Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 27
(2011)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zelfdoding en vluchtgedrag in het werk van Cyriel Buysse en enkele andere Vlaamse romanschrijvers
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toen Van der Smissen voor het hof van assisen verscheen, werd door de openbare aanklager die afwijzing echter sterk beklemtoond: ‘Vandersmissen a oublié [...] ses devoirs envers lui-même, envers ses amis, envers ses proches. N'a-t-il point été jusqu'à les traiter de “lâches” paree qu'ils s'opposaient à son marriage?’ (CD, 319) De afwijzing was het resultaat van Van der Smissens plichtverzuim, én dat werd ruim opgevat. De Aalsterse bladen waren milder. In De Werkman, een blad van Pieter Daens, werd beklemtoond dat Van der Smissen ‘braaf, leerzaam [en] katholiek’ was. ‘Zijn ongeluk was van te veel naar den theater te gaan,’ waar hij ‘die chanteuse’ leerde kennen.Ga naar voetnoot(3) Ook De Denderbode nam behoedzaam de ‘verdediging’ van de uitgeweken Aalstenaar op.
De doodslag was de laatste en plotse ontwikkeling in een reeks onverkwikkelijke gebeurtenissen waardoor de jonge advocaat in opspraak was gekomen. Eerst moest hij voor de tuchtraad van de orde van advocaten verschijnen, maar die oordeelde dat hij ‘eerlijk en deftig gehandeld’ had, en ‘dat er niets ten zijnen laste kon gelegd worden.’Ga naar voetnoot(4) De spreekwoordelijke druppel die de emmer deed overlopen, was de vermoede ‘ontrouw’ van zijn echtgenote. Van der Smissen raakte in nauwe schoentjes. Hij werd achtervolgd door de Brusselse pers, les chiennes d'enfer, en zijn eer en toekomst stonden op het spel. Meermaals dacht hij aan zelfdoding. In een brief aan zijn vrouw schreef hij: ‘Je vous jure sur la tête de Marguerite [hun dochter, rvdm] et sur le salut éternel de mon père, que je me brûle la cervelle si vous faites un pas, si vous dites un mot.’ (CD, 253) Vóór de opgejaagde politicus eraan dacht uit het leven te stappen, had Alice Renaud reeds aan dezelfde ontsnappingsroute gedacht: ‘Ne vaudrait-il pas mieux que j'en finisse d'un coup,’ schreef ze aan haar man. (CD, 213) Een andere mogelijkheid was de vlucht: ‘Pourquoi ne s'enfuirait-il pas avec elle, à présent qu'il était déshonoré?’ (CD, 281 - mijn cursivering) Hij wenste ver weg te vluchten, of onbereikbaar te worden: ‘Se tuer comme il en a si souvent fait le romantique serment.’ (CD, 275 - mijn cursivering) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het levensverhaal van Van der Smissen vertoont een aantal gelijkenissen met o.a. dat van de hoofdfiguur Gilbert in Sursum corda! Zowel eerverlies als een uitgesproken afwijzing van een huwelijk werd met een onomkeerbare handeling ‘beantwoord’. Soms werd voor de extreme vlucht gekozen, waarbij men zich, in de woorden van de Duitse psychiater en filosoof Karl Jaspers (1883-1969), ‘in de wereld uit de wereld terugtrok.’ Als alternatief voor de zelfdoding als ‘Dasein überschreitende Handlung,’ wees Jaspers de vlucht aan: ‘das Verlassen der Welt in der Welt: die Askese, die Weltflucht, das Leben ausserhalb der Welt im Erleiden des Daseins oder im Handeln ohne Daseinslust.’Ga naar voetnoot(5) In Sursum corda! heeft Buysse zowel de ‘verre’, bijna extreme vlucht als de definitieve vlucht - zelfdoding - beschreven.Ga naar voetnoot(6) Zoals zelfdoding, kon ook de extreme vlucht met uitstel plaatsvinden.Ga naar voetnoot(7) Dat blijkt o.a. uit de zaak-Van der Smissen. Toen de gewezen volksvertegenwoordiger opnieuw van de vrijheid kon genieten, vluchtte ook hij. Hij stierf uiteindelijk in Frankrijk, en in zijn overlijdensbericht werd Alice Renaud niet vermeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Was eer dan zo tastbaar in de negentiende eeuw? De eer van een individu of een gemeenschap was - en is nog steeds - de eindbalans van een reeks deductieve negaties. Een beperkt aantal waarnemingen leidt tot het predicatief gebruik van eerzaam en eerlijk. De ontologische status van eer is van ideële aard. Eer bestaat alleen in relatie met een individu of een gemeenschap, en betekent - uiterst eenvoudig uitgedrukt - de afwezigheid van oneervolle of sterk afgekeurde handelingen, voor zover die voor de oordelende omgeving zichtbaar zijn. Toch werd in het dagelijks taalgebruik eer in ‘materiële’ zin opgevat - men kon niet alleen een fortuin, maar ook zijn eer verliezen. Een fortuin - uitgedrukt in bezittingen - was tastbaarder dan de eer, en het verlies van bezit gebeurde uiteraard op een andere manier dan het verlies van eer. In de Aalsterse kranten werd terecht benadrukt dat de Brusselse (liberale) bladen met halve waarheden en hele leugens Van der Smissens eer hadden aangetast. De ‘hellevegen’ schoven eventuele deductieve negaties opzij en maakten gebruik van incriminerende veronderstellingen en positief geformuleerde stellingen.
Het was niet alleen eerverlies dat mensen naar de ‘laatste deur’ dreef, ook de afwijzing van een ‘niet passende’ huwelijkspartner kon desastreuze gevolgen hebben - ik verwijs nogmaals naar Sursum corda! Een andere factor was tegenspoed die de materiële veiligheid en (indirect) de zin van het leven aantastte. Frans Coenen (1886-1936) heeft in Een zwakke (1896) en In duisternis (1903) zijn hoofdfiguren uit het leven laten stappen, al gebeurde dat in Een zwakke ‘met uitstel’.Ga naar voetnoot(8) In de roman ‘Ups’ en ‘Downs’ in het Indische leven (in 1890 als feuilleton verschenen en in 1892 als boek uitgegeven) heeft P.A. Daum (1849-1898) - zoals Frans Coenen - een mannelijke hoofdfiguur uit het leven laten stappen.
In deze bijdrage richt ik mijn aandacht op zelfdoding in Buysses werk,Ga naar voetnoot(9) een thema dat in de periode 1881-1883, in besprekingen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Aldenardiana (Teirlinck-Stijns), Langs ruwe paden (Wazenaar) en Tot aandenken (J.F. van Cuyck), door Pol de Mont, A.J. Cosyn en J. Micheels werd veroordeeld, omdat de motieven van wanhoop en zelfdoding strijdig waren met de Vlaamse volksaard.Ga naar voetnoot(10) Maar was dat zo? Wie stapte zelf uit het leven en waarom? Hoe en wanneer sloegen Buysses personages de hand aan zichzelf? Was zelfdoding altijd een plots gebeuren, en kon men altijd het onderscheid maken tussen zelfdoding en een ongeval? Zijn de zelfdodingsverhalen van Buysse vergelijkbaar met die van andere Vlaamse (contemporaine en latere) auteurs? Deze vragen worden besproken vanuit een historische, een filosofische en een sociologische invalshoek, en ik zal nu en dan over de taalgrens heen kijken.Ga naar voetnoot(11) In deze bijdrage gaat mijn aandacht echter vooral naar de verhalen en romans zelf, en daarom zal ik nu en dan de teksten ook benaderen op basis van het actantiële model van Algirdas Greimas (1917-1992). De mogelijkheden van dat model overstijgen het aparte verhaal of de aparte roman, en aan het eind van dit artikel zal ik er gebruik van maken om de bevindingen over zelfdoding in een ruimer kader te plaatsen.Ga naar voetnoot(12)
Vóór ik Buysses werk en de andere teksten laat spreken, houd ik kort zelfdoding als naturalistisch en maatschappelijk verschijnsel onder de loep. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zelfdoding als filosofisch, naturalistisch en maatschappelijk gegevenRomain Debbaut en Ton Anbeek hebben erop gewezen dat zelfdoding geen ongewoon thema was in naturalistische romans en novellen.Ga naar voetnoot(13) In het derde hoofdstuk van De naturalistische roman in Nederland heeft Anbeek drie romans uit 1888 onder de loep genomen: Een liefde van Lodewijk van Deyssel (1864-1952), Eline Vere van Louis Couperus (1863-1923) en Juffrouw Lina van Marcellus Emants (1848-1923). In twee van de drie romans kiest de hoofdfiguur ‘min of meer vrijwillig de dood: Eline neemt haar overdosis en Juffrouw Lina laat zich door haar dochter voor de aanstormende trein storten.’Ga naar voetnoot(14) Anbeek heeft op overtuigende wijze een aantal kenmerken van de Nederlandse naturalistische roman beschreven. Het tweede van de acht kenmerken noemde hij ‘de geschiedenis van een ontnuchtering’, en aan het einde van een ontnuchterende levensloop - of althans een fase van het leven - stonden de ‘ontnuchterde hoofdfiguren twee wegen open’: de berusting of ‘de actieve beslissing uit dit onvolmaakte leven te stappen.’Ga naar voetnoot(15) Het ‘antwoord’ op een fundamenteel ontnuchterende ervaring was echter niet noodzakelijk één van die twee alternatieven. Het pijnlijk ontwaken kon ook uitmonden in een nieuwe dialoog met het leven, een dialoog die vorm kreeg in een literair ‘gesprek’: een roman of een verhaal. Het was precies die derde mogelijkheid waarop Frans Coenen heeft gewezen in de volgende veelbetekenende uitspraak: ‘Mijn vrienden hebben zich van kant gemaakt, maar ik heb mijn misère van mij afgeschreven.’Ga naar voetnoot(16) Romans en verhalen hadden soms de functie van een geësthetiseerde zelftherapie.
