Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 21
(2005)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| |
‘Een Idealistische realist’
| |
[pagina 152]
| |
De zes hierna gepubliceerde brieven van Buysse aan De Meyere uit de periode 1894-1912 zijn onlangs door Hans Vandevoorde ontdekt in de correspondentie van De Meyere die berust in het Katholiek Documentatiecentrum (KADOC) te Leuven. Ze zijn om diverse redenen interessant. Brief één bewijst dat De Meyere al vanaf het begin van zijn literaire activiteit een bijzondere belangstelling voor het werk van Buysse had. Brief twee behoort tot de zeldzame vooroorlogse documenten waarin Buysse zichzelf uitvoerig als schrijver karakteriseert en een kritische beoordeling over zijn eigen werk en dat van anderen uitspreekt. Brief drie documenteert het ontstaan van de Franse monografie. Brief vier bevat ondere andere niet eerder bekende informatie over de vroegste receptie van Het gezin Van Paemel. Uit brief zes ten slotte valt af te leiden dat niet alleen Ary Delen maar ook De Meyere een rol speelde in de publicatiegeschiedenis van Willem Elsschots Villa des Roses (1913). De eerste brief werd geschreven op zondag 14 januari 1894, datum waarop er door Van Nu en Straks in Antwerpen werd vergaderd. Buysse kon er die dag wegens een influenza niet zijn.Ga naar voetnoot(3) Mogelijk kreeg De Meyere op die dag de opdracht om Buysses Recht van den sterkste te recenseren. In de volgende brief, die ruim acht jaar later werd geschreven, zet Buysse zich af tegen de ‘mode-litteratuur’ van het symbolisme en mysticisme. Hij karakteriseert er zichzelf als een ‘idealistische realist’. Tevens neemt hij afstand van Streuvels en Teirlinck, van wie de personages volgens hem niet echt genoeg spreken. Teirlinck moet het nogmaals ontgelden in de vierde brief. Buysse heeft duidelijk last van de miskenning door officiële instanties. Zowel de derde als de vierde brief hebben te maken met de hierboven vermelde monografie. Op vraag van Buysses vriend Léon Bazalgette werd ze geschreven voor het tijdschrift Anthologie-revue et Critique internationale (1903-1904) van de Parijse uitgever Edward Sansot en daarna apart als overdrukje gepubliceerd in de ‘Collection d'Etudes Etrangères’ van dezelfde uitgever Sansot. Brief vijf uit april 1911 kan verbonden worden met brief twee, die Buysse bijna tien jaar eerder schreef. Tegen de kritiek in en over de jaren | |
[pagina 153]
| |
heen blijkt Buysse zijn roman Schoppenboer een van zijn beste boeken te vinden. Brief zes compliceert nog de vraag wie welke rol speelde bij de voorpublicatie van Willem Elsschots romandebuut in het tijdschrift Groot Nederland. Uit een brief van Buysse aan Ary Delen, Elsschots vriend en bemiddelaar, was al bekend dat Buysse in mei 1912 aanvaardde om het handschrift te lezen. Het duurde echter nog maanden voor hij er toe kwam omdat hij de hele zomer bezig was met de lectuur van feuilletons voor een wedstrijd van het weekblad De Amsterdammer.Ga naar voetnoot(4) Mogelijk heeft De Meyere Buysse eraan herinnerd dat hij het handschrift van Elsschot in zijn bezit had. De Meyere kan daartoe aangespoord zijn door Delen. Maar het is ook denkbaar dat zo'n vraag rechtstreeks via Alfons de Ridder aan De Meyere ging. De Meyere en De Ridder kenden elkaar immers al lang van toen ze beiden aan het tijdschrift Alvoorder (1900-1901) meewerkten. Ze zouden ook beiden lid geweest zijn van een kring mensen waartoe onder meer de latere boekhandelaar Leo Krijn en zijn vriendin Kaitie Dickinson, Gerard van Oest, Lode Baekelmans, de schilders Walter Vaes en René Leclercq (alias René Pin) behoord zouden hebben.Ga naar voetnoot(5) De Ridder publiceerde bovendien in De Meyeres tijdschrift De Arbeid. | |
[pagina 154]
| |
Dat wijst op nauwere contacten tussen beiden. In de archieven zijn echter geen brieven van De Ridder aan De Meyere bewaard, wat niet betekent dat er geen brieven aan Elsschot geweest zijn. Stukken uit de nalatenschap De Meyere werden immers enkele jaren geleden te gelde gemaakt. Een extra betekenis krijgt de brief doordat hij bevestigt hoe vroegere Van Nu en Straksers als Buysse en De Meyere een rol speelden in de receptie van Elsschot voor 1914. Samen met de tekst die Buysse voor het boekhandelsprospectus van Villa des Roses leverde, met de reactie van Vermeylen op het boek (‘Een meesterwerk!),Ga naar voetnoot(6) met Streuvels' belangstelling voor de roman toen hij in Groot Nederland verscheen,Ga naar voetnoot(7) en met de lezing die Fernand Toussaint van Boelaere in 1913 uitgebreid over onder meer dit boek hield,Ga naar voetnoot(8) laat hij zien dat de Van Nu en Straksers helemaal niet de kijk op Elsschots vernieuwing belemmerd hebben zoals wel eens beweerd wordt.Ga naar voetnoot(9) Ook de bewering van Ary Delen dat Elsschot dadelijk na zijn debuut doodgezwegen werd,Ga naar voetnoot(10) kan verder gerelativeerd worden. Elsschot ging als een geheimtip de Vlaamse literatuurwereld rond. Nog een Van Nu en Strakser, Emmanuel de Bom, schreef aan Streuvels op 13 december 1913: ‘Kent ge “Villa des Roses” van Willem Elsschot? Vermeylen was daar enthousiast over, en een enthousiastische Vermeylen ziede niet alle dagen... 't Ligt nu voor me om gelezen te worden.’Ga naar voetnoot(11) |
|