteur geeft grif zijn appreciatie van hun werk, soms ongezouten, waarbij ook kleur en belettering niet aan zijn aandacht ontsnappen. Bij zijn terugkeer naar de Vlaamse drukkerswereld na de Eerste Wereldoorlog moet hij zijn aspiraties inzake keurig drukwerk noodgedwongen matigen, maar hij blijft zich pijnlijk bewust van de kwaliteitsverschillen tussen Noord en Zuid. Wanneer hij in een contract uit 1928 naast de gewone presentexemplaren twee luxe-exemplaren claimt, uit zich daarin zijn hang naar het mooi verzorgde boek. Buysse heeft de vormgeving en aankleding van zijn boeken permanent met een aandachtig, bibliofiel oog begeleid. |
|