In een latere studie maakt Anbeek een onderscheid tussen het Vlaamse en het Nederlandse naturalisme. Hij verwijst daarbij naar Cyriel Buysse als vertegenwoordiger van de naturalistische periode in Vlaanderen. ‘Zola had in zijn grote romanreeks Les Rougon-Macquart de Rougons een sanguinisch en de Macquarts een nerveus karakter geven,’ schrijft Anbeek. ‘Het interessante is dat de Vlamingen meer de Rougon-lijn volgen (gewelddadige boeren op het platteland), terwijl | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op de Hollanders de Macquarts meer indruk maakten (nerveuze burgers in de stad).’Ga naar voetnoot(17) De stelling - met de verwijzing naar Buysse - is legitiem, maar als het over zelfdoding gaat, laat ook Buysse zijn lezers meermaals kennis maken met ‘nerveuze’ vertegenwoordigers van de ‘betere kringen’, die in de Vlaamse roman vrijwel geheel ontbreken, ‘tenzij in enkele werken van Buysse (Sursum corda!, Daarna, Mea culpa) en in Nazomer van Vermeersch.’Ga naar voetnoot(18)
Vermeersch heeft overigens ook een nerveuze vertegenwoordiger van de lagere middenklasse beschreven, en hij liet hem uit het leven stappen. In De last (1904) liet Vermeersch (1877-1924) zijn lezers kennismaken met Jan, een kantoorklerk die zijn geslachtsdrift als een last ervoer en nu en dan ‘vluchtgedrag’ vertoonde. Om een vrouw te bezitten, liet hij zich strikken door Romme, een meisje dat niet bepaald eerbaar werd geacht. Jan besefte wel dat Romme in hem alleen een kostwinner zag, maar het huwelijk was voor hem de enige uitweg om een vrouw op legitieme wijze lief te hebben. Toen hij ontdekte dat hij niet de vader was van Rommes kind stapte hij uit het leven. Romme, aanvankelijk Jans ‘helper’, werd uiteindelijk zijn ‘tegenstander’. Een andere ‘tegenstander’ was Jans eergevoel, immers ‘op een oogwenk zag hij al zijn bekenden die spotten om zijn onmetelijke dwaasheid. Hij drong ineen van schaamte, zijn lijf schokte zenuwachtig onder de kwelling van dat zicht.’Ga naar voetnoot(19) Het eerverlies tastte Jan aan tot in zijn lichaamstaal. Toen hij langs het water liep, besefte hij dat daar het ‘einde der dagen en 't einde van alles’ lag. ...hij zou hier vergaan lijk alles en geen last zou zijn schouders nog drukken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onze Heere help mij! Daarna zonk hij voor goed weg, nog eenige golvingen ruischten, dan werd langzaam alles effen en stil.Ga naar voetnoot(20) Het onuitgegeven verhaal Het verholene huis werd door Pierre Platteau - in een monografie over leven en werk van Vermeersch - als een ‘vervolg’ van De last bestempeld. Het verhaal eindigt niet met het openen van de laatste deur, maar wel met een moord - de hoofdfiguur denkt de hele tijd aan de woorden van een liedje: ‘Si tu ne changes pas d'allure / j'écraserai tes yeux, ton front / Entre deux pavés qui feront / à ton crâne quelque fêlure / Je t'aime, je t'aime bien pourtant / Mais tu me n'en fait tant et tant.’Ga naar voetnoot(21) Het ontnuchterend verhaal dat tot zelfdoding hadden kunnen leiden, eindigt zoals de zaak-Van der Smissen met een moord. In het nagelaten werk Arme menschen liet Reimond Stijns (1877-1905), die andere grote Vlaamse naturalist, een van zijn romanfiguren aan het einde van het verhaal wel het leven de rug toekeren.Ga naar voetnoot(22)
In Mannenwetten (1904), een roman waaruit Vermeersch naar eigen zeggen alle naturalisme wilde bannen, was het aanvankelijk door de auteur bedachte antwoord op de onrechtvaardigheid een dubbele zelfdoding. Aan Van Dishoeck, zijn Nederlandse uitgever, schreef Vermeersch in maart 1904 op een wat rommelige manier over de geplande roman: ‘Het motief is: 'n jongen verkeert met een meisje, heeft er een kind bij maar moet wachten van trouwen omdat hij geen werk heeft. Hij erkent het kind wettelijk - later breekt hij af en ontsteelt 't kind aan z'n moeder - daar er daartegen niets te doen is, dat hij 't wegsteekt en wetteli[j]k noch met geweld ze er niet aan kan, zelfmoordt ze zich met haar moeder, die weduwe is.’Ga naar voetnoot(23) In de roman haalt Seppen het kind, Viktoor, inderdaad heimelijk weg bij de moeder en de grootmoeder die zich te pletter werken om het hoofd boven water te houden. Alle bemiddelingen ten spijt moet de onderpastoor erkennen: ‘Dat kind is 't zijne [...], hij heeft ervoor getekend.’Ga naar voetnoot(24) De ‘roof’ maakt de vermoeide en vernederde vrouwen wanhopig en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opstandig. Vóór de agressie zich tegen het eigen leven richt, richtte de grootmoeder haar woede op het kind. Toen ze het de fles gaf, deed ze dat met de volgende woorden: ‘Daar nieweerd, drink en stop je bek, jou hadden we juist nog nodig, we zijn nu geheel gekleed!’Ga naar voetnoot(25) De roman eindigt echter niet met de in maart 1904 aangekondigde dubbele zelfdoding, maar met een moraliserend betoog over de goddelijke wet - een wet waarbij ‘mannenwetten’ verbleken.
Ook Franse (naturalistische) auteurs lieten hun roman- of verhaalfiguren de hand aan zichzelf slaan. In het verhaal ‘De slaapbank’ beschreef Guy de Maupassant (1850-1893) de Parijse Stichting voor de vrijwillige dood. Deze stichting was ontstaan omdat in de vijf jaar na de wereldtentoonstelling van 1889 het aantal zelfdodingen zo gestegen was dat - volgens een woordvoerder van de stichting - maatregelen nodig waren.Ga naar voetnoot(26) Naar verluidt, had generaal Boulanger de toelating verleend om de stichting in Parijs op te richten. In september 1891 schoot de naar België gevluchte generaal zichzelf dood bij het graf van mevrouw de Bonnemain op het kerkhof van Elsene. ‘De eenen zeggen dat Boulanger zich gezelfmoord heeft voor de vrouw waarmede hij lange tijd in schuldige betrekkingen heeft geleefd, anderen omdat hij in geldverlegenheid was.’Ga naar voetnoot(27) Het motief voor Boulangers laatste handeling was niet duidelijk, maar of het nu zijn relatie met mevrouw de Bonnemain was, of gebrek aan geld, de twee veronderstelde motieven gingen gepaard met eerverlies, en de generaal was al van zijn voetstuk gevallen... ‘Twee jaar later stierf De Maupassant, 43 jaar oud. Hij was verslaafd aan verdovende middelen, waarvan hij de “betoverende werking” in zijn verhaal “De slaapbank” met een enkele regel heeft geschetst. Op 1 januari 1892 had hij geprobeerd een eind aan zijn leven te stellen, door zichzelf met een briefopener de keel door te snijden. Hij leefde nog achttien maanden in een toestand van vrijwel totale verstandsverbijstering.’Ga naar voetnoot(28)
Zelfdoding en vluchtgedrag waren niet alleen een recurrent thema in de naturalistische roman en latere realistische romans of novellen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Maurits Sabbe (1873-1938), Marcel Matthijs (1899-1964), Minus van Looi (1892-1952) en Ernest Claes (1885-1968), maar ook in ‘geromantiseerde biografieën’ zoals Ib og Adelaide van Karen Blixen (1885-1962) in de bundel Sidste fortaellinger of Last tales (1957).Ga naar voetnoot(29) In dat verhaal stapte niemand uit het leven, maar Ib Angel was ervan overtuigd dat eer boven liefde ging, en hij was bereid om voor die eer te sterven. Dat hij een tragisch einde zou vinden, werd door de vertelster als iets onvermijdelijk aangeduid.Ga naar voetnoot(30)
Ook mensen van vlees en bloed, zoals Karen Blixens vader, generaal Boulanger en Maupassant, stapten in de negentiende eeuw frequent uit het leven - en vaak was het de verloren eer, eventueel in combinatie met andere drijfveren, die hen naar de laatste deur dreef. De Zweedse, naturalistische schrijfster Victoria Benedictsson (1850-1888) maakte zelf een eind aan haar leven, en haar dood inspireerde August Strindberg (1849-1912), die Julie in het naturalistische drama Fröken Julie (1888) de hand aan zichzelf liet slaan. Dood en zelfdoding speelden een opvallende rol in de denkwereld van Strindberg.Ga naar voetnoot(31) Hij schreef ooit dat hij zoveel angst voor zichzelf had dat hij wilde sterven.Ga naar voetnoot(32) In Denemarken maakte de jonge (naturalistische) schrijfster Adda Ravnkilde (1862-1883) zelf een eind haar leven. Haar landgenoot Herman Bang (1857-1912), die aanvankelijk naturalistische werken schreef, probeerde in 1890 zijn leven te beëindigen. Toen men de schrijver in 1912 dood in een trein aantrof, was hij al jaren verslaafd aan verdovende middelen. Jorgen Nielsen (1902-1945), een Deense schrijver die zoals Buysse vaak het plattelandsproletariaat heeft beschreven, sloeg eveneens de hand aan zichzelf. In een van zijn talrijke verhalen, Mand haengt sig (Een man heeft zich verhangen), werd een moord belicht die als zelfmoord werd gecamoufleerd, en in Nedbrydning (Een verwoest leven), een van zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beste verhalen, beschreef hij hoe een werkloze man naar de ‘laatste deur’ werd gedreven.Ga naar voetnoot(33)
Frans Coenen verbond aan het ‘ontnuchterde’ leven een gevoel dat hij als ‘gedruktheid’ omschreef, een gevoel dat ertoe leidde dat ‘allerwege spraak was van nevrose en decadentie. Inderdaad zag het daarnaar uit in talrijke gevallen, eindigend in zenuwinrichtingen of in den dood, meer of min zelf toegebracht.’ Zelfdoding was in artistieke kringen in die periode een frequent verschijnsel. Zelfdoding was soms een langzaam proces, zoals in Tille (1912) van Lode Baekelmans (1879-1965), of men liet zich de dood inschuiven. Een andere uitweg was, zoals Coenen terecht opmerkte, de ‘vlucht’ naar een zenuwinrichting. Veel later stapte de Deense schrijfster Tove Ditlevsen (1917-1976) uit haar ontnuchterd leven. Het verblijf in zenuwinrichtingen had niet tot een nieuw houvast geleid.Ga naar voetnoot(34) Soms leek de zelfgekozen dood het gevolg van een ongeval te zijn. Die laatste handeling was dan gericht op een eervolle uitweg die als een toevallige gebeurtenis kon worden geïnterpreteerd. Anderen hebben hun laatste handeling heel duidelijk gedefinieerd. Virginia Woolf (1882-1941), die haar hele leven met onverwerkte trauma's heeft geworsteld, stopte haar zakken vol met stenen vóór ze in het water sprong, én ze liet een afscheidsbrief na waarin ze haar ‘duik in het water’ toelichtte.
In 1864 werden in Brussel niet minder dan twintig zeldodingen in één maand gemeld, en datzelfde jaar stelde de politie van de hoofdstad en voorsteden ongeveer 100 zelfdodingen vast. Tachtig procent van de daders waren mannen. De meest gemelde vormen van zelfdoding waren verhanging, de verdrinkingsdood en wurging. Tegenspoed en liefdesverdriet waren niet de meest in het oog springende oorzaken van de wanhoopsdaad,Ga naar voetnoot(35) hoewel - en dit is maar één voorbeeld - het verlies van een betrekking voldoende kon zijn om uit het leven te stappen. Op 16 juni 1881 ging in Gent een ontslagen meid op de spoorweg liggen ‘om zich te laten verpletteren’, maar de doding | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kon worden voorkomen.Ga naar voetnoot(36) Naast psychische of materiële problemen werd ook alcoholisme als oorzaak vermeld. Wanneer de oorzaak van psychische aard was, had men het vaak over zinsverbijstering, zoals bij de zelfdoding van de burgemeester van Langemark in 1895.Ga naar voetnoot(37) Ook een ongeneeslijke ziekte kon ondraaglijk worden: in 1902 maakte de zieke stationschef van Veurne een eind aan zijn leven door zich ‘met het hoofd vooruit in een waterput’ te storten.Ga naar voetnoot(38) In de filosofische literatuur over zelfdoding wordt suïcide vaak als een absoluut persoonlijk drama voorgesteld, terwijl zelfdoding, in de woorden van de Aalsterse psychiater en hoogleraar Paul Ghysbrecht (1927-1998) ‘een gevolg is van de mislukking van het in-gemeenschap-zijn van de zelfmoordenaar. De daad van zelfvernietiging is een gevolg van een conflict met de andere mensen, van wie de zelfmoordenaar zich dan afzondert.’ Niet het leven zelf, maar de manier waarop het leven vorm krijgt (of afgeremd wordt), leidt tot ‘een existentiële frustratie, een ontgoocheling, die gepaard gaat met het verlies van elke verdere levenszin.’Ga naar voetnoot(39) Ghysbrecht heeft erop gewezen dat de afwezigheid van existentiële communicatie of ‘waarachtig samenzijn’ aanleiding geeft tot ‘diepe frustratiebelevenissen’ die kunnen uitmonden in een ‘agressieve zijnswijze [...] waarin zelfmoord, dubbelzelfmoord en moord bedreven worden.’Ga naar voetnoot(40) In de inleiding van deze bijdrage heb ik de zaak-Van der Smissen belicht, en precies in dat ‘verhaal’ lagen vlucht, moord en zelfdoding dicht bij elkaar. Van der Smissen greep naar een revolver toen geen existentiële communicatie meer mogelijk was tussen hem en Alice Renaud. Tijdens de maanden die aan de doodslag voorafgingen, hadden de echtgenoten in zelfbedrog naast elkaar geleefd.
Een niet-exhaustieve benadering van zelfdodingsberichten in een aantal Aalsterse kranten toont aan dat zelfdoding in de negentiende eeuw vooral in een stedelijke context voorkwam. In 1866 werd in Brugge een drietal zelfdodingen op enkele dagen tijd vastgesteld, in Brussel telde men in 1885 niet minder dan 58 zelfdodingen of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pogingen daartoe in één maand.Ga naar voetnoot(41) Aan het einde van de negentiende eeuw steeg het aantal zelfdodingen in Europa op een onrustwekkende manier, zoals blijkt uit de onderstaande tabel. Absolute aantallen zeggen uiteraard weinig over de relatieve frequentie van het verschijnsel zelfdoding. Daarom heb ik in de tabel ook het vermelde aantal zelfdodingen per miljoen inwoners opgenomen. Voor een aantal landen werden geen cijfergegevens vermeld, maar ook in Denemarken en Zweden was zelfdoding een frequent verschijnsel - niet alleen bij auteurs.Ga naar voetnoot(42) In Zweden steeg het aantal zelfdodingen op dramatische wijze tijdens tijdens de laatste twee decennia van de negentiende eeuw. ‘Meer dan één op de vijf zelfmoorden werd door een vrouw gepleegd.’ Sommige vrouwelijke ‘zelfdodingen’ waren het gevolg van abortustechnieken waarbij fosforlucifers werden gebruikt.Ga naar voetnoot(43) Die vorm van zelfdoding was dus een niet-bedoeld, secundair effect van een handeling die op overleven gericht was en mag dus strikt genomen niet als zelfmoord geëtiketteerd worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jaarlijks aantal zelfdodingen in een aantal Europese landen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In De Denderbode, het Aalsterse blad waarin ik de absolute en de relatieve aantallen vond, werd het stijgend aantal zelfdodingen met o.a. het socialisme geassocieerd. Impliciet werd ook naar een bepaalde tijdgeest verwezen, een gedachte die ook in Zoals het was... van Buysse aan bod kwam. De Franse socioloog Emile Durkheim (1858-1917) probeerde het stijgend aantal zelfdodingen te begrijpen vanuit de relatie maatschappij-individu. In Le suicide (1897) wees hij erop dat het aantal zelfdodingen omgekeerd evenredig was met de graad van integratie van de sociale groepen waarvan het individu deel uitmaakte.Ga naar voetnoot(44) Anders gezegd: een sterke maatschappelijke integratie deed de kans op zelfdoding dalen. Zo duidelijk onderscheiden was de relatie tussen samenleving en zelfdoding in het werk van Buysse niet, hoewel de integratie van een aantal figuren - o.a. In Sursum corda! - onder druk stond. Macrosociologische verklaringen waren - en zijn - interessant bij het vergelijken van gegevens uit verschillende landen, en ze kunnen als heuristisch element een onderzoek mee helpen sturen. Voor het begrijpen van een letterkundig oeuvre, is het echter interessanter historische bevindingen naast de literaire tekst te leggen. De Zweedse historica Karin Johanisson bestudeerde een Europees overzicht van de oorzaken van zelfdoding bij vrouwen, en zij vermeldde o.a. geestesstoornissen gevolgd door lichamelijke aandoeningen, onenigheid in het gezin, angst, wroeging, schaamte en ongelukkige liefdeGa naar voetnoot(45) - oorzaken die in de lijn lagen van wat in België als motief werd vermeld. Onenigheid in het gezin en de andere oorzaken houden rekening met de eigenheid van elke zelfdoding. Ze bieden de onderzoeker meer aanknopingspunten dan de macrosociologische invalshoek van Durkheim.
Filosofische beschouwingen van o.a. Martin Heidegger (1889-1976), Nicolai Hartmann (1882-1950) en Albert Camus (1913-1960) belichten direct of indirect de existentiële problematiek van leven en dood - de zijnsvraag wordt aan de vraag naar de zin van het leven gekoppeld. Hartmann vatte de problematiek bondig maar duidelijk samen in de volgende woorden: ‘Nach Sinngebung des eigenen Lebens fahnden wir alle, und ohne Sinn zu seh[e]n mag | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
keiner leben.’Ga naar voetnoot(46) Camus beschouwde suïcide als het enige filosofisch probleem en schreef in Le mythe de Sisyphe: ‘... je vois que beaucoup de gens meurent paree qu'ils estiment que la vie ne vaut pas la peine d'être vécue.’Ga naar voetnoot(47) Ik treed de stelling van Camus niet helemaal bij - de oorzaak van de zelfgekozen dood is niet het negatieve antwoord op de vraag naar de zin van het leven, maar een afwijzing van het voortleven in eenzaamheid of op een andere manier die de zin van het leven blijvend dreigt de ondermijnen. Aan de vraag is altijd een periode voorafgegaan die wel als zinvol werd beleefd, en het is precies tegen die achtergrond dat negatieve ervaringen vragen oproepen, die trouwens de grenzen van de existentiële problematiek overstijgen: existentie kan niet worden gescheiden van coëxistentie. De vraag naar de zin van het leven betreft de toekomst - een negatieve ervaring die als tijdelijk wordt ervaren, roept niet meteen die vraag op. De breuk met het als zinvol beleefde verleden moet zich als een blijvende dreiging voordoen alvorens de vraag naar de zin zich blijvend manifesteert. Dat blijkt o.a. uit de vrijwillige dood van Henry de Montherlant (1896-1972) die uit het leven stapte omdat hij de belemmeringen voor zijn gezondheid als te groot begon te ervaren. Ongeveer veertig jaar vóór hij door de laatste deur stapte, legde hij al de nadruk op de coëxistentiële dimensie van het leven - zelfs een beperkt samenzijn met een medemens volstond om zijn ‘uitzicht op de wereld te veranderen: de wereld was niet langer die wereld van zelfmoord waar [hij] al dagenlang in doordrong.’Ga naar voetnoot(48)
In de existentialistische literatuur - waartoe meestal ook Camus gerekend wordt - gaat de aandacht volgens Ghysbrecht te veel naar de existentie en te weinig naar de basissituatie van de mens, de coëxistentie.Ga naar voetnoot(49) Camus, die zichzelf niet tot de existentialistische stroming rekende,Ga naar voetnoot(50) heeft in zijn roman La chute (1956) - een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lange monoloog waarin het hoofdpersonage op zijn leven in Parijs terugblikt - niet alleen de eenzaamheid van diegene die uit het leven stapt beschreven, maar ook de onverschilligheid van de andere die de val (de sprong) in het water niet als een schreeuw opvat. Nadat hij als nachtelijke wandelaar het geluid van een val in het water heeft opgevangen, blijft hij enkele ogenblikken aarzelend staan, maar daarna loopt hij voort: ‘J'écoutais toujours, immobile. Puis, à petits pas, sous la pluie, je m'éloignai. Je ne prévins personne.’Ga naar voetnoot(51) De gefrustreerde existentie gaat hier hand in hand met een gebrekkige coëxistentie. De onverschilligheid van Camus' boeteling neemt in Buysses roman Zoals het was... (1921) de vorm van misprijzen aan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
L'esprit du temps?In Zoals het was... verhing Feelken zich na een mislukte staking. De wat simpele, maar altijd zenuwachtige arbeider van De Beule, werd plots stil, en zijn werkmakkers dachten dat hij krankzinnig aan het worden was: ‘'t Es in zijn huefd geslegen.’Ga naar voetnoot(52) Pierken, een arbeider met wie hij vaak samenzat, dacht ‘dat Feelken, te zwak van geest’ was om de mislukte staking te verwerken. (VW3, 354) De Beule, de fabriekseigenaar, had een andere verklaring. Toen de burgemeester hem naar de oorzaak van de zelfdoding vroeg, antwoordde hij: ‘Ça, monsieur le baron, c'est l'esprit du temps, l'infiltration du venin socialiste!’ (VW3, 357) Zo diep was het ‘socialistisch gif’ nog niet doorgedrongen. Op het platteland was de invloed van de kerk nog heel tastbaar. De arbeiders vreesden dat Feelken, die een doodzonde had begaan, ‘in de zogenaamde “hondenhoek” van het kerkhof [zou] begraven worden.’ (VW3,358) Begraven worden in de ‘hondenhoek’ betekende dat men de dode de laatste eer niet meer kon bewijzen, maar de pastoor, die even alleen was met de dode, zou ‘toch nog iets van leven aan hem ontdekt hebben’, en hij gaf ‘hem de absolutie.’ (VW3, 358) De uitvaart was sober, maar ‘Feelken werd, als een goed Christen, in gewijde aarde neergelegd.’ (VW, 358) Zoals het was... is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een van Buysses latere werken, en de zelfdoding was maar één van de vele gebeurtenissen. Als slotgebeurtenis nam ze echter een cruciale plaats in, en de houding van de pastoor stond haaks op de verklaring van de fabriekseigenaar. Ook de houding van de burgemeester, die van oordeel was dat men de tijdgeest genadeloos moest bestrijden, werd uitgewist door het slachtoffer van het ‘socialistisch gif’ in gewijde aarde te begraven. De uitleg van de fabriekseigenaar ging voorbij aan de sociaal-psychologische motieven die Feelken naar de ‘Dasein überschreitende Handlung’ hadden gedreven. ‘L'esprit du temps’, de tijdgeest was niet meer dan een noemer die aan het voor de buitenwereld onvatbare een plaats probeerde te geven - een noemer die de echte motieven verdoezelde. In Zoals het was... ging de fabriekseigenaar voorbij aan de zin van de individuele en unieke handeling én aan wat die handeling be-tekende. Hij richtte zich op de tijdgeest die - secundair - tot uiting kwam. De negatie van de individuele zin en ‘zegging’ werd slecht gecamoufleerd. Het gebruik van het vage begrip ‘esprit du temps’ was een miskenning van wat Feelken had ‘gezegd’. De Beule vroeg zich niet af waarom Feelken de hand aan zichzelf had geslagen. Met de misprijzende uitspraak ‘l'infiltration du venin socialiste’ maakte de fabriekseigenaar duidelijk dat hij de ‘stem’ van Feelken niet had gehoord - hij ‘redeneerde’ de diepere waarheid van de handeling weg, zoals de sofisten dat meer dan tweeduizend jaar eerder hadden gedaan in gesprekken over het ware, het schone en het goede. De dood van Feelken leidde niet tot in-zicht. In het actantiële schema van Greimas waren Feelken en het socialisme voor De Beule tegenstrevers. Zijn doel - een rustig bedrijfsklimaat - werd op de proef gesteld door de stakende arbeiders. In de sussende handeling nam de pastoor de rol van helper op zich, en dit zowel voor Feelken (althans voor de nagedachtenis van de eenvoudige arbeider) als voor De Beule. De gewone uitvaart en de begrafenis in gewijde grond droegen ertoe bij de spanning te verminderen.
Ook in de novelle Doppen (1935) van Marcel Matthijs kwam de sociale problematiek aan bod. De verteller beschreef een episode uit het mijnwerkersleven in de jaren 1930 - dat waren crisisjaren, jaren waarin de werkloze mijnwerkers met moeite het hoofd boven water hielden. Leo Vercruysse, een van die mijnwerkers, was ontslagen, hij was ‘dopper’ geworden. De crisis spreidde zich als een olievlek uit: het gezinsleven leed onder de drukkende onzekerheid en Vercruysse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verloor ook zijn vrienden. Op een nacht gleed hij geruisloos uit het bed en trok naar beneden. Hij kon het niet langer uithouden en vertelde: ‘Ik zet[te] me op een stoel naast het gasfkomfoor. Doch nauwelijks h[ad] ik één van de vier kraantjes opengedraaid, of met een schreeuw stort[te] Bertha op mij.’Ga naar voetnoot(53) De definitieve vlucht was mislukt, maar Leo vond een andere uitweg. Zijn vrouw verkocht zich aan de huisbaas, en hij zocht zijn toevlucht in de natuur: ‘Ik strek me in het gras uit zo lang als ik ben, laat de zon mijn gelaat strelen, luister naar het zachte geruis der populieren boven mijn hoofd en naar het klare gekabbel der rivier voor mijn voeten. Tot ik met deze zoete muziek in mijn oren wegdommel in een vredige, droomloze slaap.// De zogenaamde bedrijfscrisis mag voor mij nog lang duren...’Ga naar voetnoot(54) Alleen en ongestoord keerde hij zich van het leven af, hij trok zich in de wereld uit de wereld terug. In deze novelle werd de bedrijfscrisis - eerst de tegenstander van Leo en de mijnwerkers - uiteindelijk de helper van Leo: hij kon zich terugtrekken in een wereld waarin hij geen verantwoording meer moest afleggen.
In Blanche (1900) beschreef Buysse het sociaal en seksueel geweld op het platteland. In dat verhaal, waarin de problematiek van het werkmilieu, het gekwetste eergevoel, de vertrapte liefde en de geritualiseerde overgang van jeugd naar volwassenheid aan bod kwamen, stapte een getergde vrouw uit het leven. Blanche vond de dood in het water, maar omdat haar ‘vrijwillige’ dood ook een transcendentale (postexistentiële) dimensie had, zoals de dood van Angelica in de roman Dvärgen (1944) van Pär Lagerkvist (1891-1974), zal ik Blanche samen met De nood der Bariseele's bespreken. De roman van de Zweedse Nobelprijswinnaar en de zelfdoding van Angelica kwamen al kort aan bod in mijn bijdrage over Sursum cordal!Ga naar voetnoot(55) Het volstaat er hier aan te herinneren dat Angelica door haar omgeving de liefde werd ontzegd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vermorzeld door de trein, aangetroffen in het water... moord, zelfdoding of ongeval?In het verleden gaven veel krantenberichten geen antwoord op de vraag of een verdacht overlijden het gevolg was van moord, zelfdoding of een ongeval. Bij verminkte lijken die op of langs de spoorweg werden aangetrofifen, bleef de vraag vaak onbeantwoord, en dat was ook zo als een lijk kwam bovendrijven.Ga naar voetnoot(56) In enkele romans van Buysse, Claes, Van Looi en Sabbe was de verdrinkingsdood geen ongewoon verschijnsel, maar ook in romans met een ‘alwetende’ verteller was de oorzaak van het overlijden niet altijd duidelijk. Toen de hardvochtige tweede echtgenoot van Rozeke van Dalen verdween, veronderstelde Rozekes moeder dat Smul verdronken was: ‘O, hij zal versmeurd zijn in de voart.’Ga naar voetnoot(57) Voor Rozeke was de verdwijning als een lichtstraal in haar somber leven: ‘Och Hiere! dat 't toch woar woare! da 'k hem toch noeit van mijn leven mier 'n zag!’ (VW2, 296) Smul, de ruwe plattelandsmens, die meer dan Reus Balduk het recht van de sterkste uitoefende, was toen hij verdween niet meer de heerser die hij altijd geweest was. Rozekes vriendin, de barones, had hem ‘als een hond aan de deur’ gezet en hem gewaarschuwd dat zijn plaats in de gevangenis was. (VW2, 272) Daarna was het paard dat hij zo vaak mishandeld had tijdens een van Smuls dolle ritten op hol geslagen en ‘drie weken lang lag Smul tussen leven en dood. Zijn beide benen waren gebroken en hij had ernstige, inwendige kneuzingen.’ (VW2, 278) Smul herstelde, maar zijn linkerbeen was daarna ‘wel drie vingers korter dan het andere’, en ‘hij hinkte.’ (VW3, 278) Op de boerderij ging alles achteruit en Smul werd ‘langzamerhand [...] een geregelde, dagelijkse dronkaard.’ (VW2, 280) Sukkelde Smul in de vaart, of was hij in het water gesprongen? De verteller liet de vraag onbeantwoord. In de kranten die rond de eeuwwisseling verschenen, werd zelfdoding vaak geassocieerd met drankzucht. Smul was een gewone ‘dronkaard’ geworden, hij heerste niet meer en hij had zijn eer - voor zover iemand hem als eerlijk aanzag - verloren. Hij kon | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nog wel in razernij uitbarsten, maar toen hij Rozeke nog een laatste keer te lijf was gegaan, werd hij door de knecht ‘als een gewond beest in de hoek van de haard’ gesleurd, en daarna verdween hij, op weg ‘noar den duvel.’ (VW2, 292-293) Hij trok van herberg naar herberg, maakte ruzie, en verzeilde in een slechtbefaamde wijk waar hij buitensporig bleef drinken. Achter het laatste kroegje dat hij bezocht, ‘lag het open veld en verder het kanaal.’ (VW2, 295) Hoe Smul in het water belandde bleef onduidelijk. Vóór zijn verdwijning had hij ruzie én plezier gemaakt met boer Kneuvels en enkele kroeglopers. Misschien was hij in het water geduwd... Hij verliet als laatste de Gespierde Kavanse. Wat daarna gebeurde, werd door de verteller niet uit de doeken gedaan.
Ook in Het geslacht Van Hoogeneik (1951) werden lijken uit het water gehaald. In Van Loois huwelijksroman had het huwelijk maar één doel: landeigendom verwerven en vermijden dat het bezit aan meer dan één erfgenaam toekwam. De verteller vatte dat streven in één woord samen: ‘geldwolverij’.Ga naar voetnoot(58) De eerste Van Hoogeneik ‘zag alleen grond en nog grond, palend aan Taxandria.’ Die grond voegde hij aan zijn bezit toe door te trouwen ‘met de erfdochter van de Kempeneers.’ (VH, 9) Hun zoon liep in hetzelfde spoor en verwierf door zijn huwelijk nog meer landerijen. Nog later trouwde een nieuwe erfgenaam ‘met een dochter van die rijke Bosmansen uit de buurt.’ (VH, 24) Op die manier werd Taxandria een domein van ongeveer 250 ha, en daar hoorden in die tijd een jachtwachter en nachtelijke schietpartijen bij. Nadat Fons van de Floeren, de jachtwachter van Van Hoogeneik, de Grote Turk had geveld - een handeling die door hemzelf als ‘een van die duistere nachtelijke wildstropersdrama's’ werd omschreven, een van die drama's ‘met dodelijke afloop en die daardoor juist veelal onopgehelderd’ bleven, slaagde hij erin eventuele verdachtmakingen te voorkomen. Eén man liet zich niet om de tuin leiden: Van Hoogeneik. In een gesprek met zijn jachtwachter maakte hij duidelijk dat hij méér wist, en daarna doolde Fons door de bossen van Taxandria, ‘uitzinnig van angst en met gruwelijke zelfmoordgedachten in het hoofd.’ (VH, 136) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de nachtelijke eenzaamheid overwoog Fons hoe hij uit het leven kon stappen. Hij kon zichzelf omver knallen, en dan zou men in de kranten ‘gewagen van een nieuw nachtelijk wildstropersdrama in de Taxanderse bossen. Dat evenals de moord op de Grote Turk nooit z[ou] opgehelderd worden. Hij kon ook in het water springen. Iedereen zou dan wel denken dat hij 's nachts in het water gesukkeld was. Of hij kon zich in de dichte bladerkruin van de dertiende boom van de beukendreef verhangen.’ (VH, 136) Daarna konden de onwetende dorpsbewoners Fons' gedrag toeschrijven aan ‘een vlaag van zinsverbijstering. Hij hoef[de] dus maar te kiezen.’ (VH, 136) De jachtwachter koos voor het ‘lokkende water’ van de visvijver, en hij dacht eraan dat hij zijn geweer goed moest vasthouden. Hij besloot zijn afweging met de volgende gedachte: ‘Het zal morgen dadelijk de vermoedens wekken dat er een ongeluk is gebeurd.’ (VH, 137) Verdrinken was een onverdachte dood. De verdrinkingsdood stond tussen het geheim en de dreigende oneer of een eventuele veroordeling. Fons van de Floeren herinnerde zich echter wat hij reeds als kind te horen kreeg: hij had niet het recht zelf zijn leven te beëindigen. (VH, 137)
De afwegingen van Fons lijken misschien overdreven, maar in Een passie (1891), een werk dat als ondertitel ‘een analyse van een gemoedstoestand’ droeg, liet Vosmeer de Spie (1859-1944, pseudoniem van Maurits Wagenvoort) zijn hoofdfiguur ook nadenken over de manier waarop hij afscheid zou nemen. Hij overwoog de alternatieven terwijl hij rekenwerk verrichtte. Waar zou hij in het water springen: in de ondiepe vijvers van het Vondelpark? Dat leek hem geen passend alternatief. Het IJ was een betere keuze. Hij besliste om aan de Handelskade in het water te springen. Alleen dan viel te verwachten dat zijn laatste handeling daadwerkelijk de laatste handeling zou zijn. In de ondiepe vijvers zou het wellicht bij een mislukte poging blijven.Ga naar voetnoot(59)
Ik verlaat Amsterdam en het IJ en volg opnieuw het spoor van Fons van de Floeren. Toen Fons na verdere verwikkelingen toch in het water werd teruggevonden, ‘met zijn tweeloop nog over de schouder,’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wist iedereen dat Fons sinds enkele weken niet meer zichzelf was, en het stond vast dat hij, ‘door de duisternis misleid in het water [was] gesukkeld’. Of de jachtwachter zelf voor het water koos, werd door de verteller niet verduidelijkt, maar voor de omgeving was hij een goed mens. ‘Dat hij derhalve in vrede ruste...’ (VH, 160) Ook rond een andere verdrinkingsdood, die van ‘meneer Nevers [die] met zijn auto in de vaart [was] gereden’, hing een waas van geheimzinnigheid, maar niemand geloofde dat zijn dood aan een ongeluk te wijten was. Hij was een ‘sjacheraar in slechte beurswaarden,’ en hij was al meermaals figuurlijk verdronken. (VH, p. 216) Zijn dood vertoonde veel gelijkenissen met de verdrinkingsdood van Claes' beurssjacheraar Dore Maerschalck in Daar is een mens verdronken (1950), een overlijden dat in een krantenbericht als een ongeval werd voorgesteld. Of Dore Maerschalck accidenteel of intentioneel in het water was beland, was voor de buitenwereld moeilijk te achterhalen: Onder de mensen die er bij stonden toen men het lijk ophaalde, waren er inderdaad die verklaarden dat hij er niet uitzag als iemand die zich verdaan had. Zijn portefeuille stak nog in zijn zak. De politiecommissaris vond daarin onder meer 670 fr. in bankpapier, en twee visitekaartjes: Isidore Maerschalck Financier Administrateur de la S.A. ‘La Rueba’.Ga naar voetnoot(60) In Op Baalmolen (1940), een van die vele huwelijksromans waarin sommige personages schommelen tussen revolte en resignatie, was het een meisje dat in het water ‘sukkelde’. Anna Volkaert, de dochter van een molenaar, was verliefd op de knecht, en dat was niet naar de zin van haar vader: ‘Zijn dochter met een maaldersknecht! De dochter van een Volkaert, de dochter van Volkaertmolen met een Ceusters!... Nooit!’ De knecht kon gaan en de molenaar wilde zijn dochter zelf vertellen waarom hij Ceusters niet langer nodig had, ‘dat waren zijn zaken. Zooals het ook zijn zaken waren toen ze 's morgens zijn dochter verdronken uit den maalkolk trokken. Zij had het niet kunnen dragen.’Ga naar voetnoot(61) Het doel van Volkaert was de bestendiging van zijn status en de vrijwaring van zijn bezittingen. Zijn dochter kon hem daarbij helpen door met een passende partner te trouwen, maar ze werd zijn tegenstander door toe te geven aan de aantrekkingskracht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de ‘maaldersknecht’. De jonge Ceusters verlangde eveneens naar een passend huwelijk; zijn tegenstander was de molenaar met zijn ouderwetse opvattingen over bezit en eer.
Een andere figuur ‘die het niet kon dragen’, was Julia, de maîtresse van Gaëtan in Buysses roman Wroeging (1895). In deze roman trouwde Gaëtan, na een sociaal-heterogame voorgeschiedenis, met een meisje uit een gegoede familie, en hij ‘gehoorzaamde’ op die manier aan de in zijn omgeving gebruikelijke eis alleen een homogaam huwelijk aan te gaan. De vader van Olga, Gaëtans bruid, had met het huwelijk ingestemd omdat hij besefte ‘dat hij hoogstwaarschijnlijk bij een andere pretendent soortgelijke jongelingszonden zou te vergeven hebben.’Ga naar voetnoot(62) Hij wilde voorkomen dat zijn dochter ‘vieille fille’ werd. (VW1, 379) Gaëtan echter had een kind met Julia - Cécile -, en hij kon zich niet veroorloven Olga te verliezen - zij was ‘een jonge, mooie, beminnende vrouw; een gezellin van zijn opvoeding en zijn stand, die tevens, door haar aanzienlijk fortuin, zijn wezenlijk bedreigd patrimonium zou redden. Toen zweeg de gewetenswroeging en hij aarzelde niet langer.’ (VW1, 390-391) Het motief werd door de verteller nog duidelijker geformuleerd: Gaëtan ‘had [Julia] niet verlaten, omdat het ogenblik gekomen was, dat hij haar niet meer beminde: hij had het gedaan uit redenering, uit berekening, uit noodzakelijkheid...’ (VW1, 387) Het meisje, eerst zijn helper in de zoektocht naar (voorlopige) aardse liefde, werd zijn tegenstander - Gaëtans doel was uiteindelijk een huwelijk dat aan de burgerlijke normen voldeed.
Nadat Gaëtan met Olga getrouwd was, ontmoette hij toch nog vluchtig en goed afgeschermd Julia en Cécile in de tuin van het kasteel. Olga ontdekte het geheim, en Gaëtan dacht eraan te vluchten ‘om het even waarheen.’ (VW1, 423) De ontmaskerde minnaar vluchtte naar Gent en dacht er ook aan zelf uit het leven te stappen, maar zijn vrouw vergaf hem de overspelige relatie en schreef hem: ‘Revenez!’ (VW1, 424) Hij keerde terug en beloofde Olga dat hij Julia niet meer zou ontmoeten, een belofte die voor Julia ondraaglijk was. Enige tijd later meldde de veldwachter zich bij Gaëtan, want uit de Leie had men de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijken van ‘een jonge, mooie vrouw van ongeveer vijfentwintig jaar en een klein meisje van vijf of zes’ opgevist. ‘De vrouw hield nog het kind krampachtig tegen haar borst gekneld...’ (VW1, 436) Julia was met Cécile voor eeuwig gevlucht, extreem en onomkeerbaar. Volgens Ghysbrecht, die een gelijkaardige onomkeerbare vlucht als ‘erweiterte Selbstmord’ heeft omschreven, gebeurde het vaak dat een moeder een kind meenam in de verdrinkingsdood. Die vorm van zelfdoding toonde ‘de nauwe verwantschap tussen agressie tegen zichzelf en agressie tegen iemand anders’ aan.Ga naar voetnoot(63) Ook Camus heeft op die relatie gewezen: ‘Suicide et meurtre sont [...] deux faces d'un même ordre, celui d'une intelligence malheureuse qui préfère à la souffrance d'une condition limitée la noire exaltation où terre et ciel s'anéantissent.’Ga naar voetnoot(64)
De zelfdoding riep wroeging op, en de kasteelheer begon zich ‘vreemd’ te gedragen. Voor het eerst sinds lang bemoeide hij zich niet met de bestrijding van de wildstroperij, ondanks de aanmaningen van zijn eigen personeel. Tijdens een van zijn nachtelijke zwerftochten werd hij neergeschoten. Gaëtan kende het gevaar, maar hij werd er door aangetrokken. Op die manier stapte hij eervol uit het leven, zijn dood was immers het gevolg van een van die nachtelijke wildstropersdrama's zoals er wel meer gebeurden. De aantrekking van het fatale dwalen in bossen waar wildstropers en jachtwachters met geladen geweren elkaar trachtten te verschalken, was ingegeven door een te laat verworven inzicht, waarover Emants in een opstel over Toergenjew (1818-1883) schreef: [De] onbewuste natuur [van de mens] drijft hem ondanks alle redeneringen - in de een of andere richting voort; aan zijn daden leert hij min of meer zijn waar karakter kennen, en zo wordt het leven de overgang van zelfbedrog tot zelfkennis, van onbewust bestaan tot zelfbewust handelen. Daar dit proces een ontgoocheling is, zal het immer met smart verbonden zijn.Ga naar voetnoot(65) Het was precies die smart die Gaëtan de dood indreef. Hij kon de kloof tussen de gedroomde en de beleefde werkelijkheid niet meer aan. Hij koos de dood en stierf zonder zelf de hand aan zichzelf te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
slaan. Gaëtan was niet de eerste die door een helpende hand uit het leven werd gerukt: in de Gesta Danorum van Saxo Grammaticus (ca. 1150-1220) ging Starkad op zoek naar iemand die hem, in ruil voor het goud dat hij onverdiend had verworven, van het leven wilde beroven.Ga naar voetnoot(66)
Een vergelijkbare problematiek beschreef Buysse in Mea culpa (1896). Ook in die roman verlangde het hoofdpersonage (René) naar een homogaam huwelijk, maar zoals Gaëtan sleepte hij een heterogame voorgeschiedenis mee. Die voorgeschiedenis eindigde met een abortus en de dood van Renés maîtresse. René was eerst gevlucht voor zijn maîtresse en voor Raymonde, het meisje met wie hij wilde trouwen. Met de abortus en de dood van Lucie, Renés minnares, was de hinderpaal tussen René en Raymonde plots verdwenen. René voelde zich niet onmiddellijk bevrijd, hij had het gevoel dat Lucie door haar ‘vrijwillige dood’ zijn eer had gered. René associeerde abortus - niet geheel onterecht - met zelfdoding: Lucie ‘was een ziel geworden [...] die in een vrijwillige dood haar toevlucht had gezocht.’Ga naar voetnoot(67) Daarna dacht hij aan boetedoening én aan zelfdoding. Zijn wandelstok was een degenstok, en hij plaatste de punt onder zijn linkerboezem op het hart. Toen Raymonde en haar dienstmeid hem aantroffen, omhelsde hij Raymonde nog één keer, en daarna stootte hij de degen in de eigen borst. Hij overleefde de poging tot zelfdestructie en leefde daarna toch - in boetedoening - met Raymonde samen. Berusting was de enige uitweg.
Buysse liet nog meer personages uit het leven stappen. In Een verzoening (1889), zocht Corijn het water op. Hij had zich ‘versmoord’ omdat zijn dochter, Coelina, op een morgen getrouwd was met Albin. Albin had als knecht op Corijns hoeve gewoond, en hij had Coelina ‘bedorven en verleid.’Ga naar voetnoot(68) Corijn had zich samen met zijn vrouw tegen Coelina's huwelijk verzet, maar het meisje was meerderjarig en mocht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nadat de wettelijk bepaalde termijn verstreken was toch trouwen. Corijn was de verliezer van een symbolisch gevecht en ook hij ‘kon het niet dragen’. Voor hem was het gelijk aan de aantasting van zijn autoriteit en een aanslag op zijn eergevoel. In het actantiële schema vervulden zowel Coelina als haar man tegenover Corijn de rol van tegenstander, terwijl voor hen precies het omgekeerde gold. Corijns vrouw zette zich eerst af tegen haar dochter - ze was de helper van haar man -, maar uiteindelijk trad ze als helper van haar dochter en haar schoonzoon op. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het lokkende water en de ‘overoever’Nadat Fons Bariseele weduwnaar was geworden, stond hij alleen in voor de opvoeding van zijn beide zonen: de wat hooghartige Jean Baptiste en de ‘sullige’ Monne. In Sabbes Brugse roman, De nood der Bariseele's (1912), werden Fons Bariseeles dagen langzamerhand ‘met bitterheid vervuld.’Ga naar voetnoot(69) Zoals een aantal ontredderde figuren van Buysse zocht Fons Bariseele de eenzaamheid: ‘de meest verlaten veldwegen en dreven [...], waar hij in de stilte allerlei wondere stemmen hoorde.’ (NB, 125) Zo belandde hij vaak op de begraafplaats waar zijn overleden vrouw ‘hem uit de verte scheen te wenken.’ (NB, 125) Fons zocht niet alleen de stilte der velden op, hij vertoefde ook steeds vaker alleen op zolder. Tijdens een van zijn schaarse gesprekken met een oude touwslager vernam hij een ‘wijsheid’ die zijn denken begon te beheersen: ‘Die draad is lijk het leven, Bariseele. [...] Eén knip, en alles is gedaan!... Ik zeg het te eiken dage in mijn herte: Alle dingen hebben hunnen tijd.’ (NB, 130) Fons, die zich jarenlang voor Jean Baptiste en Monne had uitgesloofd, onderging nu de bazigheid van zijn oudste zoon. De wat simpele maar oprechte bekommernis van Monne kon hij minder goed plaatsen. Op een ijlblauwe avond verliet Fons Bariseele voor altijd zijn huis - hij trok naar 't Krakeeltje ‘om te zien of er wat paling te vangen viel.’ (NB, 131) Fons stapte naar het lokkende water, en hij luisterde naar de geluiden in de natuur die hij als een belofte opvatte. ‘Het star bewustzijn van een hooge en heilige verwachting spande al zijn zenuwen.’ (NB, 131) In de nabijheid van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het water ontdekte hij diep in zichzelf een lichtheid die hij nooit eerder had ervaren.
De nachtvisser had visioenen en zag in de ijlblauwe lucht het zaligste beeld. Hij ging rechtstaan in zijn schuit ‘en voelde zich verlicht. Zijn beide armen strekte hij uit naar het licht, dat ginder ver uit den hemel gudste, en hij zag het witte beeld, dat hem uit de verte wenkte, naderen op het zilver der waterbaan. [...] Nu was ze daar, de lang verwachte. Hij gaf haar zacht en stil een kus, als in een droom, den ijlen droom zijner teederste herinneringen - en in een roes van zaligheid stapte hij over den rand der kogge, met haar mee.’ (NB, 132) De volgende morgen zag een voorbijganger twee benen boven het water uitrijzen, twee zware schoenen leken aan de rand van de schuit vastgehaakt te zijn. Zonder aarzeling werd aangenomen dat de dood van Fons Bariseele aan een ongeval te wijten was: ‘een verkeerde stap in de boot, een duizeling, een “subiet stilvallen van 't harte”, wie zou 't uitmaken?’ (NB, 132) Alleen Fons' oudste zoon vreesde geruchten en ‘opspraak’, maar iedereen had het over de droeve dood van Fons Bariseele. Hij ‘werd begraven lijk zijn vaderen, met alle eer en plechtigheid.’ (NB, 133) Fons was uit het tranendal opgestegen naar een andere wereld, een wereld waarin hij opnieuw werd verenigd met zijn vroeg gestorven vrouw. Zijn sterven was als een korte overvaart met een kogge naar de andere oever. Bariseele had de bitterheid verlaten, ook hij kon het niet meer aan, en zoals wel meer gebeurde, werd zijn ‘Dasein überschreitende Handlung’ als een ongeval opgevat.
Ook Blanche in het gelijknamige verhaal van Buysse werd door het water ‘herenigd’ met het enige geluk van haar leven. Haar pover bestaan was een ‘gevecht’ tegen haar afkomst en haar omgeving. De onheilspellende openingszin - ‘Zij was arm, triestig, lelijk...’Ga naar voetnoot(70) - had een signaalfunctie. Blanche, in werkelijkheid Pharaïlde, was een wees en werd getypeerd als een ‘albinotype in al zijn onsierlijkheid.’ Haar blankheid werd verhevigd door haar werk als zakkenverstelster in een meelfabriek. Tijdens het werk praatten de andere meisjes over de liefde en minnaars, maar voor Blanche bestonden al die dingen niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ze besefte dat ze de schoonheid miste om een man te behagen, maar er was toch één man van wie ze het beeld diep in zich had opgeslagen, het beeld van ‘de jonge, knappe molenaar’ die in de fabriek werkte. (B, 705) Nu en dan wisselde ze schuchter enkele woorden met hem als ze op de zolder het bed van de nachtwaker ging opmaken. Met zijn geweldige lichaamskracht maakte de molenaar heel wat indruk op Blanche. Telkens ze zich naar beneden begaf, richtte hij zich met een grapje tot haar. Daarna had ze ‘de overweldigende indruk, dat zij slechts met de grootste moeite aan een vreselijke ramp ontsnapt was, een ramp die voorzeker zou gebeurd zijn, die gebeuren zou’... (B, 706) Op een dag gebeurde wat zij gevreesd had, en de overrompeling geschiedde ‘precies zoals het onvermijdelijk gebeuren moest, precies zoals het nog gebeuren zou, door een fatale macht, waaraan geen wilskracht haar onttrekken zou.’ (B,707) De verkrachting werd als een bovenpersoonlijke macht ervaren, als een fatale aantasting van haar integriteit. Blanche besefte dat ze met niemand over het gebeurde kon spreken. De molenaar overweldigde haar nog vaak, ‘zij was zijn iets, zijn voorwerp.’ (B,707)
Toen Blanche aanvoelde dat ze zwanger was, dacht ze aan het moederschap, maar dat was voor haar ‘iets heel anders, iets moois en zacht-ontroerends, waar veel meer reine genegenheid bij was, waar iets bij kwam van innig-tere, onderlinge hoop en bescherming, dat zij met hem toch niet kon voelen.’ (B, 708) Zij besefte de gevolgen van haar ‘misstap’: de vader die haar zou verlaten, de spot en de hoon die haar te wachten stonden en het ontslag uit haar nederige betrekking. Haar ‘toestand’ werd opgemerkt door de andere werkneemsters die haar ‘ondervroegen’ tot ze in tranen haar verhaal vertelde. Ook de molenaar werd door zijn makkers aan de tand gevoeld, doch hij ontkende alle schuld. De mannen leken daar vrede mee te nemen, maar de ‘vrouwen, van hun kant, gaven wild af op Blanche, die schijnheilige, dat monster van bedrog en lelijkheid, die ze allen om de tuin had geleid.’ (B, 709) De molenaar ontweek Blanche nadat het gerucht de ronde was beginnen doen, ‘en die gedragslijn, dadelijk door de andere vrouwen opgemerkt, verergerde nog de hoon, de spot en de minachting waarmee zij Blanche overlaadden.’ (B, 710) De molenaar werd door de vrouwen min of meer in eer hersteld omdat hij dadelijk Blanche ontweek ‘en zijn schuld krachtdadig loochende.’ (B, 710) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blanche werd bij de vrouw van de fabriekseigenaar geroepen, en die liet haar aanvoelen dat ze de eer van het ‘huis’ had aangetast. Steeds weer die eer! Mevrouw dwong haar de naam van de schuldige te noemen en stond erop (zoals dat ook in De schandpaal het geval was) dat hij met het meisje zou trouwen. De molenaar bleef zijn daden ontkennen en hij werd weggezonden. Blanche mocht blijven. Ze mocht ook bij de twee oude vrijsters blijven wonen waar ze voor een klein maandgeld haar intrek had genomen. In het actantiële schema waren zowel de vrouw van de fabriekseigenaar als de oude vrijsters Blanches helpers in haar streven naar eenvoudig geluk. De molenaar en de andere fabrieksmeisjes waren Blanches tegenstanders. De geboorte van haar zoontje, Bauwke, verliep bijna ongemerkt, net zoals de jaren die op die geboorte volgden. Blanche raakte afgepeigerd, en ze ‘leefde alleen nog voor hem en door hem, in stugge zelfopoffering voor dat bloed van haar bloed [...] zo heerlijk gesproten uit de monsterlijk-lelijke, triestige, ziekelijke mensenstof, die zij zelf was.’ (B, 714) Het kon moeilijk naturalistischer. De jongen deed het goed op school, maar Blanche had niet de middelen om haar droom waar te maken: de verheffing van Bauwke ‘boven zijn en haar eigen ellendige stand!’ (B, 714) De jongen werd koewachter. Toen Blanche de jongen naar de hoeve bracht waar hij het nederige werk zou volbrengen, nam ze afscheid van hem zoals dat in het verhaal Moeder gebeurde: ‘Hem alleen drukte zij nog eens op 't hart, dat hij steeds braaf, beleefd, gehoorzaam zou zijn; en zonder hem te omhelzen, trouw aan de touchante gewoonte, die nog altijd in Vlaanderen heerst, gaf zij hem haar zegen, het kruisje op 't voorhoofd, met bevende vingers geschetst, terwijl haar dof-trillende stem van vroomheid zei: - God bewoare ou, mijn jongen.’ (B, 715) Hier kwam de uiterste nederigheid van de haveloze landarbeiders aan de oppervlakte. Er verliepen opnieuw jaren en Blanche werd nog zwakker, aangetast door het vele werk en ontberingen, maar haar zoon werd groter en sterker en hij bezocht haar elke zondag. Blanche voelde echter een grote leegte, het gemis ‘dat hij nu niets meer leerde, en zelfs geen tijd meer had, om, wat hij kende, bij te houden; dat hij meer en meer werd en worden zou een arbeider, een werkslaaf, in plaats van eenmaal te genieten het gemakkelijk, nette leven, dat zij vroeger voor hem gedroomd had, en soms nog durfde dromen.’ (B, 716) In die periode waren haar armoede, haar eigen beperkingen en de ontwrichtende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werkomstandigheden haar tegenstanders. Zij verlangde ernaar dat Bauwke in de fabriek kwam werken, maar de jongen zag dat anders. Hij was zestien en mocht weldra bij de oogst helpen. Dat betekende: meer geld verdienen. Hij had bovendien een grote afkeer van het werk in de fabriek: ‘Loat mij tenminste nog 'n joarke blijven, smeekte hij. En hij zei haar wat zijn meester hem beloofd had...’ (B, 717) Daarna drong Blanche niet meer aan, vooral omdat haar zoon zo'n afkeer van het werk in de fabriek leek te hebben. Bauwke nam deel aan de afmattende oogst. Vanaf de vierde dag begon hij ‘tekens te geven van verzwakking.’ (B, 719) Hij hield voorlopig stand, ook al omdat hij het slachtoffer dreigde te worden van een onbarmhartig ritueel. De rite de passage werd als volgt omschreven: ‘Dat “vrije koewachter gemaakt worden” was een vreselijk iets, de schrik van alle jonge boerenknechts, die voor het eerst mee hielpen oogsten. Dat gebeurde wanneer de maaier er niet meer in slaagde de vrouwen, die hem op de hielen volgen, een voldoende voorraad afgemaaide aren te bezorgen. Zodra het hun gelukte “te binden in zijn kloefen”, m.a.w. de aren van onder zijn voeten op te rapen, vlogen zij allen op hem af, wierpen hem omver in 't koren, trokken hem met geweld de broek uit, en joegen hem zo, onder wild gelach en geschreeuw, naar de hoeve.’ (B, 720) Het was de smadelijkste nederlaag die een ‘jonge boerenknecht te beurt k[o]n vallen.’ (B, 720) Onder die druk bleef hij zich afpeigeren. Overmand door pijn en vermoeidheid vertelde hij op zondag aan zijn moeder dat hij later wel in de fabriek wilde komen werken, maar nu nog niet, want de boer rekende op hem. Tijdens de volgende, warme oogstdag werd Bauw onwel, maar na een korte onderbreking werkte de jongen verder. Hij voelde zich opgejaagd door de vrouwen achter hem. Nogmaals dat vernietigende eergevoel, ook bij de nederige landarbeiders! Hij stortte uiteindelijk neer en verloor het bewustzijn. Na een pijnlijke nacht wilde de boer de dokter laten halen, maar ‘zijn vrouw was er tegen.’ (B, 724) Ook de moeder werd niet onmiddellijk verwittigd. De boer en zijn vrouw gaven de jongen wel al de zorgen die in hun bereik lagen, ‘want zij waren beiden zeer op hem gesteld.’ (B, 724) Pas na twee dagen werd de dokter ontboden en de moeder van Bauw verwittigd. Blanche hoopte op een wonder opdat ‘het enig, het uniek geluk dat [God] háár verleend had’ haar niet zou ontnomen worden. (B, 725) De ‘doodsstrijd’ van de jongen duurde acht dagen, en de moeder was daarbij bijna ononderbroken aanwezig. De negende dag | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vertrokken de dokter en de pastoor, en Blanche werd overvallen door het ‘afgrijselijk, acuut bewustzijn, dat niets meer hem kon redden.’ (B, 726-727). Bauw was ‘haar enige goed op aarde’, en de dood werd als het ‘Niets’ (met hoofdletter) ervaren. (B, 727) De beschrijving van Blanches gevoelens en associaties was de uitdrukking van een sterk existentieel getint moment. De beschrijving oversteeg de realistische waarneming. Daarna vluchtte Blanche weg uit het sterfhuis. Ze ging op zoek naar iets dat onbekend en onvindbaar was, want ook voor haar was het niet langer draaglijk. ‘Het was de Dood die zij zocht! De Dood, die haar kind, haar enige schat, haar enig geluk, haar leven, haar álles in zijn klauwen hield!... De Dood die niet teruggeeft wat hij eenmaal genomen heeft, maar die toelaat het verlorene bij Hem, in Hem, terug te vinden!...’ (B, 728) Blanche zocht een hereniging in een andere wereld, in het Niets, of anders gezegd in een voor de anderen niet waarneembaar ‘Dasein’. Gedreven door het herenigingsverlangen sprong Blanche in het water: ‘Ze had het enige geluk van haar leven teruggevonden.’ (B, 729) Blanche had het gevecht tegen haar afkomst en haar omgeving verloren, maar ze bevestigde een laatste keer haar geschonden ik in een handeling die meestal met zinsverbijstering werd geassocieerd. Maar was die stap in het voor Blanches omgeving ‘onbekende’ wel een manifestatie van zinsverbijstering? Was die laatste handeling geen antwoord op een niet te verbijten pijnervaring? Precies over pijn en de vrijwillige dood schreef de Romeinse filosoof en senator Seneca (ca. 4 vóór Christus - 65 na Christus) in de brief ‘Lang leven, lang sterven’: ‘Ik zal de hand niet aan mijzelf slaan vanwege pijn: wie zo sterft lijdt een nederlaag. Maar als ik te weten kom dat ik die pijn voorgoed moet dragen, dan zal ik weggaan, niet vanwege die pijn op zichzelf, maar omdat hij mij in de weg zal staan bij alles waarvoor ik leef.’Ga naar voetnoot(71) Blanches handeling was alleszins uitgesproken positief - het was geen negatie, zoals Seneca die bij veel van zijn tijdgenoten aantrof: ‘De meesten zwalken tussen hun doodsangst en de kwellingen van het leven en zijn er beroerd aan toe: leven willen ze niet, sterven kunnen ze niet.’ (Ls, 12) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De trage aftochtZoals Frans Coenen heeft opgemerkt, dreef de overweldigende werkelijkheid een aantal mensen naar een zenuwinrichting. Die vlucht voor de werkelijkheid was een trage aftocht, zoals de ‘vlucht’ van Adrienne in Tantes (1924). Er werd al op gewezen dat Anbeek een onderscheid heeft gemaakt tussen het Nederlandse en het Vlaamse naturalisme. Dat onderscheid is uiteraard niet absoluut. Een aantal kenmerken van het Nederlandse naturalisme vindt men ook in werken van Buysse, Vermeersch, Stijns, e.a. Een van de door Anbeek opgesomde kenmerken was de opvallende aandacht voor nerveuze figuren, meer in het bijzonder nerveuze vrouwen uit de betere - vaak Haagse - kringen. In de Vlaamse naturalistische roman is de nerveuze vrouw veel minder aanwezig dan in romans van Nederlandse auteurs, en dat is wellicht het gevolg van de overheersende aandacht voor - vaak harde - mannelijke vertegenwoordigers van het plattelandsleven. Buysse situeert de gebeurtenissen in Tantes - een realistische roman - op het platteland, maar het milieu waarin Adrienne en haar zusters opgroeien is duidelijk burgerlijk. De meisjes moeten niet werken om aan de kost te komen, en ze vechten vaak tegen de verveling. In het dorre leven van hun drie ongehuwde tantes wordt hun eigen toekomstbeeld weerspiegeld. In de medische statistieken van het einde van de negentiende eeuw waren nerveuze vrouwen oververtegenwoordigd. Het ziektebeeld werd echter niet negatief geïnterpreteerd - de nervositeit was constitutioneel, maar van niet-pathologische aard. Nervositeit werd met een verfijnd zenuwstelsel geassocieerd. Een ziektebeeld en de oorzaken van de ziekte werden in verband gebracht met de maatschappelijke klasse van de patiënte. Vrouwen met een lage sociaal-economische status hadden andere ziekten dan vrouwen uit de hogere middenklasse.Ga naar voetnoot(72) Hysterie, een ziekte die gouden jaren kende tussen 1870 en de Eerste Wereldoorlog, trof vooral vrouwen uit de hogere middenklasse.Ga naar voetnoot(73) Hysterie was echter meer dan een ziekteverschijnsel, het theatrale gedrag was wellicht ook de enige vorm van aanvaardbare opstand | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tegen de heersende conventies en rolmodellen. Judith Flanders, die de Engelse negentiende-eeuwse samenleving onderzocht, zag ziekte in het algemeen - dus niet alleen hysterie - als een van de weinige mogelijkheden om tegen een opgelegde rol te protesteren.Ga naar voetnoot(74) Of Adriennes afwijkend gedrag, nadat haar de liefde werd ontzegd, een vorm van reversibele hysterie of een onomkeerbare vorm van krankzinnigheid was, werd in Tantes niet echt duidelijk gemaakt. Vrouwelijkheid en krankzinnigheid waren echter altijd al sterk verweven. Het vervormende effect van krankzinnigheid - zo luidde de redenering - ging gepaard met een ‘algemene drang tot zelfvernietiging (die echter niet tot de mannelijke daadkrachtige zelfmoord leidde). In de negentiende eeuw ontwikkelde de krankzinnige vrouw zich tot een cliché: gewelddadig, levensgevaarlijk, ongeremd.’Ga naar voetnoot(75) Dat verschijnsel werd uitvoerig - maar op een discutabele manier - geanalyseerd in The madwoman in the attic van Sandra Gilbert en Susan Gubar.Ga naar voetnoot(76) Adrienne was niet gewelddadig en evenmin levensgevaarlijk. Toch werd haar lijden gemedicaliseerd. Geestesziekte kreeg veel aandacht, en zoals ziekte in het algemeen bood een psychische aandoening aan vrouwen de kans om zich tijdelijk of definitief uit de maatschappij terug te trekken. In haar gedetailleerde studie van het leven tijdens het Victoriaans tijdperk schreef Judith Flanders: ‘Women with enough money and time could learn to enjoy illness.’ Door ziek te worden - en daarmee wordt niet bedoeld dat ziekte bewust werd nagestreefd - kon een vrouw zich onttrekken aan de vaak fnuikende rol die de maatschappij in het algemeen en haar omgeving in het bijzonder haar had opgelegd. Ziekte was ‘a way of finding time and space for themselves in a society that did not allow them to want either thing openly.’Ga naar voetnoot(77) Zoals de opvatting van Emile Durkheim is ook Flanders' interpretatie een macroscopische benadering. Ziekte en de daaraan verbonden rol moeten echter altijd op het niveau van een roman of een oeuvre worden ingevuld. De interpretatie moet rekening houden met de elementen die door de auteur werden geaccentueerd of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verzwegen. Verklaringsmodellen zoals die van Durkheim en Flanders kunnen wel de horizon verbreden en als hulpmiddel worden gebruikt om een aantal romans of verhalen te vergelijken. In 1885 schreef de Zweedse auteur van kinder- en huishoudboeken Mathilde Langlet (1832-1904) in Döttrar och mödrar (Dochters en moeders): ‘Ziekelijkheid staat gelijk aan vrouwelijkheid.’Ga naar voetnoot(78) Vrouwen uit de betere kringen waren vaak ziekelijk. Een patiënte ‘koos’ meestal haar vorm van ziekelijkheid. Het aan een periode gebonden ziektebeeld gaf haar de gelegenheid op een sociaal aanvaarde manier te protesteren en aan haar eindeloos vervelende dagen inhoud te geven. Ziekte - als ‘rituele’ vlucht - was een communicatiemiddel waarmee een vrouw een existentieel tekort kon uitdrukken. Florence Nightingale (1820-1910) heeft erop gewezen dat gezinsleden die afweken van hun individuele gezinsnorm onmondig werden verklaard en op tirannieke weerstand botsten. Mannen met ‘deviant’ gedrag konden weglopen, voor vrouwen lag die weg niet open.Ga naar voetnoot(79) Een vrouw kon de hand aan zichzelf slaan of ‘vluchten’ in de waanzin of een ander ziektebeeld. Florence Nightingale wist waarover ze schreef. Voordat ze haar familie de rug toekeerde om zich met verpleegkunde bezig te houden, ‘had ze jaren aan depressies, zelfmoordgedachten, duizelingen en gevoelens van ziek zijn geleden.’Ga naar voetnoot(80) Adriennes ‘vlucht’ was vergelijkbaar met de vlucht van Gilbert in Sursum corda! - hij zocht de verte op, Adrienne liet zich opslorpen door de diepte van de onstilbare pijn. De geestelijke ‘implosie’ van Adrienne bepaalde voor de rest van haar leven haar rol en identiteit, ook bij een eventueel herstel. Haar verlangen naar een levensbevestigende ontwikkeling verschrompelde tot lijdend voorwerp (in meer dan één zin). Voor de buitenwereld werd ze persona non grata, maar hoe de buitenwereld er uitzag in de beleving van de gekwetste vrouw werd door de verteller niet verwoord. Door de ‘vlucht’ te accepteren en te medicaliseren, kon de maatschappij voorbijgaan aan Adriennes getormenteerd beeld van de werkelijkheid. De ziekenrol was een essentieel onderdeel van het burgerlijk verlangen naar een sociale status quo. Door de gekwetste vrouw in een psychiatrische instelling af te zonderen, werd haar deviant gedrag - het verlangen naar een geliefde die niet aan de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dufour-normen voldeed - aan banden gelegd. Vanuit een structureel-functioneel perspectief stelde Adriennes verwijdering de tantes en het gezin Dufour in staat ‘zich te verenigen en niet alleen h[un] sociale, maar ook h[un] morele identiteit te bevestigen.’Ga naar voetnoot(81) In het actantiële schema van Greimas verzeilde Adrienne in de rol van tegenstander, een rol waarin ook de twee zusters van Adrienne terecht konden komen. Adrienne had als ‘subject’ naar een op liefde gebaseerde relatie gestreefd - in het schema van Greimas: het doel of object van haar handeling. Zij zag zichzelf en haar ‘helper’ - Raymond - als ‘ontvanger’ van het gerealiseerde doel of object. Zowel de tantes als Adriennes vader en broer waren op de ‘conservatie’ van de traditionele waarden en het bevoorrechten van de stamhouder gericht. Op die manier waren ze de tegenstander van Adrienne vóór en na haar implosie. Aan de andere kant was Adrienne voor haar tantes, vader en broer - die in de roman meermaals als een collectief subject naar voren traden - de ‘tegenstandster’ die het burgerlijk fatsoen aantastte. Zolang Adriennes zusters op het ‘Dufour-pad’ bleven, zetten zij zichzelf niet buiten spel, en waren ze slechts ‘latente’ tegenstandsters van - vooral - hun broer en tantes. Met het voorbeeld van Adrienne voor ogen was het onwaarschijnlijk dat ze zich in de rol van ongewenste dochter en onterfde nicht zouden laten manoeuvreren. In principe kon Adrienne wel naar haar vertrouwde omgeving terugkeren, want een behandeling kon eventueel nieuwe belangstelling voor het leven wekken.Ga naar voetnoot(82) Een gunstige ontwikkeling kon (en kan) inderdaad door therapeutische gesprekken tot stand worden gebracht - in het actantiële schema van Greimas neemt de psychiater (als personage) dan de rol van helper op. Deze bondige verwijzing naar het schema van Greimas laat uiteraard vele andere rollen en tegenstellingen buiten beschouwing. De inzichten van Greimas werden hier alleen gebruikt om de vlucht vanuit de roman - als literaire tekst - te verduidelijken. De vlucht kan overigens op twee manieren worden beëindigd: door een ‘terugkeer’ of door een onomkeerbare ‘verdieping’. Die laatste stap is niet het gevolg van een existentiële noodzaak, maar het resultaat van een coëxistentieel samenspel. In de roman Legetøj (1936, Speelgoed) heeft de Deense | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
humanistisch georiënteerde auteur H.C. Branner (1903-1966) niet alleen de spanningen en strubbelingen in een speelgoedbedrijf beschreven, hij heeft de figuren ook in hun thuismilieu uitgebeeld, en in dat boek drijft de roofdierachtige Johan Feddersen niet alleen zijn collega's in het harnas, hij jaagt zijn vrouw, Jelva, eerst naar waanzin en daarna - en vanuit die waanzin - naar zelfdoding. In Branners roman is zelfdoding duidelijk een coëxistentieel probleem. De roman maakt duidelijk dat het leven een keuze is tussen twee alternatieven die door Camus met de adjectieven solidaire en solitaire werden omschreven, en in die zin bevestigt Legetøj ook de bevindingen van Durkheim. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
TerugblikIn deze bijdrage heb ik het verschijnsel zelfdoding in het werk van Buysse vergelijkend belicht. De handeling werd telkens min of meer geïsoleerd uit een ruimer verhaal, en uit de beschrijving van de afzonderlijke gevallen blijkt dat Buysses werk inhoudelijk een aantal parallellen vertoont met de hier besproken romans van Vermeersch, Sabbe, Matthijs, Van Looi en Claes. Naast de parallellen is ook een aantal tegenstellingen aan het licht gekomen. Voorts werden de ontwikkelingen in de literaire teksten benaderd vanuit filosofische en wetenschappelijke theorieën betreffende het verschijnsel zelfdoding. De opvallendste bevindingen worden hierna samengevat en afrondend benaderd vanuit het actantiële model van Greimas. Sociologisch en psychologisch wordt de kans op zelfdoding groter geacht wanneer iemand niet goed geïntegreerd is in een groep die positief verankerd is in de maatschappij. Het gebrek aan integratie wordt door filosofen geassocieerd met een haperende coëxistentie die het gevolg kan zijn van een ontnuchterende levenservaring. De zin van het (verdere) leven wordt dan niet alleen in vraag gesteld - de vraag wordt ook ontkennend beantwoord. Het antwoord heeft evenwel altijd een eigen karakter: eerverlies, sociale en economische moeilijkheden, ziekte, liefdesverdriet, een afgewezen huwelijkspartner. Vaak liggen vlucht, zelfdoding en moord dicht bij elkaar. Zelfdoding was een opvallend verschijnsel tijdens de laatste decennia van de negentiende eeuw, en het fenomeen werd beschreven in Franse, Nederlandse en Vlaamse naturalistische romans. Maupassant, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Coenen, Emants, Couperus, Buysse, Vermeersch en Stijns hebben er in hun werk aandacht aan besteed. Ook in latere realistische - en soms in symbolistische - romans en verhalen was zelfdoding een gewoon verschijnsel. Realistische vertegenwoordigers zijn Claes, Matthijs, Van Looi en de Deense romancier Branner. Karen Blixen schreef een symbolistisch verhaal, en ook de ‘existentialistische’ roman La chute van Camus is in zekere zin een symbolistische uitbeelding van een coëxistentiele problematiek. Uit de romans en verhalen komt naar voren dat het soms moeilijk te achterhalen is hoe en waarom een personage is overleden - gebeurde dat intentioneel, of was de dood het gevolg van een ongeval? Hoe kwam Smul (Het leven van Rozeke van Dalen) om het leven, en hoe en waarom sukkelden Fons van de Floeren (Het geslacht Van Hoogeneik) en Dore Maerschalck (Daar is een mens verdonken) in het water? Vooral de verdrinkingsdood laat ruimte voor interpetatie en biedt uitzicht op een eervol afscheid. Ook de dood van Fons Bariseele werd als ongeval uitgelegd. Heel wat romanfiguren zijn de verdrinkingsdood gestorven: Julie en haar kind Cécile in Wroeging, Corijn in het verhaal Verzoening, Bariseele, Blanche, Jan in De last. Voor Julie, die Gaëtan voor altijd uit haar leven zag verdwijnen, had het leven geen zin meer. Corijns autoriteit en eer werden ondermijnd door het door hem afgewezen huwelijk van zijn meerderjarige dochter. Bariseele sleet zijn dagen in eenzaamheid en werd door zijn bazige oudste zoon overvleugeld. Blanches toekomstdroom werd definitief onmogelijk gemaakt door het overlijden van haar kind. Fons van de Floeren dreigde het slachtoffer te worden van vreselijke geheimen die geen echte geheimen waren. Smul was geen heerser meer: na een ongeval met zijn paard was hij gebrekkig en door de vriendin van Rozeke was hij duidelijk op zijn plaats gezet. Bovendien was de woesteling een stevige drinker geworden. De beurssjacheraars moesten niet alleen een financieel drama verwerken, bij Dore Maerschalck speelde ook de hybris een rol. Mislukt suïcidaal gedrag werd beschreven door Matthijs (Doppen) en Buysse (Mea Culpa). In de novelle van Matthijs leidt de mislukte poging tot een verre ‘vlucht’ die positief wordt ervaren. Buysses figuur ervaart de mislukking minder positief en trekt zich daarna - als boetedoening voor zijn jeugdige zonden - min of meer terug. Ook de dood van Gaëtan - geveld tijdens een nachtelijk stropersdrama - is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een definitieve, eervolle vlucht én een vorm van boetedoening. De zelfgekozen dood overstijgt soms de vraag naar de zin van het (verdere) leven én is dan bedoeld als ‘compensatie’ voor een als onrechtvaardig ervaren verleden. In andere gevallen overstijgt de laatste handeling de vraag naar de zin van het leven op een andere manier: de dood verenigt dan de stervende met een overleden dierbare. Blanche en Bariseele zoeken een gelukkiger ‘toekomst’ in een vereeuwigd en vroeger gedroomd doel. Problematisch - alleszins voor de werkgever - is de dood van Feelken in Zoals het was... Feelken heeft zich verhangen en daar kan geen misverstand over bestaan, maar of dat nu een eervol afscheid is of een laffe aftocht is minder duidelijk. De Beule rationaliseert de handeling als vorm van individuele communicatie weg, maar de pastoor zorgt ervoor dat het afscheid van de eenvoudige arbeider toch eervol verloopt. Adrienne (Tantes) vlucht in zichzelf, in de onbereikbaarheid van haar gekwetst gevoelsleven en houdt misschien - al ziet het er niet naar uit - de weg naar een hereniging in dit leven open. Tegelijkertijd is zij voor de anderen een te mijden figuur die, als negatief baken, hun vooroordelen en opvattingen versterkt. De vlucht in zichzelf kan echter ook de aanloop zijn naar suïcidaal gedrag, zoals dat het geval is in Legetøj. Alle hier besproken verhalen en romans kunnen vanuit het actantiële schema van Greimas worden benaderd, en als doel - van alle figuren - kan dan een zinvol leven worden aangeduid. Als helper treden soms geliefden, de onmiddellijke omgeving of minder tastbare actants - zoals een afspraak - op. De tegenstander kan soms een eigenschap van het subject zijn - ik denk aan de ‘lelijkheid’ van Blanche -, maar het kan ook de omgeving zijn, de werkgever, het eergevoel - zoals de wil van Bauwke om de bindsters uit zijn ‘kloefen’ te houden -, de armoede, de tol der jaren, een samenzwering... Op het ogenblik dat de tegenstander(s) de helper(s) in de hoek drummen, belandt het doel op de helling en zoekt het subject een uitweg: de verre vlucht of de laatste deur. In principe houdt het model van Greimas - impliciet - rekening met de coëxistentiële problematiek van het menselijk bestaan, en voorts kunnen ook de sociologische en psychologische kernbegrippen op het model worden geënt, maar dat is stof voor een andere vorm van onderzoek. |
|